HR, 27-03-2012, nr. S 11/02914
ECLI:NL:HR:2012:BV8288
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-03-2012
- Zaaknummer
S 11/02914
- LJN
BV8288
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV8288, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV8288
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/440 met annotatie van T.M. Schalken
NbSr 2012/210 met annotatie van mr. P. Scholte
Uitspraak 27‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 1.4 Awbi en raadplegen advocaat. De opvatting dat uit HR LJN BH3079 moet worden afgeleid dat, indien de bewoner als verdachte is aangehouden, de in art. 1.4 Awbi bedoelde toestemming pas mag worden verzocht nadat die aangehouden bewoner in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen, is onjuist.
27 maart 2012
Strafkamer
nr. S 11/02914
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 februari 2011, nummer 21/000020-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.D.J. Visschers, advocaat te Zutphen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof omtrent het verweer dat de door de verdachte ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen en de processen-verbaal van bevindingen tijdens het betreden van de woning van de verdachte, van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de melding over de hennepkwekerij waarmee verdachte is geconfronteerd niet controleerbaar is. Verder kan, aldus de raadsman, niet worden nagegaan of verdachte ook de cautie is gegeven ten aanzien van de verdenking van het overtreden van de Opiumwet. Als laatste heeft de raadsman gesteld dat verzuimd is verdachte op zijn recht tot het raadplegen van een raadsman te wijzen. Als gevolg van deze vormverzuimen dienen de verklaringen van verdachte met betrekking tot de hennepkwekerij alsmede de toestemming tot het betreden van zijn woning te worden uitgesloten van het bewijs. Tevens dienen daarvan te worden uitgesloten alle processen-verbaal van bevindingen tijdens het betreden van de woning.
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 24 september 2008 is verdachte aangehouden naar aanleiding van een aangifte wegens mishandeling. Tijdens het politieverhoor is verdachte geconfronteerd met de melding dat hij in zijn woning een hennepkwekerij zou hebben. Verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij inderdaad een hennepkwekerij in zijn woning had. Voorts heeft hij de verbalisanten toestemming gegeven zijn woning binnen te treden en in een nachtkastje naar een mes te zoeken. Diezelfde dag zijn de verbalisanten naar de woning van verdachte gegaan en troffen zij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. In het nachtkastje treffen zij niet alleen een mes, maar ook een hoeveelheid cocaïne aan.
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting bij de politierechter als bij het hof bevestigd dat hij in de tenlastegelegde periode een hennepkwekerij exploiteerde en dat hij cocaïne aanwezig heeft gehad. Hij heeft telkens ter terechtzitting verklaard dat zijn verklaringen bij de politie juist waren.
Het hof stelt op grond van het proces-verbaal vast dat verdachte zich in een verhoorsituatie bevond op het moment dat hij door de verbalisanten werd geconfronteerd met een door de politie ontvangen melding van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn woning. Het hof is van oordeel dat de achtergrond van deze melding en de wijze waarop deze ter kennis is gekomen van de politie niet van belang is voor het nemen van enige beslissing in de onderhavige zaak. Bovendien zijn er naar aanleiding van de ontvangen melding geen dwangmiddelen toegepast en is met gebruikmaking van de van de verdachte verkregen toestemming de woning betreden. Van enig onrechtmatig optreden is het hof derhalve niet gebleken. Voorafgaand aan het verhoor bij de politie is verdachte niet gewezen op zijn recht om overleg te hebben met een advocaat. De verdachte heeft echter ter zitting van de rechtbank en ook ter zitting van het hof zijn betrokkenheid bij de hem onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten bekend. Het hof zal deze verklaringen gebruiken voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt verworpen."
2.3. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof heeft miskend dat van de tijdens het verhoor van de verdachte verkregen toestemming om de woning te betreden geen gebruik had mogen worden gemaakt, omdat de verdachte voorafgaand aan dat verhoor niet in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen.
2.4. Art. 1 van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) luidt, voor zover in cassatie van belang:
"1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
(...)
4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden."
2.5. De klacht berust op de opvatting dat uit de in het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349 geformuleerde regels moet worden afgeleid dat, indien de bewoner als verdachte is aangehouden, de in art. 1, vierde lid, Awbi bedoelde toestemming pas mag worden verzocht nadat die aangehouden bewoner in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen. De opvatting is onjuist, zodat de klacht faalt.
2.6. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 27 maart 2012.