Rb. Haarlem, 21-11-2007, nr. 104046 / HA ZA 04-1029
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC2841
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
21-11-2007
- Zaaknummer
104046 / HA ZA 04-1029
- LJN
BC2841
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC2841, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 21‑11‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Deskundigenonderzoek naar de echtheid van de handtekeningen onder de akten tot bewijs van terugbetaling. Niet geslaagd in het bewijs van gestelde terugbetaling.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 104046 / HA ZA 04-1029
Vonnis van 21 november 2007
in de zaak van
[Eiser],
wonende te Duitsland,
eiseres,
procureur mr. Y.A.E. Vlassenroot,
advocaat mr. E.H.J. van der Heijden te Maastricht,
tegen
[Gedaagde],
wonende te Zandvoort,
gedaagde,
procureur mr. S.N.W. van Dam-Ouwens,
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 15 november 2006,
- -
de akte van depot d.d. 6 maart 2007 met het daarbij gedeponeerde deskundigenbericht,
- -
de memorie na deskundigenbericht van [eiseres],
- -
de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Bij genoemd tussenvonnis is een onderzoek gelast naar de echtheid van de handtekening onder de verklaring waarvan de inhoud is weergegeven onder 2,7 van het tussenvonnis van 9 augustus 2006 en waarvan een kopie als productie 1 bij de conclusie van antwoord is gevoegd.
2.2.
Bij brief van 1 maart 2007 is namens [gedaagde] een brief aan de deskundige gezonden met de volgende inhoud:
Uw bevinding (in het conceptrapport, rb) als zou cliënt de handtekening van mevrouw [eiseres] nagebootst hebben) betwist cliënt ten stelligste
Cliënt heeft mevrouw [eiseres] op diezelfde dag meerdere “Quittung und Bestätigung” geschriften laten tekenen. Hij is haar die dag in juni 2000 achternagelopen naar het station om haar te laten tekenen. Hij had haar immers haar geld teruggegeven maar had daarvan geen bewijs.
Mevrouw [eiseres] heeft toen in tweevoud een “Quittung und Bestätigung”-geschrift getekend op een stenen ondergrond, namelijk op de leuning van een trap. Omdat hij zag dat mevrouw [eiseres] vreemde handtekeningen maakte heeft hij haar gevraagd weer mee nar zijn huis te komen om te tekenen en wel conform de handtekening zoals die ook op haar identiteitsbewijs staat.
(…)
Om een volledig beeld te krijgen gezien de gang van zaken toentertijd waaronder moevrouw [eiseres] meerdere “Quittung und Bestätigung”-geschriften heeft getekend, verzoek ik u voor zover mogelijk, ook de bijgevoegde “’Quittung und Bestätigung”-geschriften, waarvan er twee identiek zijn en één qua indeling afwijkt, te vergelijken en in uw onderzoek te betrekken.”
2.3.
In het ter zake uitgebrachte deskundigenbericht d.d. 5 maart 2007 is op grond van een zeventiental bevindingen geconcludeerd dat de betwiste handtekening met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet is vervaardigd door [eiseres] zelf. Verder is geconcludeerd dat sprake is van nabootsing en dat bij de nabootsing een voorbeeldhandtekening ter beschikking moet hebben gestaan. Tenslotte is geconcludeerd “er zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen gevonden dat de betwiste handtekening eventueel door [eiseres] op een ongebruikelijke manier gezet zou zijn.”
2.4.
Het rapport bevat verder de volgende passage:
“Met de brief d.d. 1 maart 2007 van mr. E.H.J. van der Heijden zijn per post ontvangen:
• een kopie van een Quittung und Bestätigung d.d. juni 2000, door mij gemerkt I;
• een kopie van een Quittung und Bestätigung d.d. juni 2000, door mij gemerkt II;
• een kopie van een Quittung und Bestätigung d.d. juni 2000, door mij gemerkt III.
Bij het stuk gemerkt I gaat het om de betwiste handtekening onder het stuk [2]. Deze handtekening is door mij vergeleken met het beschikbar gestelde vergelijkingshandschrift van [eiseres]. Voor zover zichtbaar aan de kopieën zijn naast een oppervlakkige overeenkomst qua schriftbeeld, verschillen in de lijnvoering en in de uitvoering van een aantal patronen geconstateerd. Dezerzijds bestaan derhalve twijfels aan de echtheid van deze beide handtekeningen. Zij deze handtekeningen door [eiseres] erkend?”
2.5.
[Eiseres] heeft zich verenigd met de conclusies van het bericht.
[Gedaagde] heeft in zijn antwoordconclusie na deskundigenbericht, zakelijk samengevat, het volgende aangevoerd.
Er is sprake geweest van opvolging van advocaat aan zijn kant. [Gedaagde] heeft na kennisneming van de kopie van de brief van de vorige advocaat waarbij deze de originele verklaring naar de deskundige had gezonden met bijlagen ontdekt dat niet het juiste origineel is ingezonden. Er is ook geen overleg tussen de vorige advocaat en [gedaagde] geweest, zodat een afschrift van de later onderzochte verklaring zonder medeweten van [gedaagde] in het geding is gebracht.
Het juiste origineel is na overdracht van het dossier terstond voor onderzoek aan de rechtbank aangeboden, maar die heeft bericht dat zij in dat stadium van de procedure niets met het aangeboden origineel doet.
[Gedaagde] heeft daaraan toegevoegd dat hij in juni 2000 meerdere Quittung und Bestätigung geschriften heeft laten tekenen. Hij is na betaling van het geld, wijs geworden door een eerdere procedure, [eiseres] achterna gelopen naar het station om haar ter finale kwijting een Quittung und Bestätigung te laten tekenen. [Eiseres] heeft op dat moment de eerste handtekening gezet met als ondergrond een leuning van een stenen trap. [Gedaagde] vond dat [eiseres] een vreemde handtekening zette en heeft haar weer meegenomen naar huis om haar nogmaals te laten tekenen zodat de handtekening overeenkwam met die op haar rijbewijs. Eenmaal thuis heeft [gedaagde] daarom een nieuwe Quittung und Bestätingung gemaakt die qua indeling afwijkt van de twee anderen. [Eiseres] heeft deze vervolgens ook getekend.
[Gedaagde] heeft op grond van een en ander verzocht om het deskundigenbericht niet als bewijs toe te laten, resp. niet te volgen en om de bij hem thuis getekende akten voor onderzoek voor te leggen aan een andere onafhankelijke deskundige, die niet is opgetreden in eerdere procedures waarin [gedaagde] partij is geweest.
2.6.
[Eiseres] heeft -kennelijk anticiperend op de inhoud van de antwoordconclusie na deskundigenbericht- opgemerkt dat ook de Quittungen waarop [gedaagde] zich nu beroept tot 7 maart j.l. volstrekt onbekend voor haar waren. Ook deze zijn volgens [eiseres] vervalst.
2.7.
De rechtbank stelt voorop dat het in strijd is met een goede procesorde om nader onderzoek door een andere deskundige te gelasten nadat [gedaagde] zich eerder met de persoon van de aangezochte deskundige heeft verenigd en bovendien is geslaagd in de poging om buiten de rechtbank om het deskundigenonderzoek te verbreden tot de andere akten. Het kan niet zo zijn dat afscheid genomen wordt van de deskundige op de enkele grond dat de conclusies [gedaagde] minder uitkomen.
Nu [gedaagde] er in is geslaagd om aan de deskundige ook een oordeel te ontlokken aan de andere akten is het redelijk om in algemene zin in te gaan op de vraag of [gedaagde] is geslaagd in het bewijs van de terugbetaling.
2.8.
De rechtbank stelt vast dat:
- (1)
de vorige advocaat van [gedaagde] bij conclusie van antwoord de later door de rechtbank aan de deskundige voorgelegde verklaring in kopie heeft overgelegd en medegedeeld heeft dat dat origineel beschikbaar was voor onderzoek,
(2), dat de handtekening ter comparitie door [eiseres] stellig is betwist (“dat stuk ken ik niet”) en
- (3)
dat in aanwezigheid van [gedaagde] door zijn advocaat ter comparitie (nogmaals) uitdrukkelijk de betaling is gesteld en echtheidsbewijs van het origineel van de in kopie overgelegde akte is aangeboden, waarbij met geen woord is gerept over meerdere akten, hoewel ook de niet onderzochte akten blijkens het hiervoor weergegeven betoog wel aan het dossier zijn toegevoegd.
2.9.
Door vergelijking kan worden vastgesteld dat mr. Meijer het stuk heeft ingezonden waarvan de kopie bij antwoord is overgelegd, en dat het primair dàt stuk is geweest dat door de deskundige is onderzocht. Voor zover [gedaagde] het in zijn laatste conclusie wil doen voorkomen dat de deskundige geen origineel heeft onderzocht stuit dat af op de vaststelling in het deskundigenbericht dat het origineel van de bedoelde akte op 12 december 2006 is ingezonden. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het vermogen van de deskundige om een origineel van een kopie te onderscheiden.
2.10.
Gegeven de hiervoor vermelde vaststelling impliceert de stelling dat mr. Meijer het verkeerde origineel had ingezonden dat bij antwoord ook de verkeerde kopie is overgelegd en dat de stellingen ter comparitie, waar [gedaagde] zelf aanwezig was, zijn onderbouwd met verwijzing naar die kopie. Bij die stand van zaken valt op dat in het namens [gedaagde] ontwikkelde betoog met geen woord wordt ingegaan op de -voor de hand liggende- vraag hoe het mogelijk is dat [gedaagde] toelaat dat zijn advocaat uitdrukkelijk bewijs aanbiedt van een stuk waarvan hij nu zegt dat het zonder zijn medeweten in het geding is gebracht.
[Gedaagde] had minstgenomen moeten uitleggen waarom over de andere akten ter comparitie niet is gerept. Dat klemt temeer nu hij zelf ter comparitie is verschenen en bij antwoordconclusie na deskundigenbericht doet aanvoeren dat er geen overleg is geweest tussen [gedaagde] en mr. Meijer, zodat een kopie van de later onderzochte akte zonder medeweten van [gedaagde] in het geding is gebracht. Verder had [gedaagde] moeten uitleggen hoe, op welk moment en met welk doel de onderzochte akte door [gedaagde] is bewaard nadat hij juist met het oog op de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de betrokken stukken als bewijsmiddel betere had gevraagd en gekregen. Ook had hij moeten uitleggen waarom de onderzochte akte in het bezit van mr. Meijer is gesteld. Dat kan immers met geen ander doel zijn geweest dan met het doel deze als echt en onvervalst te doen gebruiken.
Tenslotte stelt de rechtbank vast dat de hiervoor sub 2.3cursief weergegeven conclusie -waarmee de deskundige klaarblijkelijk reageert op de schets van de gebeurtenissen in de brief van 1 maart 2007- haaks staat op het op zichzelf al weinig geloofwaardige betoog van [gedaagde]. Vertrekpunt van dat betoog is immers dat de handtekening op een ongebruikelijke wijze (de stenen trap) door [eiseres] is gezet.
2.11.
Bij de geschetste stand van zaken is de conclusie van de deskundige dat er twijfels bestaan aan de echtheid van de handtekeningen onder de beide andere akten voldoende om te oordelen dat [gedaagde] niet is geslaagd in het bewijs van de gestelde terugbetaling.
Dat brengt mee dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 77.624,51, nu van het restant immers vast staat dat het wel is terugbetaald.
2.12.
[Gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- -
dagvaarding € 83,78
- -
vast recht € 3.310,--
- -
salaris procureur € 6.017,-- (1,0 punt × tarief V)
Totaal € 9.410,78
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 77.624,51, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 20 november 2003 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 9.410,78,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2007.?
________________________________________