Hof 's-Hertogenbosch, 02-04-2013, nr. HD 200.096.522 T2
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6682
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-04-2013
- Zaaknummer
HD 200.096.522 T2
- LJN
BZ6682
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6682, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑04‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Uitspraak 02‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Stellen van zekerheid ex artikel 224 lid 1 Rv; beroep op dit artikel is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, nu appellant op vordering van geïntimeerde zijn standplaats heeft moeten ontruimen en aldus zijn woonplaats is kwijtgeraakt. Daarnaast volgt uit het feit dat hij zijn standplaats heeft ontruimd nog niet dat appellant het centrum van zijn sociale en economische activiteiten niet langer in Nederland heeft of in een ander land waar een Nederlandse uitspraak kan worden geëxecuteerd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.096.522/01
arrest van 2 april 2013
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: huurder,
advocaat: mr. S.J.M. Jaasma,
tegen
de gemeente Breda,
gevestigd te Breda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. E.F. Sandijck,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 december 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer 630753/CV/10-8856 gewezen vonnis van 3 augustus 2011.
5. Het tussenarrest van 20 december 2011
Bij genoemd arrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
6.1.
De comparitie heeft op 26 januari 2012 plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn niet tot een regeling gekomen en de zaak is naar de rol verwezen voor memorie van grieven.
6.2.
Bij memorie van grieven met producties heeft huurder vijf grieven aangevoerd en geen eis geformuleerd. In de appeldagvaarding heeft hij geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure.
6.3.
Bij memorie van antwoord met producties heeft de gemeente de grieven bestreden en een incidentele vordering ingesteld.
6.4.
Huurder heeft een antwoordakte in het incident genomen.
6.5.
Partijen hebben uitspraak in het incident gevraagd.
7. De (verdere) beoordeling
7.1.
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
- i.
Partijen hebben op 14 november 1985 een huurovereenkomst gesloten, krachtens welke huurder van de gemeente met ingang van 1 november 1985 voor onbepaalde tijd een stuk grond huurt, gelegen nabij de [adres] te Breda, voor uitsluitend gebruik als standplaats voor 1 woonwagen en enkele pakwagens.
ii. De huurprijs bedroeg laatstelijk € 230,11 per maand.
iii. Artikel 4 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
“Verhuurder verleent aan huurder een optierecht tot koop van het gehuurde. Zodra huurder schriftelijk aan verhuurder te kennen geeft het gehuurde te willen kopen zal hem de koopprijs bekend worden gemaakt. Ter vaststelling van de koopprijs zal alsdan worden uitgegaan van een prijs van fl. 40.000,- in 1985, welke prijs dient te worden aangepast aan de prijsontwikkelingen, die zich sedert 1985 voor bedrijfs- en industrieterreinen hebben voorgedaan.”
iv. Partijen zijn nader overeengekomen dat de kosten die huurder heeft gemaakt voor de inrichting van zijn terrein met hem verrekend zullen worden.
- v.
Huurder is bij vonnis van de rechtbank Breda van 15 september 1989 in staat van faillissement verklaard, welk faillissement bij beschikking van diezelfde rechtbank op 9 oktober 1992 is opgeheven.
vi. Huurder heeft een achterstand in de betaling van de huurpenningen laten ontstaan.
vii. Huurder stond op 7 november 2012 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven als wonende op het adres [straatnaam] [huisnummer] te [postcode] [plaats]. Het onder i genoemde perceel aan de [adres] te [plaats] staat plaatselijk bekend als dat adres.
7.2.
De gemeente heeft in eerste aanleg in conventie, kort gezegd, gevorderd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden, dat huurder wordt bevolen het stuk grond te ontruimen, dat huurder wordt veroordeeld tot betaling van € 29.436,46 en dat huurder wordt veroordeeld tot betaling van € 230,11 per maand vanaf 1 mei 2011 tot de datum van de feitelijke ontruiming van het gehuurde, een en ander te vermeerderen met rente en kosten.
7.3.
Huurder heeft in eerste aanleg in reconventie, kort gezegd, gevorderd als verklaring van recht uit te spreken dat de gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de onderhoudsverplichting en de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, tot het bekend maken aan huurder van de koopprijs van het gehuurde en tot het meewerken aan de verkoop van het gehuurde aan huurder met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
7.4.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in conventie de vorderingen tot ontbinding en ontruiming toegewezen, huurder veroordeeld tot betaling van € 13.484,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.530,92 vanaf 1 november 2010 tot de dag der algehele voldoening en huurder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 230,11 [per maand; hof] vanaf 1 mei 2011 tot de datum van feitelijke ontruiming, onder aftrek van eventueel na 30 april 2011 betaalde termijnbedragen.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in reconventie de gemeente veroordeeld om binnen 28 dagen na betekening van het vonnis aan de gemachtigde van huurder bij aangetekende brief de koopprijs, als bedoeld in artikel 4 van de huurovereenkomst van
- 14.
november 1985, bekend te maken en mede te werken aan verkoop van het perceel aan huurder, indien en voor zover huurder binnen 30 dagen na ontvangst door de gemachtigde van genoemde aangetekende brief per aangetekende brief aan de gemeente bekendmaakt of bekend doet maken dat hij bereid en in staat is tot aankoop en overdracht van de grond voor de door de gemeente genoemde prijs voor 1 januari 2012. De vorderingen met betrekking tot de verklaring van recht en de schadevergoeding heeft de kantonrechter afgewezen.
7.5.
Huurder kan zich met het vonnis van de kantonrechter niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
In het incident
7.6.
De gemeente vordert dat huurder zekerheid stelt voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan huurder veroordeeld zou kunnen worden. Zij voert daartoe kort gezegd aan dat huurder geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft en na het bestreden vonnis geen enkele betaling verricht heeft. De gemeente stelt dat haar proceskosten voorlopig begroot kunnen worden op ongeveer € 768,- (liquidatietarief) en de schadevergoeding op minimaal € 13.484,46.
7.7.
Huurder voert als verweer aan dat de gemeente geen zekerheid kan verlangen, aangezien zij degene is die de vordering heeft ingesteld, dat huurder op grond van artikel
- 353.
lid 2 Rv niet gehouden is tot het stellen van zekerheid, dat hij niet zonder woon- of verblijfplaats is en een postadres in [plaats] heeft en ten slotte dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan toewijzing van de vordering.
Huurder vordert de gemeente te veroordelen in de kosten van het incident.
7.8.
Het hof overweegt het volgende.
7.8.1.
Ingevolge artikel 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats
in Nederland, die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. Bedoeling van de bepaling is de gedaagde een middel te geven om te voorkomen dat hij blijft zitten met een proceskostenveroordeling van de eiser die niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat de eiser zich niet bevindt in Nederland of in een ander land waar een Nederlandse uitspraak kan worden geëxecuteerd.
7.8.2.
Het verweer van huurder tegen de stelling van de gemeente, dat hij zonder woon- of
verblijfplaats is, gaat op. De gevallen waarin zekerheid kan worden gevorderd, blijven beperkt tot die waarin het verhaal bemoeilijkt wordt doordat degene van wie de zekerheid gevorderd wordt het centrum van zijn sociale en economische activiteiten elders heeft. Weliswaar blijkt uit het proces-verbaal van ontruiming, dat de gemeente als productie 2 bij haar memorie van antwoord overgelegd heeft, dat de deurwaarder op 28 augustus 2012 de standplaats van huurder aan de [straatnaam] [huisnummer] te [plaats] heeft ontruimd, maar naar het oordeel van het hof volgt hieruit nog niet dat huurder het centrum van zijn sociale en economische activiteiten niet (meer) in Nederland heeft of in een ander land waar een Nederlandse uitspraak kan worden geëxecuteerd. Het bewijsaanbod van de gemeente passeert het hof als onvoldoende gespecificeerd, aangezien zij heeft nagelaten voldoende concreet aan te geven op welke van haar stellingen in het incident het bewijsaanbod betrekking heeft.
7.8.3.
Ten overvloede overweegt het hof dat ook het verweer van huurder, dat het beroep van de gemeente op artikel 224 lid 1 Rv naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, slaagt. Het is juist door toedoen van de gemeente dat huurder zijn woonplaats verloren heeft. Dat is immers het gevolg van de executie van het vonnis waarbij de vordering van de gemeente tot ontruiming van het gehuurde is toegewezen.
7.9.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de gemeente zal worden afgewezen.
7.10.
Het hof zal de gemeente als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de
kosten van het incident. De kosten van het incident aan de zijde van huurder zullen worden vastgesteld op € 894,- (1 punt x € 894,-) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
In de hoofdzaak
7.11.
De gemeente heeft gevraagd arrest te wijzen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
8. De uitspraak
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van huurder tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 25 juni 2013 voor arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 april 2013.