coll: js
Rb. Noord-Nederland, 02-09-2016, nr. C/18/169272 / KG ZA 16-226
ECLI:NL:RBNNE:2016:4027
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
02-09-2016
- Zaaknummer
C/18/169272 / KG ZA 16-226
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2016:4027, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 02‑09‑2016; (Kort geding)
Uitspraak 02‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Kort geding. Mogelijke overbouw op het erf van buurman. In verband met het verstrekkend karakter van de vordering (herstel in de oude toestand) wordt het kort geding aangehouden in afwachting van een nadere kadastrale meting
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/169272 / KG ZA 16-226
Vonnis in kort geding van 2 september 2016
in de zaak van
[voornaam] [eiser],
wonende te Groningen,
eiser,
advocaat mr. J. Doornbos,
tegen
[voornaam] [gedaagde],
wonende te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Pol.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Op 12 augustus 2016 heeft [eiser] een dagvaarding aan [gedaagde] doen betekenen. Op 22 augustus 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is verschenen, vergezeld van mr. Doornbos, en [gedaagde] is verschenen, vergezeld van mr. Pol. Partijen hebben hun standpunten – [gedaagde] mede aan de hand van pleitaantekeningen – toegelicht.Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.2.
Op 23 augustus 2016 heeft een plaatsopneming plaatsgevonden, waarbij dezelfde personen zijn verschenen als ter zitting van 22 augustus 2016.
Van het verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is eigenaar van de onroerende zaken aan de Westersingel 15 en 15a en aan de Westersingel 17 en 17a te Groningen. Ten behoeve van beide percelen is een erfdienstbaarheid gevestigd, te weten het recht van in- en uitgang naar de Westerbinnensingel, door de gang aldaar kadastraal bekend gemeente Groningen, sectie K nummer 2526.
2.2.
Bij akte d.d. 14 september 1987 is [eiser] ook eigenaar geworden van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als ‘twee percelen gang, gelegen aan en nabij de Westerbinnensingel te Groningen’, kadastraal bekend ‘Gemeente Groningen, sectie K nummer 2375, en het hiervoor reeds genoemde perceel met nummer 2526.
2.3.
In 2008 is het perceel ‘Groningen K 2315’ en een deel van het perceel ‘Groningen K 2526’, in totaal 14 ca overgedragen aan een derde. Reeds eerder – op 1 juli 1991 – hadden deze percelen, K 2315 en een gedeelte van K 2526, als nieuwe aanduiding ‘Groningen K 4290’ gekregen. Dit betreft het gedeelte van de gang, gelegen achter het perceel Westersingel 5/5a en gedeeltelijk achter het perceel Westersingel 7/7a.
2.4.
[eiser] is eigenaar gebleven van het resterende deel van ‘Groningen K 2526’, ter grootte van 54 ca. Ook dit perceel heeft op 1 juli 1991 een nieuwe aanduiding gekregen, te weten ‘Groningen K 4289’. Dit betreft de gang, gelegen achter de percelen Westersingel 7/7a t/m 17/17a en de gang uitkomend op de Westerbinnensingel, tussen de percelen Westerbinnensingel 10 en 12, verder te noemen de gang.
2.5.
[gedaagde] is eigenaar van een perceel aan de Westerbinnensingel 12 te Groningen, kadastraal bekend gemeente Groningen sectie K 2372.
2.6.
Medio juli 2016 heeft [gedaagde] dat pand gesloopt en ter plaatse een betonvloer gestort ten behoeve van een aldaar te bouwen appartementengebouw. Het is zijn bedoeling aldaar in vier woonlagen zes zelfstandige wooneenheden te realiseren.
2.7.
Na kennisneming van de aan [gedaagde] verleende omgevingsvergunning d.d. 20 april 2016 en de bijbehorende tekeningen, heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] bij brief van 22 juli 2016 aangeschreven dat [gedaagde] over een afstand van circa 16 meter een deel van de [eiser] toebehorende gang in gebruik heeft genomen en hem gesommeerd de inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] te staken en gestaakt te houden en om de gang in oude toestand terug te brengen.
2.8.
[gedaagde] heeft daarop per e-mail van 27 juli 2016 gereageerd. [gedaagde] heeft daarbij gesteld dat er ‘exact op de oude fundatie’ wordt gebouwd en dat het gebouw “volgens de oude afmetingen van het vorige gebouw wordt gebouwd. Hij heeft de bouw voortgezet.
2.9.
Bij brief van zijn advocaat aan [gedaagde] van 5 augustus 2016 heeft [eiser] een bouwstop geëist, stellende dat [gedaagde] met de bouwwerkzaamheden inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] .Daarop heeft [gedaagde] gereageerd bij e-mail van diezelfde datum.
2.10.
Bij brief van 8 augustus 2016 is [gedaagde] nogmaals aangeschreven door de raadsman van [eiser] , waarbij [gedaagde] erop gewezen is dat hij voor eigen rekening en
risico de werkzaamheden voortzet.
3. Het geschil
3.1.
De vordering van [eiser] strekt ertoe:
- 1.
[gedaagde] te veroordelen danwel hem te gebieden onmiddellijk na betekening van dit vonnis alle bouwwerkzaamheden aan en op het perceel Westerbinnensingel 12 te staken en gestaakt te houden;
- 2.
[gedaagde] te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] te beëindigen en tot herstel van de gang (naast het perceel Westerbinnensingel 12) in oude toestand, dat wil zeggen dat deze gang weer 150 cm breed is, over te gaan;
- 3.
[gedaagde] te verbieden binnen twee meter van de erfgrens met [eiser] balkons en/of (doorzichtige en openslaande) ramen en/of deuren te plaatsen;
- 4.
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van€ 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan voor zover hij de veroordeling(en) niet nakomt;
- 5.
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is met de aard van het gevorderde gegeven.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] over de volle lengte van de gang over een breedte van ongeveer 50 centimeter aan het bouwen is op grond waar [eiser] eigenaar van is en in strijd handelt met het bepaalde in artikel 5:50 BW door aan de achterzijde van appartementengebouw balkons, deuren en ramen te plaatsen binnen twee meter van de grens met het erf van [eiser] .
4.3.
[gedaagde] betwist dat het door hem te realiseren gebouw gedeeltelijk op grond van [eiser] staat. Hij stelt in dat verband dat door de bouw weliswaar een stukje van de gang in beslag is genomen, maar dat die gang, waarvan [eiser] de volle eigendom pretendeert, zich gedeeltelijk op grond van [gedaagde] bevond.
4.4.
De voorzieningenrechter constateert dat deze stelling zich niet verdraagt met het eerder door [gedaagde] ingenomen standpunt dat hij op de fundering van het gesloopte pand aan het bouwen is. Ter plaatse van het geschil is de voorzieningenrechter ook gebleken dat de bouw zich deels uitstrekt tot grond die vroeger gang was. Om uitsluitsel te verkrijgen over de vraag of, en zo ja in hoeverre, die overbouw de eigendom van [eiser] betreft, zou een meting door het kadaster noodzakelijk zijn. Partijen hebben daartoe nog geen stappen gezet omdat een dergelijke procedure ongeveer twee maanden tijd zou vergen en zij dat niet hebben willen afwachten.
4.5.
[gedaagde] heeft zich beroepen op een kadastrale kaart, die staat afgebeeld op pagina 2 van de door zijn advocaat overgelegde pleitnota, waaraan hij ontleent dat de oude bebouwing niet exact op de erfgrens stond. Dat moge op zichzelf zo zijn, maar uit die kaart moet eveneens worden afgeleid dat inmiddels door hem gesloopte bebouwing aan de achterzijde (ongeveer ter hoogte van het laatste kwart van de gang) wel (min of meer) op de erfgrens stond.
Uit door [eiser] als productie 11 overgelegde foto’s leidt de voorzieningenrechter voorshands af dat de gang voor de bouwwerkzaamheden ongeveer 1,5 meter breed was. Die conclusie sluit aan bij een als productie 10 overgelegd kadastraal kaartje uit 1890 waarop de gang staat ingetekend met een breedte van 1,5 meter. Thans is de breedte, zo bleek bij meting op 23 augustus 2016, aan de voorzijde 97 cm en aan de achterzijde 105 cm.
Aangezien niet ter discussie staat dat de versmalling van de gang moet worden toege-schreven aan de bouw van de zijde van [gedaagde] , ontleent de voorzieningenrechter aan het vorenstaande dat het er alle schijn van heeft dat [gedaagde] inderdaad op grond van [eiser] aan het bouwen is.
4.6.
Als dat inderdaad het geval is, zou [gedaagde] , anders dan namens hem is bepleit, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, zich in een eventuele bodemprocedure niet met succes kunnen beroepen op handhaving van de bestaande toestand tegen betaling van een vergoeding als bedoeld in artikel 5:54 lid 1 BW omdat [eiser] in het beginstadium van de bouw [gedaagde] uitdrukkelijk gewaarschuwd heeft dat [gedaagde] op zijn erf dreigt te bouwen, zodat bij [gedaagde] sprake zou zijn van kwade trouw of grove schuld in de zin van het derde lid van genoemde bepaling.
4.7.
Gelet op het verstrekkend karakter van de vordering is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat eerst meer zekerheid over de erfgrens moet bestaan alvorens tot (al dan niet gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van [eiser] kan worden overgegaan. Daarom zal de beslissing worden aangehouden om [eiser] in de gelegenheid te stellen een kadastrale meting ter zake te laten plaatsvinden. [eiser] zal de kosten van de kadastrale meting moeten voorschieten.
4.8.
Het is thans aan [gedaagde] of hij de werkzaamheden zal opschorten in afwachting van de uitslag van het kadastrale onderzoek. [gedaagde] dient er echter rekening mee te houden dat, indien uit de kadastrale meting blijkt dat hij in substantiële mate op de eigendom van [eiser] heeft gebouwd - zoals de stellingen van [eiser] impliceren - hij zodanige maatregelen zal moeten treffen dat die inbreuk op dat eigendomsrecht ongedaan wordt gemaakt.
4.9.
Het ligt in de rede om de behandeling van het kort geding voort te zetten omstreeks week 46 van 2016. Zodra de kadastrale meting is afgerond kan de advocaat van [eiser] dat aan de griffie melden, waarna op basis van verhinderdata van partijen zo spoedig mogelijk een datum voor de voortzetting van de behandeling zal worden bepaald.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
gelast een voortzetting van de behandeling ter zitting op een nader te bepalen dag zoals weergegeven onder 4.9.;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑09‑2016