Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 604/2013 vaststelling criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)
Aanhef
Geldend
Geldend van 19-07-2013 tot 01-07-2026
- Bronpublicatie:
26-06-2013, PbEU 2013, L 180 (uitgifte: 29-06-2013, regelingnummer: 604/2013)
- Inwerkingtreding
19-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2013, PbEU 2013, L 180 (uitgifte: 29-06-2013, regelingnummer: 604/2013)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Vreemdelingenrecht / Algemeen
EU-recht / Rechtsbescherming
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, onder e),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (4), moet op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.
- (2)
Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel (Common European Asylum System — CEAS) omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken.
- (3)
De Europese Raad is bij zijn bijzondere bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van het CEAS dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna ‘het Verdrag van Genève’ genoemd), en zo te waarborgen dat niemand naar het land van vervolging wordt teruggestuurd, dus het beginsel van non-refoulement te handhaven. Onverminderd de verantwoordelijkheidscriteria die in deze verordening zijn opgenomen, worden de lidstaten, die alle het beginsel van non-refoulement eerbiedigen, in dit verband beschouwd als veilige landen voor onderdanen voor derde landen.
- (4)
In de conclusies van Tampere werd ook aangegeven dat het CEAS op korte termijn een duidelijke en hanteerbare methode moet bevatten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.
- (5)
Deze methode moet zijn gebaseerd op objectieve en zowel voor de lidstaten als voor de betrokken asielzoekers eerlijke criteria. Met de methode moet met name snel kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het verlenen van internationale bescherming te waarborgen en de doelstelling om verzoeken om internationale bescherming snel te behandelen, niet te ondermijnen.
- (6)
De eerste fase van de totstandbrenging van een CEAS, dat op langere termijn moet leiden tot een gemeenschappelijke procedure en een uniforme, in de gehele Unie geldige status voor personen aan wie internationale bescherming wordt verleend, is nu afgerond. De Europese Raad van 4 november 2004 heeft het Haags programma aangenomen; daarin werden voor de periode 2005–2010 de doelstellingen geformuleerd op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. In het programma werd de Europese Commissie verzocht haar evaluatie van de rechtsinstrumenten van de eerste fase af te ronden en de instrumenten en maatregelen van de tweede fase aan het Europees Parlement en aan de Raad voor te leggen met het oog op de goedkeuring ervan vóór 2010.
- (7)
In het programma van Stockholm heeft de Europese Raad herhaald zich te blijven inspannen om uiterlijk in 2012 te zorgen voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijke en solidaire ruimte waarin bescherming wordt geboden voor personen aan wie internationale bescherming wordt verleend, in overeenstemming met artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Voorts heeft hij benadrukt dat het Dublinsysteem een hoeksteen blijft bij de opbouw van het CEAS, aangezien daarin ondubbelzinnig wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming.
- (8)
De middelen van het bij Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office — EASO) moeten ter beschikking staan voor het verlenen van passende ondersteuning aan de bevoegde diensten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening. Meer bepaald moet het EASO voorzien in solidariteitsmaatregelen, zoals de asielinterventiepool met asielondersteuningsteams om lidstaten bij te staan die onder bijzondere druk staan en waar personen die om internationale bescherming verzoeken (hierna ‘verzoekers’ genoemd) met name geen passende opvang en bescherming genieten.
- (9)
Gezien de resultaten van de verrichte evaluaties van de uitvoering van de instrumenten uit de eerste fase is het nu tijd om de uitgangspunten van Verordening (EG) nr. 343/2003 te bevestigen en tegelijkertijd de verbeteringen aan te brengen waarvan de ervaring heeft geleerd dat ze nodig zijn om het Dublinsysteem effectiever te maken en verzoekers uit hoofde van dat systeem beter te beschermen. Aangezien een goedwerkend Dublinsysteem essentieel is voor het CEAS, moeten de beginselen en de werking ervan worden geëvalueerd terwijl andere onderdelen van het CEAS en de solidariteitsinstrumenten van de Unie worden ontwikkeld. Er moet worden voorzien in een uitgebreide ‘fitness check’ door middel van het verrichten van een empirisch onderbouwde evaluatie van de juridische, economische en maatschappelijke gevolgen van het Dublinsysteem, met inbegrip van de gevolgen voor de grondrechten.
- (10)
Om ervoor te zorgen dat iedereen die om internationale bescherming verzoekt of internationale bescherming geniet gelijk wordt behandeld, en met het oog op de samenhang met het bestaande Unieacquis inzake asiel, met name met Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (6), dient de werkingssfeer van deze verordening te worden uitgebreid tot personen die om subsidiaire bescherming verzoeken en personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming.
- (11)
Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (7) dient van toepassing te zijn op de procedure voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat volgens de voorschriften van deze verordening, behoudens de beperkingen betreffende de toepassing van die richtlijn.
- (12)
Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (8) moet van toepassing zijn naast en onverminderd de bepalingen betreffende de bij deze verordening gereglementeerde procedurele vrijwaringen, behoudens de beperkingen betreffende de toepassing van die richtlijn.
- (13)
Overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind voorop te staan. Bij het beoordelen van het belang van het kind dienen de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit alsmede diens achtergrond, terdege in aanmerking te nemen. Voorts dienen voor niet-begeleide minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid specifieke procedurele waarborgen te worden vastgelegd.
- (14)
Overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop te staan.
- (15)
De gezamenlijke behandeling van verzoeken om internationale bescherming van de leden van een gezin door dezelfde lidstaat zorgt ervoor dat de verzoeken grondig worden behandeld en de beslissingen daarover coherent zijn en dat gezinsleden niet van elkaar worden gescheiden.
- (16)
Om ervoor te zorgen dat het beginsel van de eenheid van het gezin en het belang van het kind volledig worden nageleefd, dient het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen een verzoeker en zijn kind, broer of zus of ouder vanwege zwangerschap of moederschap, de gezondheidssituatie of de hoge leeftijd van de verzoeker, een bindend verantwoordelijkheidscriterium te worden. Indien de verzoeker een niet-begeleide minderjarige is, dient de aanwezigheid van een gezins- of familielid in een andere lidstaat die voor de niet-begeleide minderjarige kan zorgen, eveneens een bindend verantwoordelijkheidscriterium te worden.
- (17)
Een lidstaat moet echter om humanitaire redenen of uit mededogen kunnen afwijken van de verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden, familieleden of andere familierelaties bijeen te kunnen brengen en een verzoek om internationale bescherming dat bij deze lidstaat of bij een andere lidstaat is ingediend kunnen behandelen, ook al is hij volgens de bindende criteria van deze verordening niet verantwoordelijk voor de behandeling.
- (18)
Er dient een persoonlijk onderhoud met de verzoeker plaats te vinden om gemakkelijker te kunnen bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming. Zodra het verzoek om internationale bescherming wordt ingediend, moet de verzoeker over de toepassing van deze verordening worden geïnformeerd, en ervan in kennis worden gesteld dat het onderhoud de verzoeker de mogelijkheid biedt om informatie te verstrekken over de aanwezigheid van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties in de lidstaten, om gemakkelijker te kunnen bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is.
- (19)
Teneinde de rechten van de betrokkenen daadwerkelijk te beschermen, dienen, overeenkomstig met name de rechten die zijn erkend in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, juridische waarborgen te worden ingebouwd en dient een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen besluiten tot overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat te worden gewaarborgd. Teneinde de naleving van het internationale recht te waarborgen, dient een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen dergelijke besluiten zowel betrekking te hebben op de toepassing van deze verordening als op de juridische en feitelijke situatie in de lidstaat aan welke de verzoeker wordt overgedragen.
- (20)
De bewaring van verzoekers moet worden toegepast in overeenstemming met het onderliggende beginsel dat personen niet in bewaring mogen worden gehouden om de enkele reden dat zij internationale bescherming zoeken. De bewaring dient zo kort mogelijk te duren en te beantwoorden aan het noodzakelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel. De bewaring van verzoekers moet in het bijzonder in overeenstemming zijn met artikel 31 van het Verdrag van Genève. De procedures waarin deze verordening voorziet met betrekking tot een in bewaring gehouden persoon moeten bij voorrang en binnen zo kort mogelijke termijnen worden uitgevoerd. Wat de algemene waarborgen met betrekking tot bewaring en, in voorkomend geval, de bewaringsvoorwaarden betreft, moeten de lidstaten ook ten aanzien van personen die uit hoofde van deze verordening in bewaring worden gehouden, de bepalingen van Richtlijn 2013/33/EU toepassen.
- (21)
Tekortkomingen in, of het instorten van, asielstelsels, vaak verergerd door bijzondere druk, kunnen de soepele werking van het bij deze verordening ingevoerde stelsel in gevaar brengen, waardoor schending dreigt van de rechten van verzoekers, zoals die zijn verankerd in het Unieacquis inzake asiel en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en van andere internationale mensenrechten en vluchtelingenrechten.
- (22)
Ter voorkoming van dergelijke tekortkomingen of instortingen moet er een proces van vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en beheersing van asielcrises worden opgezet, waarbij het EASO op grond van zijn bevoegdheden krachtens Verordening (EU) nr. 439/2010 een sleutelrol vervult, teneinde te zorgen voor een solide samenwerking in het kader van deze verordening en tegelijkertijd tussen de lidstaten onderling vertrouwen met betrekking tot asielbeleid op te bouwen. Door middel van dat proces moet de Unie zo snel mogelijk attent worden gemaakt wanneer er bezorgdheid rijst dat de soepele werking van het bij deze verordening ingevoerde stelsel in gevaar wordt gebracht doordat het asielstelsel van een of meer lidstaten onder bijzondere druk komt te staan en/of vanwege tekortkomingen in het asielstelsel van een of meer lidstaten. Een dergelijk proces zou de Unie in staat stellen al in een vroeg stadium preventieve maatregelen te propageren en aan dergelijke situaties adequate politieke aandacht te schenken. Solidariteit is een kernelement in het CEAS, en gaat hand in hand met onderling vertrouwen. Door het sterken van dit vertrouwen zou het proces van vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en beheersing van asielcrises ervoor kunnen zorgen dat concrete maatregelen die oprechte en daadwerkelijke solidariteit inhouden, beter op de lidstaten worden gericht teneinde de betrokken lidstaten in het algemeen, en de verzoekers in het bijzonder, bij te staan. Overeenkomstig artikel 80 VWEU, moeten handelingen van de Unie telkens wanneer dat nodig is passende bepalingen voor de toepassing van het solidariteitsbeginsel bevatten, en moet dit proces vergezeld gaan van dergelijke solidariteitsbepalingen. In de door de Raad op 8 maart 2012 aangenomen conclusies over een gemeenschappelijk kader voor oprechte en daadwerkelijke solidariteit met lidstaten waarvan de asielstelsels onder bijzondere druk staan, onder meer vanwege gemengde migratiestromen, wordt voorzien in een ‘gereedschapskist’ met bestaande en mogelijke nieuwe maatregelen, die in het kader van een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, paraatheid en crisisbeheersing in aanmerking moet worden genomen.
- (23)
De lidstaten moeten met het EASO samenwerken bij het vergaren van informatie over hun vermogen om bijzondere druk op hun asiel- en opvangstelsel op te vangen, met name in het kader van de toepassing van deze verordening. Het EASO dient op gezette tijden verslag uit te brengen over de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 439/2010 vergaarde informatie.
- (24)
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie (9), kan een overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming plaatsvinden op basis van vrijwilligheid, in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide. De lidstaten dienen vrijwillige overdracht te bevorderen door passende informatie aan de verzoekers te verstrekken, en erop toe te zien dat overdrachten in de vorm van gecontroleerd vertrek of onder geleide op humane wijze gebeuren, met volledige eerbiediging van de grondrechten en de menselijke waardigheid, en geheel in het belang van het kind, en met de grootst mogelijke consideratie voor de ontwikkelingen in de desbetreffende jurisprudentie, in het bijzonder wat de overdracht op humanitaire gronden betreft.
- (25)
Voor de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd overeenkomstig de bepalingen van het VWEU, en voor de vaststelling van een uniaal beleid inzake de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van onderdanen van derde landen, waaronder ook gezamenlijke inspanningen voor het beheer van de buitengrenzen, is het nodig de verantwoordelijkheidscriteria op evenwichtige wijze en vanuit een oogpunt van solidariteit vast te stellen.
- (26)
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (10) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens op grond van de onderhavige verordening.
- (27)
De uitwisseling van persoonsgegevens van een verzoeker, waaronder gevoelige gegevens betreffende zijn gezondheid, voorafgaand aan een overdracht, zal ervoor zorgen dat de bevoegde asielinstanties verzoekers de juiste bijstand kunnen verlenen en waarborgt de continuïteit van de bescherming en de rechten die aan hen zijn toegekend. Overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG dienen specifieke bepalingen te worden opgenomen ter bescherming van de persoonsgegevens van verzoekers die zich in die situatie bevinden.
- (28)
De toepassing van deze verordening kan eenvoudiger en doeltreffender worden gemaakt door middel van bilaterale regelingen tussen de lidstaten om de communicatie tussen de bevoegde diensten te verbeteren, de proceduretermijnen te verkorten, de behandeling van overname- en terugnameverzoeken te vereenvoudigen, of praktische regels vast te stellen voor de overdracht van verzoekers.
- (29)
De continuïteit van het systeem om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, dat bij Verordening (EG) nr. 343/2003 was ingesteld en nu bij deze verordening wordt geregeld, moet worden gewaarborgd. Daarnaast moet worden gewaakt over de coherentie tussen deze verordening en Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van ‘Eurodac’ voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (11).
- (30)
De toepassing van het Eurodac-systeem, zoals ingesteld bij Verordening (EU) nr. 603/2013 zal de toepassing van de onderhavige verordening vergemakkelijken.
- (31)
De toepassing van het visuminformatiesysteem, dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende het Visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van gegevens op het gebied van visa voor kort verblijf (12), en in het bijzonder de uitvoering van de artikelen 21 en 22 daarvan, zal de toepassing van de onderhavige verordening vergemakkelijken.
- (32)
Wat betreft de behandeling van personen die onder deze verordening vallen, zijn de lidstaten gebonden aan hun verplichtingen op grond van instrumenten van internationaal recht, waaronder de desbetreffende jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens.
- (33)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (13).
- (34)
De onderzoeksprocedure dient te worden gevolgd voor het vaststellen van een gemeenschappelijke informatiebrochure over Dublin/Eurodac, alsmede van een specifieke brochure voor niet-begeleide minderjarigen; van een standaardformulier voor het uitwisselen van relevante informatie over niet-begeleide minderjarigen; van eenvormige voorwaarden voor het raadplegen en het uitwisselen van informatie over minderjarigen en afhankelijke personen; van eenvormige voorwaarden voor het voorbereiden en het indienen van overname- en terugnameverzoeken; van twee lijsten met relevante bewijsmiddelen en indirecte bewijzen en het regelmatig herzien ervan; van een laissez-passer; van eenvormige voorwaarden voor het raadplegen en het uitwisselen van informatie over overdrachten; van een standaardformulier voor het uitwisselen van gegevens voorafgaand aan een overdracht; van een gemeenschappelijk gezondheidscertificaat; van eenvormige voorwaarden en praktische regelingen voor het uitwisselen van informatie over de gezondheidsgegevens van een persoon voorafgaand aan een overdracht, en van veilige kanalen voor het elektronisch verzenden van verzoeken.
- (35)
Teneinde te voorzien in aanvullende regels voor de identificatie van gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige; de criteria om te bepalen of er sprake is van een bewezen verwantschapsrelatie, de in acht te nemen criteria voor de beoordeling van het vermogen van het familielid om voor de niet-begeleide minderjarige te zorgen, met inbegrip van de situatie waarin gezinsleden, broers en zussen of familieleden van de niet-begeleide minderjarige in meer dan één lidstaat verblijven; de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie; de beoordeling van het vermogen van een familielid om voor een afhankelijke persoon te zorgen en de in acht te nemen elementen voor de beoordeling van het onvermogen om gedurende een significante tijdsspanne te reizen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU. Bij het uitoefenen van haar bevoegdheden mag de Commissie niet verder gaan dan wat nodig is voor het belang van het kind, als bedoeld in artikel 6, lid 3, van deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden gezonden.
- (36)
Bij de toepassing van de verordening, daaronder begrepen de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, moet de Commissie het advies inwinnen van deskundigen van onder meer alle relevante nationale instanties.
- (37)
De voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 343/2003 vereiste nadere regels zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1560/2003. Sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1560/2003 dienen in de onderhavige verordening te worden opgenomen omdat dit meer duidelijkheid schept of omdat zij een algemeen doel kunnen dienen. Het is in het bijzonder zowel voor de lidstaten als voor de verzoekers van belang dat met behulp van een algemeen mechanisme een oplossing kan worden gevonden voor het geval dat de lidstaten van mening verschillen over de toepassing van een bepaling van deze verordening. Daarom is het gerechtvaardigd het mechanisme dat bij Verordening (EG) nr. 1560/2003 is ingevoerd voor het beslechten van geschillen over de humanitaire clausule, op te nemen in deze verordening en de werkingssfeer ervan uit te breiden tot deze verordening in haar totaliteit.
- (38)
Voor een doeltreffend toezicht op de toepassing van deze verordening moeten regelmatig evaluaties worden verricht.
- (39)
Deze verordening is opgesteld met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze verordening is met name gericht op volledige waarborging van het recht op asiel dat wordt gegarandeerd door artikel 18 van het Handvest, en van de rechten die worden erkend bij de artikelen 1, 4, 7, 24 en 47 daarvan. Deze verordening dient derhalve dienovereenkomstig te worden toegepast.
- (40)
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en daarom wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) maatregelen nemen. Overeenkomstig het beginsel van evenredigheid zoals bedoeld in genoemd artikel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (41)
Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, hebben die lidstaten te kennen gegeven dat zij aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wensen deel te nemen.
- (42)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 317 van 23.12.2009, blz. 115.
PB C 79 van 27.3.2010, blz. 58.
Standpunt van het Europees Parlement van 7 mei 2009 (PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 370) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 6 juni 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 10 juni 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
PB L 50 van 25.2.2003, blz. 1.
PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.
PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.
Zie bladzijde 96 van dit Publicatieblad
Zie bladzijde 60 van dit Publicatieblad.
PB L 222 van 5.9.2003, blz. 3.
PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
PB L 218 van 13.8.2008, blz. 60.
PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.