Hof Leeuwarden, 05-04-2011, nr. 200.081.779/01
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1223
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
05-04-2011
- Magistraten
Mrs. K.E. Mollema, J.H. Kuiper, M.E.L. Fikkers
- Zaaknummer
200.081.779/01
- LJN
BQ1223
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1223, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 05‑04‑2011
Uitspraak 05‑04‑2011
Mrs. K.E. Mollema, J.H. Kuiper, M.E.L. Fikkers
Partij(en)
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken
Beschikking op het verzoek tot het wijzen van een herstelarrest ex art. 31 lid 1 Rv in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van
[appellant],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
appellant,
in eerste aanleg gedaagde,
hierrna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudende te Haren,
tegen
Gemeente Tynaarlo,
zetelend te Vries,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de gemeente,
in eerste aanleg eiseres,
advocaat: mr. M.H. Rozeboom, kantoorhoudende te Groningen.
Bij arrest van 22 maart 2011 heeft het hof in de procedure tussen de hiervóór genoemde partijen een eindbeslissing gegeven inhoudende dat de gemeente van deze instantie is ontslagen omdat [appellant] niet tijdig het griffierecht had voldaan.
Bij brief d.d. 24 maart 2011 heeft de advocaat van de gemeente het hof bericht dat er aanleiding bestaat om een herstelarrest te wijzen, zulks op in de brief genoemde gronden.
De beoordeling
1.
Art. 31 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn vonnis, arrest of beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout verbetert, die zich voor eenvoudig herstel leent.
2.
Volgens de Memorie van Toelichting bij genoemd artikel is van een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout sprake bij zeer duidelijke verschrijvingen of (reken)fouten waarbij voor partijen en derden direct duidelijk is dat van een vergissing sprake is. Een verbetering is niet mogelijk indien de vergissing berust op een materieel verkeerde beoordeling van een geschilpunt.
3.
De gemeente betoogt in haar brief van 24 maart 20011 dat het eindarrest ten onrechte is uitgesproken omdat de gemeente nog in beraad had of zij harerzijds incidenteel zou willen appelleren van de aangevochten vonnissen van de rechtbank Assen van 17 augustus 2010 en 14 december 2010. Volgens de gemeente zou zij in ieder geval tot 5 april 2011 daartoe de tijd hebben gehad omdat de zaak oorspronkelijk voor die datum op de rol stond.
4.
Naar 's hofs oordeel kan hetgeen waarvan herstel wordt gevraagd, niet als een kennelijke verschrijving als bovenbedoeld worden aangemerkt. Het hof heeft bij genoemd arrest toepassing gegeven aan artikel 127a Rv nieuw, dat op grond van artikel 353 Rv ook in hoger beroep van toepassing is.
Eerstgenoemd artikel luidt:
- •
Artikel 127a
- ○ 1.
De rechter houdt de zaak aan zolang de eiser het griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 3, derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
- ○ 2.
Indien de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie, met veroordeling van de eiser in de kosten.
- ○ 3.
De rechter laat het eerste en tweede lid geheel of ten dele buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
- ○ 4.
Tegen beslissingen ingevolge het tweede en derde lid staat geen hogere voorziening open.
5.
Het hof heeft overeenkomstig dit artikel de gemeente van instantie ontslagen omdat [appellant] niet tijdig het griffierecht had voldaan. In het arrest heeft het hof er gewag van gemaakt dat [appellant] bij exploot van 21 januari 2011 heeft aangezegd van eerdergenoemde vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de gemeente voor dit hof, dat de zaak op de rol van 8 februari 2011 is uitgeroepen en dat [appellant] in de gelegenheid is gesteld om het op 8 februari 2011 geheven griffierecht binnen vier weken te betalen.
Op de datum waarop het arrest is gewezen, 22 maart 2011, waren er sedert 8 februari 2011 meer dan vier weken verstreken, zodat het hof met toepassing van 127a Rv (nieuw) tot ontslag van instantie kon overgaan.
6.
Noch de wet, noch het daarop gebaseerde Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (versie 1 januari 2011) bevat een bepaling dat eerst ontslag van instantie kan worden verleend indien de termijn voor het instellen van incidenteel appel is verstreken. Het hof wijst er nog op dat artikel 339 Rv geen termijn stelt waarop in een normaal verlopen procedure het incidenteel appel moet zijn ingesteld, behoudens de bepaling dat dit niet later kan dan bij memorie van antwoord.
Het procesreglement bepaalt op dit punt slechts het navolgende:
In de dagvaarding wordt meegedeeld dat van de geïntimeerde bij verschijning in de procedure een griffierecht zal worden geheven, binnen welke termijn dit griffierecht dient te worden betaald, alsmede de hoogte van dit griffierecht. Hierbij wordt vermeld dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven de in 3.1 onder d genoemde bescheiden heeft overgelegd. Indien bij het indienen van de zaak de hoogte van het verschuldigde griffierecht niet kan worden vastgesteld, zal appellant het maximum griffierecht zijn verschuldigd totdat bij de griffie een verzoek om herziening van het griffierecht is ingediend en het griffierecht is aangepast. Het verschuldigde griffierecht dient binnen vier weken te zijn betaald, voor appellant te rekenen vanaf de inschrijving van de zaak en voor geïntimeerde vanaf zijn verschijning in het geding. De zaak wordt aangehouden zolang de betaling niet is verricht en de termijn van vier weken nog loopt. Bij niet tijdige betaling door appellant zal geïntimeerde van de instantie worden ontslagen; bij niet tijdige betaling door geïntimeerde zal tegen geïntimeerde verstek worden verleend.
7.
Nu de wetgever geen bijzondere regeling voor het incidenteel appel heeft gecreëerd, kan niet worden volgehouden dat het hof, door toepassing te geven aan artikel 127a Rv, een kennelijke fout heeft gemaakt, nog daargelaten dat de gemeente niet gesteld heeft dat zij daadwerkelijk incidenteel wil appelleren.
Voor een herstelarrest is dan ook geen reden.
8.
Wel ziet het hof reden om in deze situatie, waarin de appellant heeft verzuimd tijdig het griffierecht te voldoen, te handelen naar analogie van artikel 339 Rv, vierde lid, dat bepaalt dat de geïntimeerde in hoger beroep ook incidenteel beroep kan instellen in geval van afstand van instantie door de (principaal) appellant.
Het hof vat de brief van mr. Rozeboom op als een verzoek om een termijn te bepalen voor het instellen van (zelfstandig) incidenteel appel. Het hof zal deze termijn bepalen op zes weken, te rekenen vanaf 22 maart 2011, derhalve eindigende op 3 mei 2011. Verder ziet het hof aanleiding om te bepalen dat indien de gemeente daadwerkelijk incidenteel appel instelt, zij [appellant] daartoe bij exploot dient op te roepen met inachtneming van de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen. In dit exploot dient ondermeer vermeld te worden dat [appellant], indien hij wenst te antwoorden in dat incidenteel appel, tijdig, binnen vier weken na zijn verschijning in het geding, het verschuldigde griffierecht dient te hebben voldaan.
Slotsom
9.
Op grond van het voorgaande zal het verzoek om het wijzen van een herstelarrest worden geweigerd. Wel zal het hof aan de gemeente alsnog een termijn gunnen als hiervoor omschreven teneinde uiterlijk ter rolle van 3 mei 2011 zelfstandig incidenteel appel in te stellen, onder de verplichting om [appellant] in dat geval bij exploot op te roepen.
De beslissing
Het gerechtshof:
weigert het wijzen van een herstelarrest zoals verzocht;
bepaalt dat indien de gemeente alsnog (zelfstandig) incidenteel appel wenst in te stellen, zij zulk uiterlijk op de rolzitting van 3 mei 2011 dient te doen, onder oproeping bij exploot van [appellant] als hiervoor onder 8 omschreven.
Aldus gewezen door mrs K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en M.E.L. Fikkers, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 5 april 2011.