CRvB, 26-02-2014, nr. 12-677 AWBZ-T
ECLI:NL:CRVB:2014:235
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
26-02-2014
- Zaaknummer
12-677 AWBZ-T
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:235, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 26‑02‑2014; (Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
- Wetingang
art. 4:49 Algemene wet bestuursrecht; art. 2.6.9 Regeling subsidies AWBZ
- Vindplaatsen
USZ 2014/124
Uitspraak 26‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Gewijzigde vaststelling pgb. Het Zorgkantoor kan artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb niet aan de wijziging van het vastgestelde pgb van appellante ten grondslag leggen. Het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag en is in strijd met de wet genomen. De Raad draagt het Zorgkantoor op het gebrek te herstellen.
12/677 AWBZ-T
Datum uitspraak: 26 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 december 2011, 10/4872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
Zorgkantoor Haaglanden (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Jankie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Jankie en M. Jankie. Het Zorgkantoor is vertegenwoordigd door mr. N. Baytemir.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 december 2007 en 15 september 2008 heeft het Zorgkantoor op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan appellante een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor de functie ondersteunende begeleiding in dagdelen voor de periode van 1 januari tot en met
31 december 2008. In de verleningsbeschikkingen is aan appellante de verplichting opgelegd om wijzigingen in haar omstandigheden tijdig te melden aan het Zorgkantoor.
1.2.
Bij besluit van 7 april 2009 heeft het Zorgkantoor het pgb van appellante voor 2008 vastgesteld op € 18.436,47 en een bedrag van € 99,32 van appellante teruggevorderd wegens niet-verantwoord pgb.
1.3.
Bij besluit van 15 oktober 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 januari 2010, heeft het Zorgkantoor het pgb van appellante voor het jaar 2008 gewijzigd vastgesteld op
€ 16.220,06 en een bedrag van € 2.216,41 van appellante teruggevorderd wegens teveel ontvangen pgb.
1.4.
Bij uitspraak van 9 september 2010 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep van appellante tegen het besluit van 29 januari 2010 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat het Zorgkantoor ten onrechte artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het besluit van 29 januari 2010 ten grondslag heeft gelegd.
1.5.
Bij besluit van 20 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 15 oktober 2009 beslist. Onder wijziging van de grondslag naar artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft het Zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb van appellante gewijzigd vast te stellen en dat het Zorgkantoor dientengevolge € 2.216,41 onverschuldigd aan appellante heeft betaald. Het Zorgkantoor heeft in redelijkheid tot terugvordering van dit bedrag kunnen besluiten.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de ontvanger kan wijzigen indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.2.
Vaststaat dat het Zorgkantoor het pgb van appellante voor het jaar 2008 bij besluit van
7 april 2009 heeft vastgesteld. Met het bestreden besluit heeft het Zorgkantoor de vaststelling van het pgb ten nadele van appellante gewijzigd. Intrekking of wijziging ten nadele van de ontvanger van een reeds vastgestelde subsidie, zoals een pgb, is mogelijk op een van de in artikel 4:49, eerste lid, van de Awb genoemde gronden. Aan de gewijzigde vaststelling van het pgb van appellante heeft het Zorgkantoor artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb ten grondslag gelegd. Het Zorgkantoor heeft toegelicht dat appellante vanaf
18 november 2008 niet meer beschikte over een indicatie voor ondersteunende begeleiding in dagdelen en aldus vanaf deze datum geen aanspraak meer had op een pgb voor deze functie. Appellante of degene die namens haar het pgb beheerde, heeft verzuimd om het Zorgkantoor van deze wijziging in haar situatie in kennis te stellen. De hier geschonden verplichting om melding te maken van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het pgb, is volgens het Zorgkantoor een verplichting die ook na de vaststelling van het pgb doorloopt.
4.3.
Met de vaststellingsbeschikking, die na afloop van elk kalenderjaar of subsidieperiode wordt gegeven, wordt het recht op en de hoogte van het pgb over het desbetreffende kalenderjaar of subsidieperiode definitief vastgesteld. De wetgever heeft onderkend dat uit de aard van bij de verlening opgelegde verplichtingen kan voortvloeien dat zij ook na de vaststelling voortduren. Hierbij is als voorbeeld genoemd de verplichting tot betaling van rente en aflossing terzake van een vastgesteld krediet. In verband daarmee heeft de wetgever ook voorzien in de mogelijkheid van het intrekken van de vaststelling indien dergelijke voortdurende verplichtingen niet worden nagekomen (Kamerstukken II 1993/94, 23700,
nr. 3, blz. 63). De door het Zorgkantoor bedoelde verplichting vermeld in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling subsidies AWBZ (Regeling) kan naar het oordeel van de Raad niet worden aangemerkt als een voortdurende verplichting. Dit zou zich niet verdragen met de door de wetgever beoogde systematiek waarin de beschikking tot subsidievaststelling een definitieve aanspraak op financiële middelen vestigt en in beperktere mate intrekbaar dient te zijn dan de beschikking tot subsidieverlening. (Kamerstukken II 1993/94, 23700, nr. 3, blz. 77). In de situatie waarin aan een betrokkene een pgb is verleend, dient het Zorgkantoor zich immers al bij gelegenheid van de vaststelling een oordeel te vormen over de nakoming van de verplichting van artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling. Dit betekent dat het Zorgkantoor artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb niet aan de wijziging van het vastgestelde pgb van appellante ten grondslag heeft kunnen leggen. Het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag en is in strijd met de wet genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak evenals het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen.
4.4.
De Raad zal aansluitend bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Desgevraagd heeft het Zorgkantoor ter zitting niet aan kunnen geven welke andere van de in artikel 4:49, eerste lid, van de Awb genoemde mogelijkheden aan de intrekking of wijziging van het vastgestelde pgb ten grondslag zou kunnen worden gelegd. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat het intrekken of ten nadele wijzigen van een pgb een discretionaire bevoegdheid van het Zorgkantoor is, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Zorgkantoor op te dragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het hiervoor genoemde gebrek wordt hersteld. Voor zover het Zorgkantoor in een nieuw te nemen besluit opnieuw toepassing wil geven aan artikel 4:49, eerste lid, van de Awb, dient zij bij de uitoefening van die bevoegdheid de hierbij betrokken belangen opnieuw af te wegen. Dit brengt met zich dat het Zorgkantoor, naast hetgeen in het bestreden besluit is vermeld, ook aandacht dient te schenken aan het feit dat niet uitgesloten kan worden dat het Zorgkantoor zelf bekend was met de gewijzigde indicatie van appellante en dat in de verleningsbeschikking van 15 september 2008 onjuiste informatie is vermeld ten aanzien van de looptijd van de indicaties waarvoor het pgb is verstrekt. Voor zover het Zorgkantoor in een nieuw te nemen beslissing op bezwaar tevens onverschuldigd betaald pgb wil terugvorderen, dient zij ook bij de uitoefening van die bevoegdheid de hierbij betrokken belangen af te wegen en in ieder geval hetgeen appellante over haar gezondheidssituatie heeft opgemerkt hierbij te betrekken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt het Zorgkantoor op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 20 oktober 2010 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en W.H. Bel en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014.
(getekend) G.M.T. Berkel-Kikkert
(getekend) G.J. van Gendt