Einde inhoudsopgave
Leidraad Invordering 2008
36.4.1 Wanneer kennelijk onbehoorlijk bestuur
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
30-06-2021, Stcrt. 2021, 33908 (uitgifte: 01-07-2021, regelingnummer: 2021-14323)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-06-2021, Stcrt. 2021, 33908 (uitgifte: 01-07-2021, regelingnummer: 2021-14323)
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
De vraag of in een bepaalde situatie sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur zal naar redelijkheid en billijkheid — met inachtneming van de concrete omstandigheden van het geval — moeten worden beantwoord.
Van kennelijk onbehoorlijk bestuur kan slechts worden gesproken als geen redelijk denkend bestuurder — onder dezelfde omstandigheden — als zodanig zou hebben gehandeld. Ernstige misslagen en wanbeleid vallen — ook als geen sprake is van (beoogd) persoonlijk voordeel van de bestuurder — zeker onder kennelijk onbehoorlijk bestuur. Ook bij minder ernstige fouten kan van kennelijk onbehoorlijk bestuur sprake zijn als door onbezonnen, roekeloos of onverantwoordelijk gedrag van een bestuurder bedrijfsrisico's worden genomen die veel groter zijn dan wat tot normaal ondernemersrisico mag worden gerekend.