Hof Den Haag, 09-09-2019, nr. 22-004330-18
ECLI:NL:GHDHA:2019:2448
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
09-09-2019
- Zaaknummer
22-004330-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2448, Uitspraak, Hof Den Haag, 09‑09‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Artt. 247 en 248 Sr.Veroordeling voor ontucht plegen met iemand beneden de zestien jaren, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd. Gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met bijzondere voorwaarden (meldplicht, ambulante behandelverplichting, meewerken aan traject Pameijer en contactverbod slachtoffer + gezinsleden). Toewijzing materiële en immateriële schadevergoeding.
Rolnummer: 22-004330-18
Parketnummer: 10-651001-18
Datum uitspraak: 9 september 2019 TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959, adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 26 augustus 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen en is er een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 03 december 2013 tot en met 03 december 2017 te [woonplaats 1] en/of [woonplaats 2], althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal (telkens) met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2011), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) uit het
- -
ruiken aan en/of (met de mond) aanraken van de (al dan niet door kleding bedekte) vagina en/of schaamstreek en/of buik van die [slachtoffer] en/of
- -
wrijven en/of houden van zijn, verdachtes, penis over/tegen/op de (al dan niet door kleding bedekte) vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf - en zoals het hof begrijpt - ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de rechtbank opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) niet consistent zijn en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Voorts heeft de verdachte een aannemelijke verklaring afgelegd voor het aantreffen van zijn sperma op de binnenste schaamlippen van het slachtoffer, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof acht de door het slachtoffer tijdens het studioverhoor op 21 december 2017 afgelegde verklaring (proces-verbaal bevindingen uitwerking studioverhoor,
p. 57 e.v.) betrouwbaar. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat deze verklaring op essentiële onderdelen overeenkomt met hetgeen zij volgens de verklaring van haar moeder (proces-verbaal aangifte van 15 december 2017) eerder aan haar moeder had verteld.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de door het slachtoffer afgelegde verklaring steun vindt in het overige bewijsmateriaal, en dan in het bijzonder in de resultaten van het onderzoek naar het in de onderbroek van het slachtoffer aangetroffen sperma (rapport van het NFI van 9 mei 2018, p. 96 e.v.). Op grond van dit onderzoek concludeert het hof dat dit sperma van de verdachte afkomstig was.
Overigens merkt het hof nog op dat het - gelet op de leeftijd van het slachtoffer en haar gebrek aan seksuele ervaring aan de ene kant en de door haar genoemde seksuele details aan de andere kant – bepaald niet voor de hand ligt dat de verklaring van het slachtoffer geheel of gedeeltelijk aan haar fantasie is ontsproten.
De door de verdachte gegeven verklaring voor het aantreffen van zijn sperma bij het slachtoffer – kort gezegd inhoudende dat hij onder de douche een zaadlozing heeft gehad, zich vervolgens met een handdoek heeft afgedroogd en dat het slachtoffer zich daarna met dezelfde handdoek heeft afgedroogd – vindt het hof volstrekt onaannemelijk. Daarbij heeft het hof onder meer gelet op de inhoud van het overige bewijsmateriaal, de plek waar het sperma van de verdachte bij het slachtoffer is aangetroffen (de binnenste schaamlippen) en de
omstandigheid dat de verdachte eerst op de terechtzitting in eerste aanleg over deze vermeende omstandigheden heeft verklaard.
Het hof merkt nog op dat de verdachte op cruciale onderdelen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft hij bij de politie verklaard het spel ‘gekke hondje’ niet te kennen en heeft hij voorts verklaard nooit naakt te zijn geweest in aanwezigheid van [slachtoffer]. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft hij echter verklaard wel bekend te zijn met voornoemd spel en ook naakt te zijn geweest in aanwezigheid van [slachtoffer] wanneer hij ging douchen. Het hof is van oordeel dat laatstgenoemde verklaringen van de verdachte tevens steun geven aan de verklaring van [slachtoffer].
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 03 december 2013 2015 tot en met 03
december 2017 te [woonplaats 1] en/of [woonplaats 2], althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal (telkens) met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer](geboren op [geboortedag] 2011), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) uit het
- -
ruiken aan en/of (met de mond) aanraken van de (al dan niet door kleding bedekte) vagina en/of schaamstreek en/of buik van die [slachtoffer] en/of
- -
wrijven en/of houden van zijn, verdachtes, penis over/tegen/op de (al dan niet door kleding bedekte) vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft in een periode van twee jaren met zijn achternichtje, op wie hij meerdere dagen in de week paste en die aan zijn zorg was toevertrouwd, meermalen ontuchtige handelingen gepleegd. Op dat moment was het slachtoffer zeer jong en daarmee bijzonder kwetsbaar. De verdachte heeft door zo te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
De verdachte heeft bij zijn handelen louter en alleen oog gehad voor de directe bevrediging van zijn eigen lusten en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. De ervaring leert dat een dergelijk feit langdurige, zo niet blijvende nadelige gevolgen voor (de ontwikkeling) van het slachtoffer kan hebben. Bovendien heeft de verdachte, als familielid, het vertrouwen van het slachtoffer en haar ouders ernstig geschaad, hetgeen het hof de verdachte aanrekent. Voor de ouders van het slachtoffers is het zeer ingrijpend dat hun kind niet veilig was bij een familielid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 26 maart 2018, opgesteld en ondertekend door drs. J.P.M. van der Leeuw, GZ-psycholoog/psychotherapeut. In strafmatigende zin houdt het hof er – gelet op genoemd rapport – rekening mee dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op de ernst van het feit en de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer is het hof van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van het – onvoorwaardelijke deel – van de gevangenisstraf heeft het hof rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Het hof acht het van belang een aanzienlijk gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat daaraan de bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van
21 juni 2018 en zoals door de rechtbank opgelegd. Met het opleggen van deze bijzondere voorwaarden beoogt het hof om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen.
Door zijn proceshouding, bestaande uit het blijven ontkennen van het seksueel misbruik, heeft de verdachte er geen blijk van gegeven enig inzicht te hebben in het kwalijke van zijn gedrag. In verband met deze ontkennende houding is er nog geen behandeling ter vermindering van zijn problematiek gestart, terwijl uit voornoemd Pro Justitia-rapport blijkt dat het recidiverisico matig tot hoog is.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof zal derhalve de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.
Het hof zal aan de verdachte een hogere straf opleggen dan de rechtbank aan de verdachte heeft opgelegd. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een hogere straf meer recht doet aan de ernst van het seksueel misbruik en de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden.
Het hof is - alles afwegende met de advocaat-generaal - van oordeel dat een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.052,51, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 14,04 materiële schade (reiskosten van en naar De Jutters) is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet- ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat niet is komen vast te staan dat deze materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog mede aan de hand van het sinds 1 mei 2018 in civiele zaken geldende Liquidatietarief begroot op:
Eerste aanleg: 2 punten keer € 461,- = € 922,-; Hoger beroep: 2 punten keer € 759,- = € 1.518,-; Totaal advocaatkosten: € 2.440,-;
Reiskosten: € 38,47;
Totaal € 2.478,47.
De verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 6.014,04 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden:
- Dat de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk acht;
- Dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal stellen bij Het Dok of een soortgelijke zorgverlener, voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. De veroordeelde dient zich in dit kader te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die door de zorgverlener worden gegeven, ook als dit inhoudt de inname van medicijnen;
- Dat de veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan het door Pameijer of een soortgelijke instelling uit te zetten traject;
- Dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] en haar gezinsleden, gedurende de volledige proeftijd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.014,04 (zesduizend veertien euro en vier cent) bestaande uit € 14,04 (veertien euro en vier cent) materiële schade en
€ 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet- ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 2.478,47 (tweeduizend vierhonderdachtenzeventig euro en zevenenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen
van € 6.014,04 (zesduizend veertien euro en vier cent) bestaande uit € 14,04 (veertien euro en vier cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 oktober 2018 en van de immateriële schade op 3 december 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. R.J. de Bruijn, mr. H.M.D. de Jong en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 september 2019.