Hof 's-Hertogenbosch, 22-11-2017, nr. 20-003921-16
ECLI:NL:GHSHE:2017:5206
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-11-2017
- Zaaknummer
20-003921-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:5206, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑11‑2017; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1816, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑11‑2017
Inhoudsindicatie
137c, eerste lid, Sr. Partiële vrijspraak: de uitlatingen “Moslims are bad” en “All moslims will go to hell" leveren, bezien vanuit de eigen geloofsovertuiging van de verdachte, geen belediging op. De uitlating “Moslims are terrorists” leidt tot een veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete wegens het zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst (137c, eerste lid Sr) Met betrekking tot dit artikel heeft de Hoge Raad criteria/een toetsingskader ontwikkeld om te beoordelen in hoeverre uitlatingen strafbaar zijn op grond van deze bepaling (LJN BQ6731). (1) Beledigend karakter uitlatingen Het hof is van oordeel dat de uitlating “Moslims are terrorists” op zichzelf beschouwd beledigend is voor moslims, in aanmerking genomen dat zij de strekking hebben moslims bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen en hen als groep te treffen. (2) De context van de uitlatingen De vraag of deze uitlating van de verdachte dienstig was of bijdroeg aan enig maatschappelijk debat dan wel is gedaan in verband met een geloofsopvatting of een artistieke expressie inhoudt, moet naar het oordeel van het hof ontkennend worden beantwoord. (3) Onnodig grievend Het derde criterium behoeft gelet op het vorenstaande geen nadere bespreking. Het hof is voorts van oordeel dat de uitlating dat moslims terroristen zijn, zijn beledigende karakter niet verliest doordat de verdachte uit de Verenigde Staten komt en aldaar blijkbaar anders met dergelijke termen wordt omgegaan. De verdachte heeft desgevraagd aangegeven dat ze zich kan voorstellen dat belijders van de godsdienst Islam zich beledigd kunnen voelen door haar uitlating. Nu zij zich bewust was van het beledigende karakter van haar uitlating, heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij moslims zou beledigen. Dat er op dat moment geen moslims aanwezig waren, zoals door de verdachte in hoger beroep is gesteld, maakt – wat er verder zij van die stelling – dat niet anders.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003921-16
Uitspraak : 22 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 21 december 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-172110-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
doch wonende te [woonplaats] [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 350,--, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 augustus 2016 te Eindhoven zich in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Moslims, wegens hun godsdienst en/of levensovertuiging, door in het centrum van Eindhoven (op of nabij De Markt) te zeggen/roepen: "Moslims are bad. Moslims are terrorists. All moslims will go to hell", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 19 augustus 2016 te Eindhoven zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Moslims, wegens hun godsdienst, door in het centrum van Eindhoven (op of nabij De Markt) te zeggen/roepen: "Moslims are terrorists.".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte: “Moslims are bad” en “All moslims will go to hell", bezien vanuit de eigen geloofsovertuiging van de verdachte, geen belediging opleveren, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdediging is als verweer aangevoerd dat de uitlating van de verdachte “Moslims are terrorists", weliswaar een belediging zou kunnen opleveren maar dat deze door de verdachte gedane uitlating moet worden bezien tegen de achtergrond van het klimaat zoals dat thans in de Verenigde Staten, waar de verdachte vandaan komt, heerst. Aldaar wordt, gelet op de recente geschiedenis, anders omgegaan met de term “terrorists”. De term behoort daar meer tot het dagelijks taalgebruik. Daardoor komt het beledigende karakter aan de uitlating te ontvallen en dient de verdachte te worden vrijgesproken, zo begrijpt het hof het verweer van de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 137c, eerste lid, Sr stelt strafbaar het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap. De Hoge Raad heeft in zijn jurisprudentie met betrekking tot artikel 137c, eerste lid, Sr criteria/een toetsingskader ontwikkeld om te beoordelen in hoeverre uitlatingen strafbaar zijn op grond van deze bepaling (LJN BQ6731). Voor zover hier van belang leidt beoordeling aan de hand van dit toetsingskader tot het volgende.
Beledigend karakter uitlatingen
Het hof is van oordeel dat de uitlating van de verdachte “Moslims are terrorists” op zichzelf beschouwd beledigend is voor moslims, in aanmerking genomen dat zij de strekking hebben moslims bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen en hen als groep te treffen.
De context van de uitlatingen
De vraag of deze uitlating van de verdachte dienstig was of bijdroeg aan enig maatschappelijk debat dan wel is gedaan in verband met een geloofsopvatting of een artistieke expressie inhoudt, moet naar het oordeel van het hof ontkennend worden beantwoord.
Onnodig grievend
Het derde criterium behoeft gelet op het vorenstaande geen nadere bespreking.
Het hof is voorts van oordeel dat de door de verdachte gedane uitlating dat moslims terroristen zijn, zijn beledigende karakter niet verliest doordat de verdachte uit de Verenigde Staten komt en aldaar blijkbaar anders met dergelijke termen wordt omgegaan. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat ze zich kan voorstellen dat belijders van de godsdienst Islam zich beledigd kunnen voelen door haar uitlating. Nu zij zich bewust was van het beledigende karakter van haar uitlating, heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij moslims zou beledigen. Dat er op dat moment geen moslims aanwezig waren, zoals door de verdachte in hoger beroep is gesteld, maakt – wat er verder zij van die stelling – dat niet anders.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging door zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uit te laten over een groep mensen, te weten moslims, wegens hun godsdienst.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Zijdens verdachte is aangevoerd dat de verdachte zich veel moeite heeft getroost en kosten heeft gemaakt om in Nederland terecht te staan voor haar uitlatingen en uitleg te geven over haar beweegredenen. Aldus heeft zij voldoende boetedoening gedaan en wordt verzocht toepassing te geven aan het bepaalde van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, anders dan de raadsman, toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht niet passend. Daarvoor is het feit te ernstig.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat de door de verdachte gedane uitlating onmiskenbaar beledigend is voor moslims.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is in aanmerking genomen, dat de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 25 september 2017 in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke geldboete passend en geboden is.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten één dag, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. A.J.T.M. Franken-van Zinnicq Bergmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 22 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.T.M. Franken-van Zinnicq Bergmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.