Hof Amsterdam, 27-10-2009, nr. 200.013.202/01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BM3566
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-10-2009
- Magistraten
Mrs. S.F. Schütz, A.M.A. Verscheure, A.W. Rutten
- Zaaknummer
200.013.202/01
- LJN
BM3566
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BM3566, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑10‑2009
Uitspraak 27‑10‑2009
Mrs. S.F. Schütz, A.M.A. Verscheure, A.W. Rutten
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
[X]
wonende te [woonplaats 1] en woonplaats kiezende te [woonplaats 2],
APPELLANTE,
advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap LEGAL & GENERAL NEDERLAND
LEVENSVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Hilversum,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.G. van Marwijk Kooy te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [X] en Legal & General.
1.2
Bij exploot van 20 augustus 2008 is [X] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank te Amsterdam onder zaak/rolnummer 371441 HA ZA 07-1556 op 26 september 2007 en op 21 mei 2008 tussen haar als eiseres en Legal & General als gedaagde gewezen vonnissen met dagvaarding van Legal & General voor dit hof.
1.3
Bij memorie heeft [X] één grief aangevoerd, producties overgelegd, haar eis gewijzigd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
Voor recht te verklaren dat Legal & General in strijd handelt met artikel 7a PSW door in de pensioenverzekering met [X] een stelsel van kostenonttrekking te hanteren waarbij de eerste acht jaar van de verzekering hogere — eerste — kostenonttrekkingen zijn dan in latere jaren van de verzekering, waardoor het investeringspercentage van de premie in de eerste acht jaren lager is dan in latere jaren;
- 2.
Voor recht te verklaren dat artikel 10 lid 2 van de verzekeringsvoorwaarden van Legal & General inhoudende dat de overdrachtswaarde in de eerste vijf jaar van verzekering wordt vastgesteld op 95% en daarna op 99% van de geldswaarde nietig is;
- 3.
Legal & General te veroordelen om de schade die [X] heeft geleden door het handelen van Legal & General in strijd met artikel 7a PSW met terugwerkende kracht te vergoeden door met terugwerkende kracht het beleggingsbestanddeel van de verzekering te verhogen met de te veel onttrokken eerste kosten, door vervolgens het aldus herberekende beleggingsbestanddeel te verhogen met het destijds gerealiseerde rendement op de beleggingsbestanddelen. Hierbij geldt dat hetgeen dat teveel is onttrokken is het percentage boven kostenonttrekking van 6,72%, zijnde deze 6,72% de kostenonttrekking aan eerste kosten in de eerste 8 jaren in evenredigheid uitgesmeerd over de gehele theoretische looptijd van de verzekering, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat Legal & General hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 75.000,-;
- 4.
Legal & General te veroordelen een overdrachtswaarde vast te stellen met inachtneming van en na uitvoering van het onder (3) gevorderde en deze waarde over te dragen naar een door [X] aan te wijzen nieuwe daartoe ingevolge de Pensioenwet bevoegde pensioenuitvoerder, zulks onder een dwangsom conform de geherformuleerde vordering 3.
1.4
Bij memorie van antwoord heeft Legal & General de grief bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het door [X] ingestelde hoger beroep zal verwerpen met veroordeling van [X] in de kosten van het hoger beroep.
1.5
Partijen hebben de zaak op 12 juni 2009 doen bepleiten door hun advocaten, [X] door mr. E. Lutjens en Legal & General door mr. A.G. van Marwijk Kooij, beiden advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota's. Bij die gelegenheid is [X] akte verleend van het in het geding brengen van nog een aantal producties.
1.6
Partijen hebben ten slotte arrest gevraagd op de processtukken van beide instanties. De inhoud van die stukken geldt als hier ingelast.
2. Grief en omvang appel
2.1
[X] heeft door middel van een algemene grief het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorgelegd. Nu de grief zich niet toespitst op het tussenvonnis van 26 september 2007 waarbij een comparitie van partijen is bepaald, gaat het hof er vanuit dat de grief alleen betrekking heeft op het eindvonnis van 21 mei 2008.
3. De feiten
Over de door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 als vaststaand aangemerkte feiten in deze zaak bestaat geen geschil, zodat ook het hof die feiten tot uitgangspunt neemt.
4. Beoordeling
4.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- a.
[X] heeft met Legal & General per 1 oktober 2002 een individuele pensioenverzekering op basis van beschikbare premie afgesloten in het kader van de uitvoering van een door Coloplast B.V., de toenmalige werkgever van [X] , gedane pensioentoezegging. Op deze pensioenverzekering is de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) van toepassing.
- b.
Onderdeel van de betreffende overeenkomst is dat gedurende de eerste acht deelnemersjaren hogere bedragen voor kosten in rekening worden gebracht dan daarna in verband met de dekking van de aanvangskosten.
- c.
Per 1 mei 2005 heeft [X] , net zoals haar collega's bij Coloplast B.V., de pensioenverzekering bij Legal & General opgezegd met het verzoek om de waarde over te dragen naar de nieuwe pensioenverzekering van haar toenmalige werkgever.
- d.
Legal & General heeft onverplicht met deze waardeoverdracht ingestemd, maar dan wel met inachtneming van de in de verzekeringsvoorwaarden van Legal & General opgenomen regeling inhoudende dat in dat geval de gedurende de eerste vijf deelnemersjaren verworven overdrachtswaarde lager — op basis van 95% van de premievrije waarde — wordt vastgesteld dan de in latere deelnemingsjaren verworven overdrachtswaarde, die wordt vastgesteld op basis van 99% van de premievrije waarde.
- e.
Bij brief van 26 februari 2007 heeft Legal & General een voorstel gedaan voor een tegemoetkoming ten behoeve van alle werknemers van Coloplast B.V. Uiterwaal heeft dit voorstel niet geaccepteerd.
4.2
[X] voert aan dat de wijze waarop Legal & General de overdrachtswaarde berekent in strijd is met artikel 7a PSW dat luidt als volgt:
‘De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.’
4.3
Zij stelt dat de toezichthouder heeft geoordeeld dat de toerekening van uitvoeringskosten in de beginperiode van deelname aan een beschikbare premieregeling in strijd is met artikel 7a PSW wanneer daardoor de voor pensioeninkoop beschikbare premie dermate wordt verlaagd dat de norm van evenredige opbouw niet gestand kan worden gedaan. Doordat Legal & General in de beginperiode meer kosten in rekening brengt dan in latere jaren, is de voor pensioeninkoop beschikbare premie lager in de beginperiode dan daarna. Daardoor is er volgens [X] geen sprake meer van evenredige financiering en opbouw van pensioenaanspraken.
4.4
[X] wijst op een circulaire van 20 december 2000, waarbij de Verzekeringskamer (de toenmalige toezichthouder) zich heeft uitgesproken over de toepassing van de norm van evenredige opbouw en financiering in de zin van artikel 7a PSW bij beschikbare premieregelingen en wel als volgt:
‘Ad. 2 Beschikbare premieregeling
Het onder 2. vermelde heeft — als aangegeven — betrekking op een eigenlijke beschikbare premieregeling. Een dergelijke regeling voldoet wel aan de criteria van artikel 9, lid 9, van de Regelen, hetgeen inhoudt dat bij ontslag aanspraak ontstaat op de gefinancierde rechten.
Voorts zal ook bij deze regelingen de opbouw en financiering van de pensioenaanspraken aan de eis van evenredigheid van artikel 7a van PSW moeten voldoen. Volgens de MvT is er geen bezwaar tegen indien de premie stijgt, mits de vermoedelijke resulterende pensioenopbouw in een tempo geschiedt dat ten minste vergelijkbaar is met de opbouw bij een eindloonregeling. Bij de eigenlijke beschikbare premieregelingen zal de premie derhalve op voorhand zodanig vastgesteld moeten worden dat van jaar tot jaar ten minste het verwachte tijdsevenredige niveau van een eindloonregeling verworven is. Bij groter collectiviteiten kan de beschikbare premie vastgesteld worden aan de hand van een profiel van de ‘gemiddelde deelnemer’. Bij één of enkele werknemers (vaak individuele polissen) zal de premie voor de beoordeling van de tijdsevenredige verwerving geënt moeten worden op de verwachte individuele carrière. Indien blijkt dat de werkelijke carrière veel voorspoediger verloopt dan aanvankelijk verondersteld, en de norm om die reden niet meer wordt gehaald, dan zou de premietabel op enig moment aangepast kunnen worden.’
en
‘Gelijkmatige opbouw in beschikbare premieregelingen in samenhang met kosten.
Het hanteren van een systeem waarbij de uitvoeringskosten van de regeling in feite al in de beginperiode in haar totaliteit in rekening worden gebracht, is in strijd met artikel 7a van de PSW, indien de voor pensioeninkoop beschikbare premie als gevolg hiervan dermate verlaagd wordt dat de norm van evenredige opbouw niet gestand gedaan kan worden.’
4.5
In aanvulling hierop stelt [X] dat wat ‘evenredig’ is duidelijk blijkt uit de wetsgeschiedenis en inhoudt dat er ieder jaar minimaal een gelijke opbouw van pensioenaanspraken moet zijn. Elk jaar moet opbouw mogelijk zijn die evenredig is conform de norm voor een eindloonregeling. In dat kader haalt Uiterwaal onder meer de volgende passages aan uit de Memorie van Toelichting (kamerstukken 26 415):
‘H (artikel 7a)
Met dit artikel wordt beoogd veilig te stellen dat de duur van het deelnemerschap en de hoogte van de tijdens het deelnemerschap opgebouwde pensioenaanspraken in dezelfde verhouding staan tot de totaal te bereiken duur en hoogte van de aanspraken.
Zo wordt voorkomen dat het verbod op 65-x verwerving wordt vervangen door een toezegging die zo geformuleerd wordt dat feitelijk hetzelfde resultaat zou kunnen worden bereikt.’
en
‘Bij eindloonregelingen zou het zeer onwenselijk zijn dat de werkgever bijvoorbeeld in de eerste jaren van het deelnemerschap van een deelnemer een veel lager opbouwpercentage hanteert dan in de jaren vóór de pensioendatum. Bij beschikbare-premieregelingen zal een beschikbare premie die in de loop van het deelnemerschap (ongeveer) gelijk blijft, bijvoorbeeld op basis van 10% van de pensioengrondslag, niet elk jaar evenveel pensioen opleveren. De eerste jaren zal de premie tot een hogere pensioenopbouw leiden dan in latere jaren. Het is daarom niet bezwaarlijk als de beschikbare premie bij het bereiken van bepaalde leeftijden of deelnametijden stijgt, als de vermoedelijk resulterende pensioenopbouw in een tempo geschiedt dat ten minste vergelijkbaar is met de opbouw bij eindloonregelingen.’
4.6
Legal & General heeft een circulaire in het geding gebracht, die op 25 juli 2003 door het Verbond van Verzekeraars aan alle levensverzekeraars heeft doen uitgaan over de gevolgen van artikel 7a PSW en het voorschrift van evenredige opbouw en financiering bij beschikbare premieregelingen. In deze circulaire waarin wordt gesteld dat deze het resultaat is van overleg dat het Verbond van Verzekeraars heeft gevoerd met de Pensioen- en Verzekeringskamer, is onder meer het volgende opgenomen:
‘De opbouw van pensioenaanspraken dient tenminste evenredig in de tijd plaats te vinden. Pensioen mag derhalve niet zodanig worden toegezegd dat de opbouw van de aanspraken verschoven wordt naar de toekomst. Dit betekent niet dat een gestaffelde beschikbare premie (oplopend percentage) verboden is. Het betekent wel dat er een grens aan de stijging van die premie verbonden is. Bepaal een reeks verhoudingsgetallen door het door de werkgever toegezegde beschikbare premiepercentage in elke staffeltrede, oplopend van de laagste leeftijd tot de hoogste, te delen door het beschikbaar premiepercentage van de vergelijkbare maximale staffel. Als deze reeks niet stijgt (dat wil zeggen gelijk blijft of daalt) wordt voldaan aan de eis van evenredige opbouw. Een beschikbare premiestaffel waarin het percentage in de tijd wordt afgetopt dan wel over de gehele looptijd gelijk blijft, alsmede een gelijkblijvende premie, voldoen hieraan en derhalve eveneens aan de eis dat pensioen tenminste evenredig in de tijd moet worden opgebouwd.’
4.7
Legal & General stelt voorts dat artikel 7a PSW inderdaad voorschrijft dat de opbouw en financiering van de pensioenaanspraken gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats vinden, maar dat dit artikel niets zegt over de kosten die een verzekeraar in mindering mag brengen op de door de werkgever ter beschikking gestelde premie. Artikel 7a is volgens Legal & General niet geschreven voor beschikbare premieregelingen omdat dit artikel spreekt over evenredige opbouw van pensioenaanspraken, terwijl er in een beschikbare premieregeling geen opbouw van pensioenaanspraken plaats vindt. In dat kader verwijst Legal & General naar artikel 17 van de inmiddels in werking getreden Pensioenwet, waarin de evenredige verwerving van pensioenaanspraken gedurende de deelneming uitsluitend voor uitkerings- of kapitaalovereenkomsten is voorgeschreven en niet voor premieovereenkomsten.
Daarnaast voert Legal & General aan dat de opbouw van het pensioenkapitaal in een beschikbare premieregeling niet lineair hoeft plaats te vinden omdat eerdere premiestortingen langer kunnen renderen dan latere premiestortingen waardoor de premie in eerdere jaren lager kan zijn dan in latere jaren.
4.8
Legal & General betoogt ten slotte dat het in eerdere ten opzichte van latere deelnemersjaren toepassen van verschillende berekeningsmethoden voor de overdrachtswaarde geen strijd oplevert met artikel 7a PSW nu dit samenhangt met het verdisconteren van het gemis aan kosteninhoudingen die in het restant van de looptijd zouden hebben plaats gevonden.
Hierbij telt uitsluitend of het resulterende premievrije kapitaal op zichzelf voldoet aan artikel 7a PSW.
4.9
[X] heeft naar aanleiding van het verweer van Legal & General nog aangevoerd dat een gemiddelde evenredigheid over de gehele deelnemingsperiode niet in overeenstemming is met de tekst en strekking van artikel 7a PSW. De ‘methode Verbond’, zoals opgenomen in genoemde circulaire van het Verbond van Verzekeraars, voldoet niet aan het bepaalde in artikel 7a PSW en is niet relevant, aldus [X] . [X] voert verder aan dat de berekening van de overdrachtssom in het kader van de waardeoverdracht in strijd is met artikel 7a van de PSW als gevolg van
- (i)
de te hoge kostenonttrekkingen in de eerste jaren en
- (ii)
door de wijze van vaststelling van de overdrachtswaarde in de verzekeringsvoorwaarden waarbij deze in de eerste vijf jaar van verzekering wordt vastgesteld op 95% en daarna op 99% van de geldswaarde.
Het hof overweegt als volgt.
4.10
Artikel 7a PSW spreekt over de evenredigheid van de opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken tijdens het deelnemerschap. Noch uit de wetstekst, noch uit de circulaire van de Verzekeringskamer van 20 december 2000 valt naar het oordeel van het hof op te maken dat slechts sprake is van strijd met artikel 7a PSW, indien in een beschikbare premieregeling in de beginperiode meer kosten in rekening worden gebracht dan in latere jaren en daardoor de voor pensioeninkoop beschikbare premie in de beginperiode lager is dan in latere jaren. Dit is alleen het geval indien deze toerekening van kosten tot gevolg mocht hebben dat er geen sprake meer kan zijn van een evenredige opbouw van pensioenaanspraken. Artikel 7a PSW schrijft niet een evenredige kostenberekening voor zoals de ontwerptekst voor artikel 17a van de Pensioenwet (dat pas per 1 augustus 2009 in werking is getreden en dus voor de beoordeling van de grief van [X] geen rol speelt) dat wel doet.
In dat kader ziet het hof een duidelijk verschil tussen de evenredige financiering als bedoeld in artikel 7a PSW en de evenredige kostenberekening die artikel 17a Pensioenwet voorschrijft.
Het hof interpreteert de evenredige financiering in artikel 7a PSW als de verplichting om elke toename van aanspraken respectievelijk kapitaal ook daadwerkelijk direct te financieren, waarbij er dus geen sprake mag zijn van uitstelfinanciering. De verwijzing door [X] naar de kamerstukken 31 811 met betrekking tot artikel 17a van de Pensioenwet en hetgeen daarin wordt geschreven over de uitleg van artikel 7a PSW, maakt dit niet anders. Ook hierin wordt slechts verwezen naar de op grond van artikel 7a PSW niet toelaatbare situatie waarbij de kostenstructuur (en dan met name de in het begin van de looptijd in rekening gebrachte kosten) van dien aard is dat dit tot gevolg heeft dat er in het begin van de looptijd geen of nauwelijks sprake meer is van pensioenopbouw, laat staan van evenredige pensioenopbouw.
Er kan ook zeer wel sprake zijn van evenredige opbouw in een beschikbare premie regeling als de voor pensioenopbouw beschikbare premie in het begin van de deelnemersperiode lager is dan daarna. Dit als gevolg van het feit dat de premie de eerste jaren tot een hogere pensioenopbouw zal leiden dan in latere jaren, zoals ook expliciet is opgenomen in de door Uiterwaal aangehaalde kamerstukken waarnaar onder 4.5 wordt verwezen. Het hof volgt Legal & General dan ook in de, met berekeningen onderbouwde, stelling dat ook in het geval dat sprake is van een hogere kosteninhouding in de eerste jaren van deelnemerschap en dus een lagere voor pensioenopbouw beschikbare premie, er desalniettemin sprake kan zijn van evenredige pensioenopbouw.
4.11
Hetzelfde geldt voor de toets of de wijze van vaststelling van de overdrachtswaarde in de verzekeringsvoorwaarden, waarbij deze in de eerste vijf jaar van verzekering wordt vastgesteld op 95% en daarna op 99% van de geldswaarde, al dan niet strijd oplevert met artikel 7a PSW. Door Legal & General is met berekeningen onderbouwd dat voor wat betreft de voor [X] aldus vastgestelde overdrachtswaarde, ondanks de door Legal & General gehanteerde berekeningswijze, sprake is van een evenredige overdrachtswaarde.
5. Conclusie
De grief faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [X] veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure in hoger beroep tot aan deze uitspraak begroot op € 303,-- aan verschotten en op € 2.682,-- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, A.M.A. Verscheure en A.W. Rutten en is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2009 door de rolraadsheer.