Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/1727 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ
Artikel 8 Bevoegdheden van nationale leden
Geldend
Geldend vanaf 11-12-2018
- Bronpublicatie:
14-11-2018, PbEU 2018, L 295 (uitgifte: 21-11-2018, regelingnummer: 2018/1727)
- Inwerkingtreding
11-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-11-2018, PbEU 2018, L 295 (uitgifte: 21-11-2018, regelingnummer: 2018/1727)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Privacy / Algemeen
EU-recht / Instituties
Politierecht / Organisatie
Staatsrecht / Rechtspraak
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
De nationale leden zijn bevoegd om:
- a)
de indiening en tenuitvoerlegging van een verzoek om wederzijdse rechtshulp of wederzijdse erkenning te vergemakkelijken of anderszins te ondersteunen;
- b)
rechtstreeks contact op te nemen en informatie uit te wisselen met een bevoegde nationale autoriteit van de lidstaat of andere bevoegde organen, instanties of agentschappen van de Unie, waaronder het EOM;
- c)
rechtstreeks contact op te nemen en informatie uit te wisselen met een bevoegde internationale autoriteit in overeenstemming met de internationale afspraken van hun lidstaat;
- d)
deel te nemen aan gezamenlijke onderzoeksteams, inclusief aan het oprichten van die teams.
2.
Onverminderd lid 1 kunnen de lidstaten overeenkomstig hun nationale recht aanvullende bevoegdheden toekennen aan de nationale leden. Die lidstaten stellen de Commissie en het college in kennis van deze bevoegdheden.
3.
Met instemming van de bevoegde nationale autoriteit kunnen de nationale leden overeenkomstig hun nationale recht:
- a)
verzoeken om wederzijdse rechtsbijstand of wederzijdse erkenning indienen en ten uitvoer leggen;
- b)
onderzoeksmaatregelen gelasten, aanvragen of ten uitvoer leggen, als bedoeld in Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad (1).
4.
In dringende gevallen en voor zover het niet mogelijk is de bevoegde nationale autoriteit tijdig te vinden of contact met deze op te nemen, zijn de nationale leden bevoegd om de in lid 3 bedoelde maatregelen te nemen overeenkomstig hun nationale recht, op voorwaarde dat zij de bevoegde nationale autoriteit daarvan zo snel mogelijk in kennis stellen.
5.
Het nationale lid kan bij de bevoegde nationale autoriteit een voorstel indienen om de in de leden 3 en 4 bedoelde maatregelen te nemen indien de uitoefening van de in de leden 3 en 4 bedoelde bevoegdheden aan een nationaal lid indruist tegen:
- a)
grondwettelijke regels van een lidstaat, of
- b)
wezenlijke kenmerken van het nationale strafrechtelijk bestel met betrekking tot:
- i)
de bevoegdheidsverdeling tussen politie, openbare aanklagers en rechters,
- ii)
de functionele taakverdeling tussen vervolgingsinstanties, of
- iii)
de federale structuur van de betrokken lidstaat.
6.
De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde nationale autoriteit het door hun nationale lid ingediende voorstel in de in lid 5 bedoelde gevallen zonder onverwijld behandelt.
Voetnoten
Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).