CRvB, 05-09-2013, nr. 12/2080 AW, nr. 12/2331 AW, nr. 12/3806 AW
ECLI:NL:CRVB:2013:1660
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-09-2013
- Zaaknummer
12/2080 AW
12/2331 AW
12/3806 AW
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:1660, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑09‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2013/402 met annotatie van P.R.M. Berends-Schellens
Uitspraak 05‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Wijziging aanstelling van 32,2 uur in een aanstelling van 36 uur per week en onder toekenning van een extra periodiek in de salarisschaal. Dit besluit is een direct uitvloeisel van een aantal bepalingen in het Besluit tot wijziging van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling, respectievelijk Uitwerkingsregeling én Nadere uitwerkingsregeling rechtpositie voor het personeel in dienst van de gemeente Vlaardingen (XXV) (hierna: Wijzigingsbesluit). Dubbel hoger beroep. Het Wijzigingsbesluit vormt de neerslag van een met de vakorganisaties gesloten onderhandelingsakkoord. Aan een onderhandelingsproces zoals hier aan de orde is inherent dat over en weer sprake is van geven en nemen. De uitkomst van zo’n proces kan dan ook niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de werknemer nadelige gevolgen ervan. Deze uitkomst houdt geen inbreuk op het rechtszekerheidsbeginsel in. Niet het salaris is verminderd - dat is juist verhoogd - maar de werktijd is vermeerderd. In aanmerking genomen het totaal aan overeengekomen compensatiemaatregelen is er evenmin grond voor de conclusie dat het onderhandelingsakkoord, zoals dat zijn weerslag heeft gevonden in het Wijzigingsbesluit, in die mate onbillijk of onevenwichtig is te achten dat het de rechterlijke toets uit dien hoofde niet zou kunnen doorstaan. In het midden kan blijven of aanspraken in een ambtenaarrechtelijke rechtsverhouding als eigendom in de zin van het Eerste Protocol zijn te beschouwen.
Centrale Raad van Beroep
12/2080 AW, 12/2331 AW, 12/3806 AW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 maart 2012, 11/2771 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (betrokkene)
Het College van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
PROCESVERLOOP
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 22 mei 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2013. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Slump, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Wevers, advocaat, mr. S. van Heukelom-Verhage, advocaat, en drs. S. van de Watering.
OVERWEGINGEN
1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene is werkzaam bij de gemeente Vlaardingen. Tot 1 januari 2011 kende die gemeente een werkweek van 32,2 uur en was betrokkene full time in een dienstverband van die omvang werkzaam.
1.2.
In de jaren 2009 en 2010 is binnen de gemeente Vlaardingen onderhandeld met de vakorganisaties over vervanging van de toenmalige CAR/UR/NUR door de bepalingen van de CAR/UWO. Dit zou invoering van een 36-urige werkweek betekenen. Eind 2010 is hierover een akkoord bereikt. Volgens dit akkoord staat tegenover de invoering van die 36-urige werkweek een aantal compenserende maatregelen voor de zittende medewerkers, zoals toekenning van, afhankelijk van de salarisschaal, één of twee extra periodieken, invoering van een uitloopschaal vanaf schaal 6 en een extra toeslag op de overwerkvergoeding en onregelmatigheidstoeslag. Een en ander heeft zijn weerslag gevonden in het Besluit tot wijziging van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling, respectievelijk Uitwerkingsregeling én Nadere uitwerkingsregeling rechtpositie voor het personeel in dienst van de gemeente Vlaardingen (XXV) (hierna: Wijzigingsbesluit), dat in werking is getreden per 1 januari 2011.
1.3.
Bij besluit van 8 december 2010 is de aanstelling van betrokkene, conform het Wijzigingsbesluit, gewijzigd in een aanstelling van 36 uur per week en is haar met ingang van dezelfde datum een extra periodiek in haar salarisschaal toegekend. Daarbij is de mogelijkheid geboden de omvang van de aanstelling te verminderen. Betrokkene heeft, in overleg met haar leidinggevende, gekozen voor een aanstelling van 34 uur.
1.4.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 8 december 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 31 mei 2011 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Met ingang van 1 januari 2012 is betrokkene ingedeeld in de voor haar geldende uitloopschaal.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van betrokkene zich grotendeels richten tegen het Wijzigingsbesluit. De bepalingen daarvan kunnen, aldus de rechtbank, indirect, over de band van het bestreden besluit, door de rechter worden getoetst. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Wijzigingsbesluit deze toets niet doorstaat, dit vanwege strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Zij heeft het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen die ertoe leidt dat betrokkene - gegeven de in haar geval geldende uitbreiding van de werkweek van 32,2 uur naar 34 uur - met ingang van 1 januari 2011 hetzelfde salaris ontvangt ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de uit het Wijzigingsbesluit voortvloeiende uitbreiding van de werkweek.
2.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 22 mei 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij is aan betrokkene een nabetaling over het jaar 2011 toegekend ter hoogte van het verschil tussen het salaris vóór en het salaris na 1 januari 2011. Omdat betrokkene vanaf 2012, gelet op de toekenning van de uitloopschaal, weer boven haar oude salarisniveau zit, heeft het college geen aanleiding gezien tot verdere aanvulling.
3.
Betrokkene heeft de aangevallen uitspraak - evenals het college dat deed in zijn nieuwe beslissing op bezwaar - aldus opgevat dat de rechtbank slechts het absolute verschil van tafel heeft willen halen tussen het salaris voor en na 1 januari 2011. Betrokkene is echter meer gaan werken. Omgerekend naar uurloon is van een nog grotere salarisverlaging sprake, die op
1 januari 2012 nog niet volledig was opgeheven.
3.1.
Het college is van mening dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit, en daarmee het Wijzigingsbesluit, onhoudbaar heeft geacht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, vormt het besluit van 8 december 2010 een direct uitvloeisel van een aantal bepalingen in het Wijzigingsbesluit en is in geschil de verbindendheid van die bepalingen. Het Wijzigingsbesluit is een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. De rechter kan hetgeen tegen het daarin bepaalde is aangevoerd wel beoordelen, maar moet daarbij de ter zake in ons staatsbestel passende terughoudendheid in acht nemen. Hij zal het resultaat van de afweging van alle betrokken belangen door de materiële wetgever in beginsel moeten respecteren. Dit lijdt uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het betrokken voorschrift zodanig ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten (CRvB 9 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3439 en TAR 2009, 174).
4.2.
Voor de conclusie dat in dit geval van feilen als hierboven bedoeld sprake is, is geen plaats. Het Wijzigingsbesluit vormt de neerslag van een met de vakorganisaties gesloten onderhandelingsakkoord. Aan een onderhandelingsproces zoals hier aan de orde is inherent dat over en weer sprake is van geven en nemen. Zoals de Raad eerder tot uitdrukking heeft gebracht (CRvB 24 februari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS8562), kan de uitkomst van zo’n proces dan ook niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de werknemer nadelige gevolgen ervan.
4.3.
Tegenover de, ter aansluiting bij de in den lande gebruikelijke werkweek van 36 uur, overeengekomen werktijdverlenging, stond in dit geval een verhoging van het salaris door toekenning van een of meer periodieken, alsmede uitzicht op een hogere salarisschaal. De Raad deelt niet het oordeel van de rechtbank dat deze uitkomst een inbreuk op het rechtszekerheidsbeginsel inhoudt. Niet het salaris is verminderd - dat is juist verhoogd - maar de werktijd is vermeerderd. Dat wordt niet anders doordat, althans in het geval van betrokkene, de salarisverhoging bij omrekening van het salaris naar uurloon de werktijdvermeerdering in het jaar 2011 nog niet volledig dekt. In de salarisaanspraken van de zittende werknemers is, met andere woorden, op zichzelf beschouwd geen achteruitgang, maar vooruitgang gebracht. Dat betrokkene er aanvankelijk in salaris op achteruit is gegaan, is enkel het gevolg van haar keuze voor wijziging van haar aanstelling in een deeltijdaanstelling en vloeit niet voort uit het Wijzigingsbesluit. Niet valt dus in te zien dat dat besluit de rechtszekerheid in het gedrang heeft gebracht.
4.4.
In aanmerking genomen het totaal aan overeengekomen compensatiemaatregelen is er evenmin grond voor de conclusie dat het onderhandelingsakkoord, zoals dat zijn weerslag heeft gevonden in het Wijzigingsbesluit, in die mate onbillijk of onevenwichtig is te achten dat het de onder 4.1 bedoelde rechterlijke toets uit dien hoofde niet zou kunnen doorstaan. Naar aanleiding van hetgeen betrokkene naar voren heeft gebracht over haar verlofaanspraken, wordt in dat verband nog overwogen dat van een vermindering van die aanspraken, naar ter zitting van de Raad is gebleken, geen sprake is geweest.
4.5.
Betrokkene heeft nog betoogd dat het Wijzigingsbesluit in strijd is te achten met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Als gezegd is in dit geval geen sprake van vermindering van salarisaanspraken, het tegendeel is het geval. In het midden kan dus blijven of zodanige aanspraken in een ambtenaarrechtelijke rechtsverhouding als eigendom in de zin van het Eerste Protocol zijn te beschouwen.
4.6.
Het overwogene onder 4.1 tot en met 4.5 betekent dat het hoger beroep van het college slaagt en het hoger beroep van betrokkene niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Daarmee is aan het besluit van 22 mei 2012 de grondslag komen te ontvallen. De Raad zal dat besluit daarom vernietigen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 mei 2011 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 22 mei 2012.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.J. van de Griend en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.K. Dekker