Accountantskamer, 22-05-2015, nr. 14/3188, nr. 14/3189
ECLI:NL:TACAKN:2015:63
- Instantie
Accountantskamer
- Datum
22-05-2015
- Magistraten
Mrs. W.F. Boele, E.F. Smeele, H. de Hek, S.L.J. Graafsma RA, Th.A. Verkade RA
- Zaaknummer
14/3188
14/3189
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:TACAKN:2015:63, Uitspraak, Accountantskamer, 22‑05‑2015
Uitspraak 22‑05‑2015
Mrs. W.F. Boele, E.F. Smeele, H. de Hek, S.L.J. Graafsma RA, Th.A. Verkade RA
Partij(en)
BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 14/3188 en 14/3189 Wtra AK van 22 mei 2015 van
de besloten vennootschap X1 B.V.,
gevestigd te [plaats],
vertegenwoordigd door haar directeur
X2,
samen te noemen KLAGERS,
tegen
- 1.
Y1 MBA,
accountant-administratieconsulent,
kantoorhoudende te [plaats],
raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere,
- 2.
Y2,
accountant-administratieconsulent,
kantoorhoudende te [plaats],
raadsman: mr. G. Kattenberg,
BETROKKENEN.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:
- —
het op 24 december 2014 ingekomen klaagschrift van 22 december 2014 met bijlagen;
- —
de op 12 januari 2015 ingekomen brief van 8 januari 2015 van klagers;
- —
het op 6 maart 2015 ingekomen verweerschrift van betrokkene Y2;
- —
het op 9 maart 2015 ingekomen verweerschrift van betrokkene Y1.
1.2
De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 april 2015 waar zijn verschenen: namens klaagster en voor zichzelf klager X1, en betrokkene Y1, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre, alsmede betrokkene Y2, vergezeld van zijn kantoorgenoot [A] RA en bijgestaan door mr. G. Kattenberg, advocaat te Amsterdam.
1.3
Klagers en betrokkenen hebben ieder voor zich op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.
2.1
Het accountantskantoor Accountants B.V.1 te [plaats] (hierna: Accountants B.V.1) heeft de jaarrekeningen 2010 samengesteld van de vennootschap [B] Holding B.V. (hierna: de Holding) en haar dochtervennootschappen [B] Makelaardij B.V. (hierna: de Makelaardij) en [B] Vastgoeddiensten B.V. (hierna: de Vastgoeddiensten). Deze vennootschappen werden beheerst door [B] (hierna: [B]).
2.2
Klaagster drijft een boekhoud- en administratiekantoor, waarbij de werkzaamheden feitelijk worden verricht door klager. Klagers zijn jarenlang de administrateur en adviseur geweest van de vennootschappen waarin [B] een (indirect) belang had. In dat verband hebben klagers (ook) aangaande het boekjaar 2010 de administratie verzorgd van de Holding, de Makelaardij en de Vastgoeddiensten. Klagers stelden ook de voor het samenstellen van de jaarrekeningen benodigde financiële overzichten op en leverden zo nodig ook aanvullende informatie aan.
2.3
Namens Accountants B.V.1 heeft betrokkene Y2 vanaf april 2011 de samenstellingswerkzaamheden voor de jaarrekeningen 2010 van de Holding, de Makelaardij en de Vastgoeddiensten uitgevoerd. Per medio september 2011 heeft hij Accountants B.V.1 verlaten. De werkzaamheden voor de Holding, de Makelaardij en de Vastgoeddiensten zijn toen overgedragen aan betrokkene Y1. Op 14 september 2011 heeft betrokkene Y2 nog de jaarrekening 2010 van de Makelaardij uitgebracht en daarbij een samenstellingsverklaring afgegeven. De jaarrekening 2010 van de Holding is toen niet uitgebracht; evenmin is toen een samenstellingsverklaring afgegeven.
2.4
Op enig moment voorafgaande aan 2011 heeft [C] — de vader van [B] — via zijn vennootschap Participaties II B.V. (hierna: Participaties II) in totaal € 243.000,- geleend aan [B] Makelaardij.
2.5
Op 15 september 2011 is tussen de Holding en Participaties II een overeenkomst van geldlening ondertekend waarin is bepaald dat de Holding van Participaties II een bedrag van € 243.000,- leent, welk bedrag eerder al door Participaties II aan de Makelaardij ter beschikking is gesteld. Op 15 september 2011 hebben de Holding en Participaties voorts een onderhandse akte inzake de cessie van een vordering ondertekend waarin — zakelijk weergegeven — is bepaald dat Participaties II haar vordering op de Makelaardij heeft overgedragen op de Holding. De Holding is in dat verband met de Makelaardij overeengekomen dat deze de lening niet aan de Holding behoefde terug te betalen.
2.6
Op 15 september 2011 is voorts tussen Participaties II en [B] een overeenkomst van geldlening ondertekend waarin is bepaald dat [B] van Participaties II een bedrag van € 180.000,- leent, welk bedrag door overname van diverse leningen, gesloten tussen Participaties II en de Holding, al aan [B] was voldaan. Op 15 september 2011 hebben Participaties II en [B] een onderhandse akte inzake de cessie van een vordering ondertekend waarin geparafraseerd is bepaald dat Participaties II haar vordering op de Holding overdraagt aan [B].
2.7
Op 12 oktober 2011 is tussen de Makelaardij en de vennootschap [D] Makelaars te [plaats] een intentieovereenkomst ondertekend, waarin — zakelijk weergegeven — is vastgelegd dat beide vennootschappen voornemens zijn per 1 januari 2012 de door hen gedreven ondernemingen op het terrein van woningmakelaardij in te brengen in de Vastgoeddiensten, welke vennootschap dan diende te worden hernoemd in ‘[D B]’ en in welke vennootschap beide vennootschappen ieder voor 50% zullen deelnemen. In deze overeenkomst is voorts bepaald dat [D] Makelaars een bedrag van € 60.302,51 aan acute betalingsverplichtingen van de Makelaardij voor haar rekening zal nemen.
2.8
In verband met deze op handen zijnde samenwerking heeft [B] de opdracht aan klagers tot het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden voor de Holding en de Makelaardij per 1 januari 2012 beëindigd.
2.9
In de (concept)jaarrekening 2010 van de Holding is de lening ad € 243.000,-van Participaties II verwerkt in de post ‘Langlopende schulden’, welke post op pagina 21 van de jaarrekening is toegelicht. In de toelichting op de balans per 31 december 2010 is onder de ‘financiële vaste activa’ de positie ten opzichte van de Makelaardij weergegeven met:
Stand per 1 januari | — |
Cedering lening | 243.000 |
Omzetting agiokapitaal | −243.000 |
Stand per 31 december | — |
Ultimo 2010 heeft [B] Holding BV de lening van [B] Makelaardij BV aan Participaties II overgenomen. Deze is vervolgens omgezet in een agioreserve.
In de jaarrekening 2010 is een negatief resultaat na belastingen van € 277.413 verantwoord.
In de toelichting op de balans is onder het kopje ‘Continuïteitsveronderstelling’ vermeld: Per balansdatum heeft de vennootschap een negatief eigen vermogen. De vennootschap maakt deel uit van een groep en is betrokken in een gezamenlijke compte joint financieringsovereenkomst. De resultaten van de groep over de afgelopen jaren zijn zodanig geweest dat sprake is van een substantiële solvabiliteitsdaling en een negatieve positie van het eigen vermogen. De vennootschap is afhankelijk van de financiering door de huisbankier en crediteuren en/of sterke verbetering van de bedrijfsresultaten om haar activiteiten te kunnen continueren. Op basis van de veronderstelling dat de financiering van de activiteiten wordt gecontinueerd en de bedrijfsresultaten zullen verbeteren, is de jaarrekening opgesteld op basis van continuïteit.
In de samenstellingsverklaring van 14 september 2011 is vermeld:
Wij vestigen de aandacht op de toelichting van de jaarrekening, waarin uiteengezet is dat de entiteit een netto verlies van € 277.413 over 2010 heeft geleden. Deze condities, samen met andere omstandigheden zoals uiteengezet in de continuïteitsparagraaf in de grondslagen, duiden op het bestaan van een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap. Deze situatie doet geen afbreuk aan onze bevestiging.
2.10
In de (concept)jaarrekening 2010 van de Makelaardij is onder de post ‘Activa’ een agioreserve verantwoord ter grootte van € 243.000,-. In de toelichting op de balans is op pagina 19 weergegeven dat de ultimo 2009 bestaande lening van Participaties II ad € 243.000,- per ultimo 2010 tot nihil is verminderd, waarbij op pagina 20 van de toelichting het verloop van die lening is weergegeven en tevens is vermeld:
Ultimo 2010 is deze lening gecedeerd aan [B] Holding BV.
(…)
Middels cedering is deze lening overgenomen van Participaties II. Direct daarna is de lening omgezet in agioreserve.
In de jaarrekening 2010 is een negatief resultaat na belastingen van € 192.717 verantwoord.
In de toelichting op de balans is een continuïteitsveronderstelling vermeld, gelijk aan die in de jaarrekening 2010 van de Holding.
In de samenstellingsverklaring van 14 september 2011 is vermeld:
Wij vestigen de aandacht op de toelichting van de jaarrekening, waarin uiteengezet is dat de entiteit een netto verlies van € 192.717 over 2010 heeft geleden en dat per 31 december 2010 de kortlopende schulden van besloten vennootschap de totale activa overstegen met € 272.165. Deze condities, samen met andere omstandigheden zoals uiteengezet in de continuïteitsparagraaf in de grondslagen, duiden op het bestaan van een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap. Deze situatie doet geen afbreuk aan onze bevestiging.
2.11
In verband met een onjuiste vermelding van het adres in de jaarrekening 2010 van de Makelaardij is deze jaarrekening op 15 december 2011 opnieuw uitgebracht, waarbij betrokkene Y1 op dat moment opnieuw een samenstellingsverklaring heeft gegeven, gedagtekend op 15 september 2011. Op 15 december 2011 heeft betrokkene Y1 eveneens de jaarrekening 2010 van de Holding uitgebracht, onder afgifte daarbij van een door hem ondertekende samenstellingsverklaring, eveneens gedagtekend op 15 september 2011.
2.12
De hiervoor bedoelde ‘joint venture’ tussen de Makelaardij en [D] Makelaars is uiteindelijk per 1 maart 2012 tot stand gekomen, in die zin dat Vastgoeddiensten — inmiddels hernoemd in [D B] — onder meer de makelaarsactiviteiten van de Makelaardij heeft voortgezet. Op 8 mei 2012 is [B] Beheer B.V. opgericht, waarna zij 50% heeft verkregen van de aandelen die de Holding hield in [D B]. De Holding (per 15 mei 2012 genaamd: Participatiemaatschappij [E] B.V.) en de Makelaardij (per 15 mei 2012 genaamd: Investeringsmaatschappij [E] B.V.) zijn op aangifte van [B] per 2 juli 2012 in staat van faillissement verklaard.
2.13
Accountants B.V.1 heeft haar door de Holding respectievelijk de Makelaardij onbetaald gelaten facturen van € 11.250,06 respectievelijk € 19.023,99 ter verificatie ingediend bij de curator van de Holding en de Makelaardij. De curator heeft deze vorderingen op de lijst van voorlopig erkende concurrente crediteuren geplaatst.
2.14
Klaagster heeft haar onbetaald gelaten facturen aan de Makelaardij voor administratieve werkzaamheden van oktober 2011 tot en met maart 2012 en voor jaarwerk 2011 en haar eveneens onbetaald gelaten facturen aan de Holding voor administratieve werkzaamheden van augustus 2011 tot en met maart 2012 en voor jaarwerk 2011, totaal een bedrag van € 9.910,20, ter verificatie ingediend bij de curator van de Holding en de Makelaardij.
2.15
Bij arrest van het gerechtshof [rechtsgebied], locatie [plaats], d.d. [datum] is voor recht verklaard dat [B] onrechtmatig jegens klaagster heeft gehandeld door haar — klaagsters — belangen als schuldeiser te schenden door het aangaan in februari 2012 van de aan het voorbereiden van de jaarrekeningen 2011 inherente verplichtingen, terwijl hij — [B] — wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de Holding en de Makelaardij deze betalingsverplichtingen niet konden nakomen en is [B] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.677,50, te vermeerderen met rente en kosten, aan klaagster.
3. De klacht
3.1
Betrokkenen hebben volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.
3.2
Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:
- a.
betrokkenen hebben samengespannen met de bestuurder van de [b]- vennootschappen om de financiële schade voor henzelf, [B] en ‘family & friends’ te beperken en de faillissementen van de [B]-vennootschappen te orkestreren;
- b.
betrokkenen zijn, gelet op de jaarrapporten 2010 van de vennootschappen [B] Makelaardij en [B] Holding, tekort geschoten in deskundigheid en zorgvuldigheid en in professioneel gedrag;
- c.
betrokkenen hebben niet integer gehandeld en malversaties gepleegd door de jaarrekeningen 2010 van de [B]-vennootschappen samen te stellen, die niet eens bij benadering een getrouw beeld geven.
3.3
Klagers hebben voormelde verwijten uitgewerkt in de volgende subverwijten:
- i.
betrokkene Y1 heeft de samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen 2010 ondertekend in plaats van betrokkene Y2;
- ii.
de samenstellingsverklaringen zijn op 14 september 2011 afgegeven terwijl de jaarrekeningen 2010 nog niet waren vastgesteld;
- iii.
ten onrechte is in de jaarrekeningen 2010 de post ‘overname schuldlening middels cedering’ opgenomen;
- iv.
ten onrechte is in de jaarrekeningen 2010 de post ‘agioreserve’ opgenomen, terwijl niets bekend is van aandelenuitgifte;
- v.
de intentieovereenkomst van 12 oktober 2011 veronderstelt een inbreng per 1 januari 2012 in [B] Vastgoeddiensten terwijl de exploitatie per 1 maart 2012 actief is geworden;
- vi.
de continuïteitsparagraaf in de jaarrekeningen 2010 is onjuist.
3.4
Wat door klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht en is, voor zover dat laatst niet mogelijk was, voor het overige buiten beschouwing gelaten.
4. De gronden van de beslissing
Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.
4.1
Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
4.2
Namens betrokkenen is allereerst aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, Wtra.
4.2.1
Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt — voor zover van belang — dat geen klacht meer kan worden ingediend indien op het moment van het indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
4.2.2
Dit betekent dat indien klagers vóór 24 december 2011 — aldus meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht — hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren wat zij betrokkenen thans verwijten, een klacht daarover te laat is.
4.2.3
Door klagers is weersproken dat zij vóór 24 december 2011 kennis hebben gekregen van de door betrokkene Y1 op 15 december 2011 uitgebrachte jaarrekeningen 2010 van de Holding en de Makelaardij en de daarbij door hem afgegeven samenstellingsverklaringen. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden komen vast te staan waaruit blijkt dat deze stelling van klagers voor onjuist moet worden gehouden. De enkele omstandigheid dat klagers de voor die jaarrekeningen benodigde financiële overzichten en andere informatie hebben aangeleverd, brengt nog niet mee dat zij onmiddellijk na 15 december 2011 kennis hebben gekregen van die jaarrekeningen. Ter zitting is voorts gebleken dat betrokkene Y2 alleen de jaarrekening 2010 van de Holding heeft uitgebracht en daarbij een samenstellingsverklaring heeft afgegeven, zodat evenmin valt in te zien dat klagers al wetenschap hadden van de jaarrekening 2010 van de Makelaardij. Een en ander leidt ertoe dat niet tot het oordeel kan worden gekomen dat klagers de subverwijten i. en ii. te laat hebben opgeworpen.
4.2.4
Voorts is gesteld noch gebleken dat klagers al vóór 24 december 2011 kennis hebben gekregen van de onder 2.5 vermelde overeenkomst van geldlening van 15 september 2011 en de onderhandse akte van cessie van dezelfde datum. Klagers hebben daarover aangevoerd dat zij daarvan pas via de curator van de Holding en de Makelaardij op 17 juli 2014 kennis hebben gekregen en pas op dat moment hebben vastgesteld dat de cessie pas in 2011 en niet al in 2010 heeft plaatsgevonden. In wat betrokkenen hebben aangevoerd en hebben overgelegd, ligt geen grond om die stellingname voor onjuist te houden. De door klagers gemaakte subverwijten iii., iv. en vi. zien in de kern op de overeenkomst van geldlening en de onderhandse akte van cessie en de verwerking daarvan in, althans de gevolgen daarvan voor, de jaarrekeningen 2010 van de Holding en de Makelaardij, zodat klagers daar niet te laat over klagen.
4.2.5
Betrokkenen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op basis waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat klagers aan hen het subverwijt v. buiten vermelde driejaarstermijn hebben gemaakt.
4.2.6
Een en ander heeft tot gevolg dat het verweer geen doel treft en dat de klacht inhoudelijk dient te worden behandeld.
4.3
Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA's) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.
4.4
Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en — in geval van (gemotiveerde) betwisting — aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.5
Klagers hebben aan hun klachtonderdeel sub b., inhoudende dat betrokkenen, gelet op de jaarrapporten 2010 van de Holding en de Makelaardij, tekort zijn geschoten in deskundigheid en zorgvuldigheid en in professioneel gedrag, allereerst ten grondslag gelegd dat daarin ten onrechte de geldleningsovereenkomst van 15 september 2011 en de onderhandse akte van cessie zijn verwerkt.
4.5.1
De Accountantskamer stelt vast dat zowel in de jaarrekening 2010 van de Holding als die van de Makelaardij — een en ander als weergegeven onder 2.9 en 2.10 — melding wordt gemaakt van een cedering van de lening van € 243.000,-. Alleen om die reden al kan betrokkene Y2 al niet worden gevolgd in zijn stelling dat ten tijde van het samenstellen van die jaarrekeningen niet duidelijk was op welke juridische wijze die lening zou worden overgedragen. Bovendien had die onduidelijkheid op de voet van wat is bepaald in randnummer 14 van de NVCOS 4410 moeten leiden tot het vragen en verkrijgen van aanvullende informatie over de bijzonderheden van die overheveling. Vanwege die onduidelijkheid had geen genoegen mogen worden genomen met de enkele mededeling van [B] dat die overdracht in 2010 is afgesproken en alleen nog geformaliseerd moest worden.
4.5.2
Nu het blijkens de toelichting op de jaarrekening ging om een cessie van die lening had bij de samenstelling van de jaarrekeningen 2010 en het al dan niet verwerken van vermelde cessie erop moeten worden gelet of de voor een cessie vereiste stukken aanwezig waren. In dit verband overweegt de Accountantskamer dat krachtens artikel 3: 94 van het Burgerlijk Wetboek een akte tot cessie een constitutief vereiste is, waaraan in elk geval dient te zijn voldaan om de vordering uit de lening te kunnen leveren aan de verkrijger. Zolang er geen (authentieke of, al dan niet geregistreerde, onderhandse) akte is, kan geen sprake zijn van levering en blijft het vorderingsrecht bij de vervreemder. In dit geval heeft [B] naar zeggen van betrokkene Y2 tijdens het vanaf april 2011 verrichte samenstellingswerk medegedeeld dat de overdracht van de lening nog geformaliseerd moest worden. Per balansdatum van 31 december 2010 kon dan ook geen sprake zijn van een geëffectueerde overgang van de lening van Participaties II naar de Holding en bijgevolg van een kwijtschelding daarvan door de Holding jegens de Makelaardij.
4.5.3
De conclusie is dan ook dat de cessie van 15 september 2011 had moeten worden aangemerkt als een gebeurtenis na balansdatum en niet in de jaarrekeningen 2010 van de Holding en de Makelaardij verwerkt had mogen worden.
4.5.4
Gelet op het voorgaande zijn de subverwijten iii. en iv. gegrond. Bij subverwijt iv. zij nog aangetekend dat indien de cessie in 2010 had plaatsgevonden en in verband daarmee de kwijtschelding door de Holding jegens de Makelaardij eveneens in 2010 effect had gesorteerd, de Accountantskamer geen beletsel had gezien die kwijtschelding in de jaarrekening 2010 van de Makelaardij te verwerken als een agioreserve.
4.5.5
Wat betreft het in dit verband aangevoerde subverwijt vi. dat de in de jaarrekeningen 2010 opgenomen continuïteitsparagraaf onjuist is, geldt dat de Accountantskamer niet vermag in te zien dat — de verwerking van de cessie en de informele kapitaalstorting weggedacht — die paragraaf anders geformuleerd had moeten worden, laat staan niet vermeld had hoeven worden. Dit subverwijt is daardoor ongegrond.
4.5.6
Betrokkene Y2 treft blaam voor de subverwijten iii. en iv. omdat hij op 14 september 2011 de jaarrekening 2010 van de Makelaardij heeft uitgebracht en daarbij een samenstellingsverklaring heeft afgegeven. Betrokkene Y1 treft eveneens blaam omdat hij op 15 december 2011 de jaarrekening 2010 van de Holding heeft uitgebracht en daarbij een samenstellingsverklaring heeft afgegeven, en voorts — zonder nadere inhoudelijke beschouwing van het dossier — op die datum opnieuw de jaarrekening 2010 van de Makelaardij heeft uitgebracht en daarbij een samenstellingsverklaring heeft afgegeven. Hun handelwijze dient naar het oordeel van de Accountantskamer te worden aangemerkt als in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. van de VGC en uitgewerkt in hoofdstuk A-130 van de VGC.
4.6
Klagers hebben betreffende hun klachtonderdeel sub b. voorts met subverwijt i. aangevoerd dat ten onrechte betrokkene Y1 in plaats van betrokkene Y2 de samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen 2010 van de Holding en de Makelaardij heeft afgegeven.
4.6.1
De Accountantskamer gaat er hierbij vanuit dat klagers daarmee doelen op de door betrokkene Y1 op 15 december 2011 afgegeven, op 15 september 2011 gedateerde verklaringen.
4.6.2
Allereerst valt niet in te zien dat betrokkene Y2 een tuchtrechtelijk verwijt treft voor de omstandigheid dat na zijn vertrek bij Accountants B.V.1 een andere accountant van Accountants B.V.1 (opnieuw) een samenstellingsverklaring afgeeft bij een door hem — betrokkene Y2 — samengestelde jaarrekening. In zoverre mist dit subverwijt jegens hem al doel.
4.6.3
De enkele omstandigheid dat onder de verantwoordelijkheid van een andere accountant het overgrote deel van de samenstellingswerkzaamheden is uitgevoerd, betekent niet dat een andere — opvolgende — accountant niet de samenstellingsverklaring ter zake mag afgeven. Dat klagers stellen dat aan hen in dit geval de betrokkenheid van betrokkene Y2 niet bekend was, maakt dat niet anders. Het was immers aan betrokkene Y2 als de opvolgend accountant om op basis van de voorschriften van NVCOS 4410 en met inachtneming van de fundamentele beginselen uit de VGC aan de hand van het dossier ter zake zijn afweging te maken. Dat hij daarin, behoudens wat hiervoor onder 4.5.6 is overwogen, is tekort geschoten, is gesteld noch gebleken. Aan dit subverwijt komt dan ook geen zelfstandige betekenis toe en is bijgevolg ongegrond.
4.7
Klagers hebben tot slot klachtonderdeel b. uitgewerkt in subverwijt ii., stellende dat betrokkenen ten onrechte samenstellingsverklaringen hebben afgegeven terwijl de jaarrekeningen 2010 nog niet waren vastgesteld. Onomstreden is dat het bestuur van de Holding onderscheidenlijk de Makelaardij de jaarrekening 2010 heeft opgesteld, een en ander conform het eerste lid van artikel 2: 210 BW, en daarbij een bevestiging heeft gegeven als bedoeld in randnummer 17 van de NVOS 4410. Betrokkenen hebben bij deze jaarrekeningen hun samenstellingsverklaring(en) afgegeven. Anders dan klagers menen, dwong geen regel uit het Burgerlijk Wetboek of de NVCOS 4410 dan wel enige andere vaktechnische regel betrokkenen tot het aanhouden van de samenstellingsverklaring(en) tot na de vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in lid 3 van artikel 2: 210 BW door de algemene vergadering van aandeelhouders van de Holding onderscheidenlijk de Makelaardij. Dit klachtonderdeel is daardoor ongegrond.
4.8
Aangaande klachtonderdeel a., houdende het verwijt dat betrokkenen met [B] hebben samengespannen om de faillissementen van de Holding en de Makelaardij te arrangeren, stelt de Accountantskamer vast dat klagers hun verwijt aan betrokkenen in vragende vorm hebben geformuleerd en daarbij slechts hebben verwezen naar een — niet onderbouwde — mededeling van de curator in de faillissementen van de Holding en de Makelaardij, dat Accountants B.V.1 vlak voor het faillissement nog een bedrag van minimaal € 35.000,- heeft gecrediteerd en dat Accountants B.V.1 ook geen vorderingen in die faillissementen heeft ingediend. Betrokkenen hebben iedere betrokkenheid bij de Holding en de Makelaardij na afronding van de werkzaamheden betreffende het boekjaar 2010 bestreden en in dat kader aangevoerd dat zij niets van doen hebben gehad met de — uiteindelijk afgesprongen — samenwerking met [D] Makelaars, dat Accountants B.V.1 geen vordering op de Holding of op de Makelaardij heeft gecrediteerd en dat Accountants B.V.1 haar vorderingen van € 11.250,06 respectievelijk € 19.023,99 heeft ingediend in de faillissementen van de Holding respectievelijk de Makelaardij, welke vorderingen ook voorlopig door de curator zijn erkend. Dat laatste gegeven is kracht bijgezet door overlegging van de brieven van de curator d.d. 24 augustus 2012. Klagers hebben geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit de onaannemelijkheid van deze weerspreking kan volgen. Dit lag echter wel op hun weg, gezien hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen. In de hiervoor onder 2.15 bedoelde uitspraak van het gerechtshof is evenmin een aanknopingspunt te vinden voor de juistheid van de stellingen van klagers. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.
4.9
Wat betreft klachtonderdeel c., houdende het verwijt dat betrokkenen in verband met de jaarrekeningen 2010 van de Holding en de Makelaardij niet integer hebben gehandeld en malversaties hebben gepleegd, geldt dat klagers daarvoor geen andere feiten of omstandigheden hebben aangevoerd dan die welke hiervoor al zijn gewogen. Het enkele feit dat betrokkenen ten onrechte hebben aanvaard dat vermelde cessie van 15 september 2011 in de jaarrekeningen 2010 was verwerkt, wettigt dit aan hen gemaakte verwijt niet. Dit verwijt is daarom als onvoldoende onderbouwd eveneens ongegrond.
4.10
Gelet op wat hiervoor onder 4.5.6 is overwogen, dient de klacht deels gegrond te worden verklaard. De overige onderdelen van de klacht dienen ongegrond te worden verklaard.
4.11
Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer als zij een klacht (geheel of gedeeltelijk) gegrond verklaart, een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van het handelen of nalaten, waarop de gegrondverklaring stoelt, en de omstandigheden, waaronder dit zich heeft voorgedaan.
Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene Y2 zich op een basaal vraagstuk als dat van het al dan niet sprake zijn van een gebeurtenis voor dan wel na balansdatum, onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de daarvoor in dit geval geldende vereisten en, gelet op het materieel belang ter zake, ten onrechte genoegen heeft genomen met wat [B] hem daarover mondeling heeft medegedeeld. Betrokkene Y1 lijkt geen enkele werkzaamheid te hebben verricht en heeft enkel volstaan, hoewel het dossier / de opdrachtgever voor hem nieuw was, met het zonder meer overnemen en aanvaarden van een eerder tot uitgangspunt genomen wijze van verslaggeving zonder zich zelf een oordeel te vormen over het dossier.
Anderzijds is meegewogen dat betrokkene Y2 noch betrokkene Y1 eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, terwijl voorts in het kader van deze tuchtprocedure voldoende aannemelijk is geworden dat klagers noch andere voorziene gebruikers van de jaarrekeningen door de onjuiste verwerking van de cessie zijn benadeeld.
De Accountantskamer acht in deze klachtzaken voor beide betrokkenen dan ook de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
4.12
Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.
5. Beslissing
De Accountantskamer:
verklaart de klacht gegrond als hiervoor is vermeld;
- ·
legt ter zake aan zowel betrokkene Y1 als aan betrokkene Y2 de maatregel op van waarschuwing;
- ·
verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- ·
verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregelen in de registers, voor zover betrokkenen daarin zijn of waren ingeschreven;
- ·
verstaat dat betrokkenen, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,00 (zeventig euro) aan hen vergoeden.
Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.
…
secretaris
…
voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:…
Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.