Rb. Haarlem, 16-02-2012, nr. AWB 11/2867
ECLI:NL:RBHAA:2012:BV9029
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
16-02-2012
- Zaaknummer
AWB 11/2867
- LJN
BV9029
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2012:BV9029, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 16‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2012/25.11 met annotatie van Redactie
NTFR 2012/1220 met annotatie van dr. C.L. van Lindonk
Uitspraak 16‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Verkoop kosten dochtervennootschap in fiscale eenheid. Na verbreking van de fiscale eenheid is sprake van een deelnemingsverhouding. Verkoopkosten komen niet voor atrek in aanmerking.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 11/2867
Uitspraakdatum: 16 februari 2012
Uitspraak in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: M.G.L. Walraven RA,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [#]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 163.969.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2011 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2011. Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen J-J.H.M. Rademaker.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Eiseres houdt zich bezig met het beheer van vennootschappen.
2.2.
Op 4 juni 2009 heeft eiseres de aandelen in dochtervennootschap [A] B.V. (hierna ook: de dochtervennootschap) verkocht, met welke vennootschap eiseres tot op dat moment een fiscale eenheid vormde. In verband met deze verkoop heeft eiseres (advies)kosten gemaakt ten bedrage van € 60.000.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of de door eiseres gemaakte advieskosten onder de aftrekbeperking van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) vallen.
3.2.
Eiseres neemt het standpunt in dat de kosten aftrekbaar zijn. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd dat advieskosten die zijn betaald tijdens het bestaan van een fiscale eenheid en die betrekking hebben op de verkoop van een onderdeel van de fiscale eenheid, gelet op de fictie van artikel 15, eerste lid, van de Wet geacht moeten worden te zien op de verkoop van een deel van een onderneming en niet op de verkoop van een deelneming. Eiseres concludeert dan ook tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 103.969.
3.3.
Verweerder betrekt het standpunt dat van aftrekbare kosten geen sprake is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de ontvoeging van de dochtervennootschap en de vervreemding van de aandelen in die dochtervennootschap niet samenvallen en dat er na het tijdstip van verbreking van de fiscale eenheid sprake is van een deelnemingsverhouding tussen eiseres en haar zojuist ontvoegde dochtervennootschap. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
In artikel 14, eerste lid, van het Besluit fiscale eenheid 2003 is het volgende bepaald:
“Indien aandelen in een dochtermaatschappij worden vervreemd en in samenhang daarmee de fiscale eenheid ten aanzien van die dochtermaatschappij op dat tijdstip eindigt, wordt die vervreemding geacht plaats te vinden na de ontvoeging van die dochtermaatschappij.”
4.2.
Gelet op de hiervoor geciteerde bepaling is naar het oordeel van de rechtbank ná verbreking van de fiscale eenheid ten aanzien van de dochtervennootschap – hoe kortstondig ook – sprake van een deelnemingsverhouding (vergelijk ook het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2011, nr. 10/00654, LJN: BP3879, voor de omgekeerde situatie). Voor zover eiseres bedoeld heeft te betogen dat aan toepassing van voormelde bepaling niet wordt toegekomen op de grond dat er gelet op de wetsfictie van artikel 15, eerste lid, van de Wet geen sprake was van verkoop van een deelneming maar van een onderneming, kan eiseres niet worden gevolgd.
4.3.
Nu sprake was van een deelnemingsverhouding tussen eiseres en de dochtervennootschap, komen de door eiseres gemaakte advieskosten ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet niet voor aftrek in aanmerking. Dat eiseres de kosten, naar zij betoogt, nog gedurende het bestaan van de fiscale eenheid heeft gemaakt en kennelijk ook heeft betaald, doet hieraan niet af. In artikel 13, eerste lid, van de Wet wordt immers slechts gesproken van kosten ter zake van de vervreemding van een deelneming. Gelet op deze bewoordingen is derhalve niet relevant op welk tijdstip de kosten zijn gemaakt.
4.4.
Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. A.A. Fase en
mr. J.H. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.