Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3427.
GiEA Aruba, 05-10-2016, nr. 371 van 2016
ECLI:NL:OGEAA:2016:733
- Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Datum
05-10-2016
- Zaaknummer
371 van 2016
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGEAA:2016:733, Uitspraak, Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 05‑10‑2016; (Beschikking)
- Vindplaatsen
JERF Actueel 2016/114
Uitspraak 05‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Toegekende schadevergoeding aan familieleden van persoon overleden tijdens optreden van het Korps Politie Aruba in het kader van een rechtshulpverzoek waarbij de Amerikaanse Drug Enforcement Administration (DEA) betrokken was.
Partij(en)
Zaaknummer: 371 van 2016
Beschikking van 5 oktober 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
beschikking
op het verzoek ex artikel 178 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
van:
[verzoekers 1,2,3,4]
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen: verzoekers,
gemachtigde: mr. D.G. Kock.
1. De procedure
1.1
Op 5 juli 2016 heeft de gemachtigde van verzoekers ter griffie van het Gerecht een verzoekschrift namens hen ingediend, strekkende tot vergoeding van door verzoekers geleden materiële en immateriële schade wegens het onrechtmatig optreden door agenten van het Korps Politie Aruba, ten bedrage van in totaal Afl. 606.098,06.
1.2
Het verzoek is op 24 augustus 2016 in raadkamer behandeld, alwaar de gemachtigde en de officier van justitie, mr. W.V. Gerretschen, zijn verschenen. Ter zitting heeft de gemachtigde het woord gevoerd aan de hand van zijn pleitnota. De officier van justitie heeft ook het woord gevoerd aan de hand van zijn op schrift gestelde standpunt.
1.3
Ter zitting van 24 augustus 2016 werd geconstateerd dat de verzoekers het verzoekschrift niet zelf hebben getekend. De rechter heeft gelegenheid gegeven dit verzuim te herstellen. De verdediging heeft op 30 augustus 2016 het verzoekschrift overgelegd, voorzien van de vereiste handtekeningen van de verzoekers.
1.4
De beschikking is bepaald op heden.
2. De inhoud van het verzoek en de reactie van het openbaar ministerie
2.1
De verzoekers in deze procedure zijn de kinderen en echtgenote van wijlen [slachtoffer], die bij een aanhouding door de politie op 22 februari 2012 het leven heeft gelaten. Bij vonnis van 18 juni 2014 van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd het Land veroordeeld tot vergoeding van schade aan de familieleden van [slachtoffer] wegens het onrechtmatig handelen van het Land op 22 februari 2012. Het Land heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Bij eindvonnis van 19 april 2016 heeft het hof overwogen dat de schade van verzoekers onder de bepaling van artikel 178 Sv valt en dat ten gevolge hiervan het uitgesloten is om schadevergoeding bij de civiele rechter te vorderen. Ten gevolge hiervan zijn verzoekers alsnog in hun verzoeken niet ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing hebben verzoekers cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. De procedure in cassatie loopt nog. Verzoekers hebben zekerheidshalve onderhavige procedure ingesteld in verband met de termijn die in artikel 179, eerste lid, Sv is genoemd. In deze procedure verzoeken de nabestaanden vergoeding van de volgende kosten, in totaal belopend Afl. 606.098,06, wegens onrechtmatig optreden van de politie. De schade wordt als volgt gespecificeerd:
2.2
Na het schietincident hebben de zonen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] tickets gekocht om naar Aruba te komen om alles te regelen voor de lijkbezorging en overbrenging van hun vader naar [woonplaats]. De tickets hebben [..]P […] 1.050.550,= [US$ 353,=] en US$ 1.050,= gekost.
2.3
Vervolgens moesten verzoekers alles regelen voor het prepareren van het lijk van het slachtoffer. Hieraan hebben verzoekers een totaal bedrag van Afl. 4.315,= uitgegeven. Tevens is Afl. 18,= uitgegeven aan de krantenberichten.
2.4
De lijkbezorging zelf heeft plaatsgevonden met Tiara Air en heeft Afl. 1.080,= gekost.
2.5
Eenmaal aangekomen in [bestemming 1], werd het lijk naar de laatste rustplaats te [bestemming 2] gebracht. Hiervoor hebben verzoekers een bedrag van [..]P 400.000,=, 186.000,= en 27.500,= [in totaal US$ 206,=] uitgegeven.
2.6
De begrafeniskosten bedroegen: [..]P 3.994.400,= [US$ 1.342,=].
2.7 [
verzoeker 1] is verschillende keren naar Aruba gekomen wegens het strafrechtelijk onderzoek dat er gaande was. In totaal heeft verzoeker Afl. 196,65, [..]P 4.484.080,=, [..]P 3.019.170,= en [..]P 3.070.040,= [in totaal US$ 2.976] uitgegeven.
2.8 [
Slachtoffer] werkte in de bouw en droeg bij aan de kosten van levensonderhoud van zijn echtgenote, verzoekster sub 4. De geschatte bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de echtgenote bedraagt, ervan uitgaande dat [slachtoffer] nog 20 jaar in haar levensonderhoud had kunnen bijdragen, US$ 248.400,=.
2.9
De geschatte belasting die dient te worden betaald voor een stuk terrein dat verzoekers van [slachtoffer] hebben geërfd, bedraagt [..]P 22.427.120,=.
2.10
Verzoekers stellen immateriële schade te hebben geleden ten bedrage van Afl. 125.000,=. De schade is volgens verzoekers het gevolg van de navolgende (onrechtmatige) handelingen van het openbaar ministerie:
- verzoekers werden geconfronteerd met gruwelijke beelden van de hele operatie en hebben kunnen waarnemen hoe de politieagenten van het arrestatieteam over zijn gegaan tot het beschieten van de auto waarin [slachtoffer] zich bevond;
- verzoekers kregen geen antwoorden op de gerezen vragen omtrent de operatie. De verzoekers werden meegesleept in de media-sensatie en de media begonnen te speculeren over de reden van de operatie en dat de slachtoffers gewapend waren en er drugs werden gevonden in de auto. Het Land heeft met geen enkel stuk de reden en de wijze van de operatie kunnen rechtvaardigen;
- de handelswijze van het Land heeft overal speculaties doen ontstaan en via de media heeft het Land doen overkomen alsof de operatie gerechtvaardigd zou zijn geweest op grond van een redelijk vermoeden van schuld dat nooit met stukken werd onderbouwd;
- ten gevolge van de gebeurtenis bevindt de echtgenote zich tot heden nog onder behandeling van een psycholoog.
2.11
Het openbaar ministerie stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek te laat is ingediend en dat verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek. De overledene is aangetroffen als inzittende van een auto waarin zich drugs bevonden en was dientengevolge verdachte. Hij is die dag overleden, waarmee ook de strafzaak tegen hem eindigde. De indiening van het verzoek had moeten gebeuren binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
2.12
Subsidiair stelt het openbaar ministerie zich op het standpunt dat het toegepaste dwangmiddel niet onrechtmatig was. Er was sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Ook bij rechtmatige toepassing van het dwangmiddel is er echter ruimte voor toekenning van schadevergoeding, wanneer daartoe gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn. Nu er door een lid van het arrestatieteam per ongeluk een schot is gelost, waardoor de andere leden zijn gaan schieten, acht het openbaar ministerie het billijk dat enige schade wordt vergoed. Nu er evenwel sprake is van eigen schuld bij de overledene, die zich willens en wetens heeft begeven in een potentieel gevaarlijke situatie door in een afgesloten auto met donkere ramen drugs te vervoeren naar een afnemer, waarbij hij er rekening mee kon houden dat de politie zou kunnen ingrijpen, is er reden tot matiging.
2.13
Het openbaar ministerie acht vergoeding van de uitvaartkosten redelijk. Dat geldt niet voor de gevraagde vergoeding wegens gederfde inkomsten. Niet is aangetoond dat de overledene een legale bron van inkomsten had. Omdat hij werd aangetroffen in een auto waarmee drugs werden vervoerd, waren de geldbedragen die hij naar zijn familie overmaakte, naar alle waarschijnlijkheid afkomstig uit de drugshandel. Het kan niet zo zijn dat het Land Aruba inkomsten uit drugshandel moet vergoeden. Door de familie gemaakte reiskosten acht het openbaar ministerie niet in redelijkheid gemaakt. De contacten met de advocaat hadden ook langs elektronische weg kunnen worden onderhouden. De grondbelasting komt niet voor vergoeding in aanmerking. De verschuldigdheid hiervan hangt samen met het door erfenis verkrijgen van de grond. Tenslotte merkt het openbaar ministerie op dat artikel 179, derde lid, Sv zich verzet tegen toekenning van immateriële schade van nabestaanden.
3. De feiten
3.1
Op 22 februari 2012 heeft een schietpartij plaatsgevonden naast de Renaissance Marketplace waarbij twee personen met de [nationaliteit slachtoffers] nationaliteit bij een optreden van het Korps Politie Aruba werden doodgeschoten, waaronder de heer [slachtoffer]. Het optreden van het Korps Politie Aruba vond plaats in het kader van een rechtshulpverzoek waarbij de Amerikaanse Drug Enforcement Administration (DEA) betrokken was. Bij brief van 30 augustus 2012 heeft de hoofdofficier van Justitie, tevens waarnemend procureur-generaal, de consul van [woonplaats] op de hoogte gesteld van het ingestelde onderzoek naar bovenstaande gebeurtenis en de resultaten daarvan.
3.2
Deze brief geeft het volgende verloop van de gebeurtenissen weer, samengevat weergegeven. Het rechtshulpverzoek hield in dat er een ontmoeting zou komen tussen een agent van de DEA en een persoon [verdachte] (dus niet slachtoffer), waarbij een drugstransactie zou plaatsvinden. De verzochte ontmoeting vond plaats waarbij het vermoeden bestond dat de leveranciers van de verdovende middelen met een [auto] waren gearriveerd. Op dat moment werd overgegaan tot aanhouding van [verdachte]., die zich bij restaurant Casa Tua bevond. Gelijktijdig gingen andere leden van het arrestatieteam over tot aanhouding van de personen in de [auto]. Bij de benadering van de [auto] werden de twee inzittenden gedood, kort gezegd omdat het wapen van een lid van het arrestatieteam ongewild afging. Hierop werd ook door twee andere leden van het arrestatieteam geschoten, hetgeen tot de dood heeft geleid van de beide inzittenden. Blijkens de brief is de situatie door het openbaar ministerie gekwalificeerd als (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweer-exces. Het openbaar ministerie geeft voorts aan dat het de leden van het betrokken arrestatieteam niet strafbaar acht en dat het dan ook niet voornemens is een nader strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Wat betreft de verdovende middelen schrijft het openbaar ministerie in genoemde brief dat tussen de DEA-agent en [verdachte]. afspraken zijn gemaakt voor de levering van drugs. [Verdachte] heeft vervolgens twee personen benaderd om de verdovende middelen naar hem te brengen. De twee inzittenden van de [auto] bleken in de auto 12 pakketten te hebben waarin zich in totaal 12,418 kg cocaïne bevond.
4. De ontvankelijkheid van het verzoek
4.1
Ingevolge artikel 179, eerste lid, Sv kan het verzoek om schadevergoeding slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak of de beslissing dat geen of geen verdere vervolging zal worden ingesteld.
4.2
De vraag die zich aandient, is of verzoekers hadden moeten begrijpen dat [slachtoffer] als verdachte werd aangemerkt of althans dat er een strafzaak in de zin van artikel 179 Sv tegen hem bestond. Aan de hand van de stukken die in deze zaak zijn overgelegd door verzoekers en door het openbaar ministerie, kan niet worden vastgesteld of en op welk moment [slachtoffer] formeel als verdachte werd aangemerkt. Evenmin is gebleken dat de familieleden van [slachtoffer] op de hoogte zijn gesteld dat de overledene op enig moment als verdachte werd beschouwd of wat diens rol in de afgesproken drugsdeal is geweest (zo hij een rol had). In de brief van de hoofdofficier van justitie d.d. 30 augustus 2012, die in kopie ook aan verzoekers werd gegeven, wordt weliswaar verondersteld dat [slachtoffer] als inzittende van de auto wist dat drugs aan boord waren, maar een feitelijke onderbouwing daarvan ontbreekt en het hoefde voor verzoekers (zijnde leken op strafrechtelijk gebied) niet zonder meer duidelijk te zijn dat de drugs voor iedereen in de auto zichtbaar waren of dat iedereen in de auto met de aanwezigheid daarvan wel bekend en akkoord moet zijn geweest. Het rechtshulpverzoek betrof bovendien niet [slachtoffer] doch een zekere [verdachte]. Aan verzoekers zijn blijkbaar door de politie en het openbaar ministerie geen bijzonderheden gemeld, zodat zij als leken zonder verdere informatie zelf hadden moeten concluderen dat [slachtoffer] als inzittende van de [auto] ook als verdachte was aan te merken en dat er een ‘zaak’ in de zin van artikel 179 Sv. tegen hem had gelopen. Nu verzoekers het verzoekschrift alsnog hebben ingediend binnen drie maanden na het vonnis van het hof 19 april 2016, waarin zij in de civiele procedure niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat voor hen de weg van artikel 178 Sv open stond, acht het gerecht de overschrijding van de in overweging 4.1 bedoelde termijn verschoonbaar. Daarbij is het gerecht – mede gelet op dat vonnis - van oordeel dat de zaak binnen de reikwijdte valt van de artikelen 178 en 179 Sv zodat het onderhavige verzoek ook in zoverre ontvankelijk is.
5. De beoordeling
5.1
Allereerst merkt het gerecht op dat er geen aanwijzingen zijn dat de toepassing van het dwangmiddel van meet af aan onrechtmatig was. De toepassing verloor haar rechtmatigheid evenwel vanaf het moment dat er zonder objectieve rechtvaardiging werd geschoten, ook al gebeurde dit per ongeluk. Dergelijk handelen, ook al is het ongewild, is onrechtmatig, niet alleen naar nationaal recht maar ook in de zin van artikel 2, tweede lid, van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het schieten was immers niet “absoluut noodzakelijk”. De onrechtmatige daad is aan het Land Aruba toe te rekenen. Het Land is dientengevolge, in beginsel binnen de perken van artikel 178 Sv, aansprakelijk voor de schade.
5.2
Met het openbaar ministerie is het gerecht van oordeel dat de begrafeniskosten, de lijkbezorging en de reiskosten voor de familieleden (zie de paragrafen 2.2 tot en met 2.6) voor vergoeding in aanmerking komen. Anders dan het openbaar ministerie is het gerecht van oordeel dat ook de kosten bedoeld in paragraaf 2.7 in causaal verband staan tot de aan het Land toegerekende onrechtmatige daad.
5.3
Het openbaar ministerie heeft zich verzet tegen de toekenning van een vergoeding in het gederfde levensonderhoud van verzoekster sub 4, waarin [slachtoffer] zou hebben voorzien, nu [slachtoffer] zich in de drugshandel zou hebben begeven, met alle risico’s van dien, en niet is gebleken dat [slachtoffer] legale inkomsten had. Het gerecht deelt dit standpunt niet. Zoals overwogen in rechtsoverweging 4.2, is omtrent de eventuele rol, wetenschap en opzet van Slachtoffer feitelijk niets concludent vastgesteld. De aanwezigheid van [slachtoffer] in een auto waarin zich ruim 12 kilo drugs bevonden, is weliswaar voldoende voor een verdenking, maar vormt nog geen voldoende bewijs voor een veroordeling1.of voor een onderbouwing van zijn “eigen schuld” in deze procedure. Ter zake zijn geen stukken, onderzoeksresultaten of bewijsmiddelen overgelegd. Voor aanhouding van de zaak om het openbaar ministerie alsnog de gelegenheid te geven dergelijke stukken over te leggen, ziet het gerecht gezien het tijdverloop sinds het incident geen aanleiding. Aldus is zijdens het openbaar ministerie de “eigen schuld” onvoldoende feitelijk onderbouwd en is onvoldoende feitelijk weersproken de stelling van verzoekers dat [slachtoffer] in de bouw werkte. Niet betwist is dat [slachtoffer] bijdroeg in de kosten van het levensonderhoud van verzoekster sub 4. Volgens verzoekers ging het gemiddeld om een bedrag groot US$ 1.037,= per maand. Zijdens verzoekers is overgelegd een verklaring van het bedrijf [naam bedrijf].. Hieruit zou blijken dat verzoekster sub 4 in de periode 11 februari – 16 december 2011 US$ 22.824,39 overgeboekt heeft gekregen. Hieruit blijkt evenwel niet wie van dit geld de afzender was. Evenmin is door verzoekers duidelijk gemaakt waarom er geen onderbouwende stukken zijn over een ruimere periode. Voorts heeft het gerecht ter zitting begrepen dat [slachtoffer] en verzoekster niet meer samenwoonden. De vraag is dus hoe reëel de aanname is dat [slachtoffer] nog 20 jaar zou blijven bijdragen in het levensonderhoud van verzoekster sub 4. De omvang van deze schadepost kan derhalve niet nauwkeurig worden vastgesteld. Met analoge toepassing van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek zal het gerecht de schade schatten en wel op 24 maanden maal US$ 1.037 = US$ 24.888,=.
5.4
Het gerecht ziet in navolging van het openbaar ministerie geen grond voor de toekenning van een vergoeding voor de belastingschuld van de verzoekers. Het causaal verband tussen de aan het Land toegerekende onrechtmatige gedraging en deze belasting ontbreekt. De daarmee samenhangende grondbelasting is gerelateerd aan het grondbezit, was voorheen reeds door [slachtoffer] verschuldigd en betreft dus ook geen schade.
5.5
Het gerecht ziet net zomin als het openbaar ministerie een grond voor de toekenning van immateriële schade, nu artikel 179, derde lid, Sv. de vergoeding van dergelijke schade aan erfgenamen uitsluit.
5.6
Het vorenstaande betekent dat aan verzoekers een vergoeding wordt toegekend van Afl. 60.471,=. Verzoekers hebben gevraagd om veroordeling van het Land in de kosten van de procedure. De kosten voor het voeren van onderhavige verzoek zullen worden bepaald op Afl. 1.500,=, zodat in totaal wordt toegekend: Afl. 61.971,=.
6. De beslissing
Het gerecht:
kent aan verzoekers ten laste van het Land Aruba een vergoeding toe van Afl. 61.971,= (eenenzestigduizendnegenhonderdeenenzeventig Arubaanse florin);
beveelt de minister van Financiën ten laste van de landskas tegen bewijs van kwijting aan verzoekers voormeld bedrag te betalen.
Deze beschikking is gegeven in door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑10‑2016