Einde inhoudsopgave
Besluit forensische zorg
Artikel 2.7 [Begeleiding en toezicht door reclassering]
Geldend
Geldend vanaf 26-06-2019
- Bronpublicatie:
06-06-2019, Stb. 2019, 230 (uitgifte: 25-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-06-2019, Stb. 2019, 230 (uitgifte: 25-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht (V)
Gezondheidsrecht (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Penitentiair recht / TBS-inrichtingen
1.
De reclasseringsinstelling die belast is met de begeleiding en het toezicht legt de aard en de intensiteit van de begeleiding en het toezicht, zoals de verplichtingen waaraan de forensisch patiënt zich in het kader van het toezicht heeft te houden, vast.
2.
De reclasseringsinstelling draagt er zorg voor dat de begeleiding en het toezicht zo spoedig mogelijk aanvangen nadat Onze Minister een opdracht als bedoeld in artikel 2.4 van de wet heeft gegeven.
3.
Bij het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, en in artikel 6.2, derde lid, van de wet, stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de forensisch patiënt vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.
Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan Onze Minister en het openbaar ministerie. In het geval de forensisch patiënt buiten de instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden of de penitentiaire inrichting verblijft bij welke de algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel ligt, doet de reclasseringsinstelling de melding tevens aan het hoofd van die instelling of de directeur van die inrichting.
5.
Zo spoedig mogelijk na de melding, bedoeld in artikel 6.10, vierde lid, van de wet, brengt de reclasseringsinstelling advies uit aan het hoofd van de instelling of de directeur van de penitentiaire inrichting bij wie de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel van de forensische patiënt of de melding naar haar oordeel aanleiding zou kunnen geven tot een van de navolgende maatregelen:
- a.
het wijzigen van de voorwaarden, bedoeld in artikel 6.2, derde lid, van de wet, die aan de plaatsing van de forensisch patiënt bij de zorgaanbieder zijn verbonden;
- b.
het beëindigen van deelname aan een penitentiair programma, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;
- c.
het tijdelijk plaatsen in een andere instelling, bedoeld in artikel 6.5, eerste en tweede lid, van de wet, teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op de veiligheid of op een andere behandeling nodig is;
- d.
het overplaatsen van de forensische patiënt naar een andere instelling, dan wel naar de instelling of de penitentiaire inrichting waar de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel, bedoeld in artikel 6.3, eerste lid;
- e.
het beëindigen van het verblijf in de instelling, bedoeld in artikel 6.4 eerste lid.
6.
Met het oog op het beëindigen van het toezicht stuurt de reclasseringsinstelling zo spoedig mogelijk een afloopbericht met een weergave van het feitelijk verloop van het toezicht aan het openbaar ministerie en Onze Minister. In het geval de forensisch patiënt buiten de instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden of de penitentiaire inrichting verblijft bij welke de algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel ligt, stuurt de reclasseringsinstelling het afloopbericht tevens aan het hoofd van die instelling of de directeur van die inrichting.