De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/22.1:22.1 Art. 6:142 BW
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/22.1
22.1 Art. 6:142 BW
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380372:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Met betrekking tot de cessie van de dwangsomvordering bevat het BW een speciale bepaling, die onderscheidt naar bestaande en toekomstige dwangsomvorderingen. Art. 6:142 BW bepaalt dat bij overgang van een vordering op een nieuwe schuldeiser deze de daarbij behorende nevenrechten en voorrechten verkrijgt, evenals de bevoegdheid om de ter zake van de vordering en de nevenrechten bestaande executoriale titels ten uitvoer te leggen. Lid twee van art. 6:142 BW bepaalt uitdrukkelijk, dat onder de nevenrechten tevens zijn begrepen het recht van de vorige schuldeiser op bedongen rente of boete of op een dwangsom, behalve voor zover de rente opeisbaar of de boete of dwangsom reeds verbeurd was op het tijdstip van de overgang. Aldus gaat bij cessie van de vordering die uit de hoofdveroordeling voortvloeit op grond van art. 6:142 BW de toekomstige dwangsomvordering wel, maar de bestaande dwangsomvordering niet mee over op de nieuwe schuldeiser. De gedachte dat de dwangsomvordering na verbeurte in beginsel niet langer aan de hoofdvordering accessoir is, maar vóór verbeurte wel, ligt dus ook aan art. 6:142 BW ten grondslag.
De dwangsom werd voor het eerst in de redactie van het Nieuw BW in de wettelijke bepaling met betrekking tot de overgang van nevenrechten opgenomen. Toch werd ook onder het oude recht al aangenomen dat de dwangsommen die voorafgaand aan de cessie al verbeurd waren, niet aan de cessionaris van de hoofdvordering toekwamen, in tegenstelling tot het recht op nog te verbeuren dwangsommen.1