ABRvS, 16-02-2011, nr. 201005927/1/H1
ECLI:NL:RVS:2011:BP4720
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-02-2011
- Magistraten
Mrs. H. Troostwijk, A.W.M. Bijloos, R. van der Spoel
- Zaaknummer
201005927/1/H1
- LJN
BP4720
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BP4720, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑02‑2011
Uitspraak 16‑02‑2011
Mrs. H. Troostwijk, A.W.M. Bijloos, R. van der Spoel
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2010 in zaak nr. 09/954 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (thans: stadsdeel Zuid).
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2008 heeft het dagelijks bestuur [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de achtertuin als terras en extra verblijfsruimte van het restaurant van het hotel op het perceel [locatie] te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 28 januari 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 18 september 2008 herroepen.
Bij besluit van 4 september 2009 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [wederpartij] om handhavend optreden tegen het gebruik van de achtertuin door [appellante] als terras en extra verblijfsruimte van het hotel alsnog afgewezen.
Bij uitspraak van 4 mei 2010, verzonden op 7 mei 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 28 januari 2009 en van 4 september 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen alsnog handhavend op te treden tegen het gebruik van de achtertuin van [appellante]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 juni 2010 heeft het dagelijks bestuur, naar aanleiding van de aangevallen uitspraak, het door [appellante] tegen het besluit van 18 september 2008 gemaakte bezwaar alsnog ongegrond verklaard en haar wederom onder oplegging van een dwangsom gelast om het bedrijfsmatig gebruik van de achtertuin van het perceel [locatie] als terras en extra verblijfsgebied van het restaurant van het hotel te staken en gestaakt te houden.
De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 juli 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een nadere uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door E.J. van Woerkom, bijgestaan door mr. M.I. Houben, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [wederpartij], bijgestaan door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Op het perceel exploiteert [appellante] een hotel met 37 kamers. In geschil is of het gebruik dat door hotelgasten van de achtertuin wordt gemaakt in strijd met het bestemmingsplan is.
2.2.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘De Pijp 2005’ rust op de achtertuin van het hotel de bestemming ‘Tuinen’. Het gebouw waarin het hotel is gevestigd staat op gronden met de bestemming ‘Gemengde doeleinden’.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming ‘Tuinen’ bestemd voor:
- a.
tuinen;
- b.
voetpaden;
- c.
parkeervoorzieningen, daar waar dat met de nadere aanduiding ‘Parkeervoorzieningen toegestaan’ op de plankaart staat aangegeven;
- d.
de in de artikelen 3 tot en met 6 van de planvoorschriften genoemde doeleinden, voor zover vrijstelling kan worden verleend als bedoeld in het vijfde lid van dit artikel.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bebouwing te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming of de daarbij behorende voorschriften.
2.3.
[appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van de achtertuin door hotelgasten in overeenstemming met de bestemming ‘Tuinen’ is.
2.3.1.
De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het in geding zijnde gebruik van de achtertuin, gelet op de ruimtelijke uitstraling daarvan, onderdeel uitmaakt van en daarmee een uitbreiding is van de hotelfunctie en derhalve in strijd met het bestemmingsplan is. Daartoe is van belang dat in de gehele tuin tafeltjes en stoeltjes zijn geplaatst ten behoeve van de hotelgasten. Aldaar kunnen de hotelgasten onder meer het ontbijt, dat wordt geserveerd aan een zich in het hotel bevindend afhaalbuffet, nuttigen. Dat, zoals [appellante] heeft aangevoerd, in de tuin niet bediend wordt en dat niet alle hotelgasten slechts in het hotel aangeschafte consumpties nuttigen of daar slechts een boek lezen en het openstellen van de tuin voor hotelgasten niet op winstbejag berust, laat, wat daar van zij, onverlet dat de tuin op een zodanige wijze wordt gebruikt dat deze een integraal onderdeel van de hotelfunctie is gaan vormen. De stelling van [appellante] dat in het pand waarin het hotel is gevestigd ingevolge het bestemmingsplan geen woonfunctie is toegestaan en omzetting naar die functie evenmin, zodat gebruik van de tuin ten behoeve van de woonfunctie niet mogelijk is, leidt niet tot een ander oordeel. Dat het niet mogelijk is de tuin ten behoeve van een woonfunctie te gebruiken, betekent niet dat een gebruik van de tuin waardoor deze feitelijk vrijwel opgaat in de hotelfunctie in overeenstemming moet worden geacht met de ter plaatse geldende bestemming ‘Tuinen’.
Het betoog faalt.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Het dagelijks bestuur heeft op 28 juni 2010, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar genomen. Bij dit besluit heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] tegen het besluit van 18 september 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast het bedrijfsmatig gebruik van de achtertuin van het perceel [locatie] als terras en extra verblijfsgebied van het restaurant van het hotel te staken en gestaakt te houden.
Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Dit wil zeggen dat van de zijde van [appellante] van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan haar bezwaren niet is tegemoetgekomen.
2.6.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.1. is overwogen, faalt het betoog van [appellante], dat het gebruik van de achtertuin door hotelgasten niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.7.
[appellante] betoogt verder tevergeefs dat het besluit van 28 juni 2010 in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen en onvoldoende duidelijk is.
De omstandigheid dat in het besluit van 28 juni 2010 is vermeld dat het verblijfsgebied van het restaurant tot in de achtertuin is uitgebreid, terwijl, naar [appellante] stelt, het hotel geen restaurant heeft, biedt geen grond voor het oordeel dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Hiertoe is van belang dat de uitbreiding van de hotelfunctie, zoals die feitelijk plaatsvindt, zoals omschreven onder 2.3.1., in strijd met het bestemmingsplan is. Dat in het hotel geen restaurant aanwezig is, maar een eetzaal met ontbijtbuffet is in dit verband niet van belang. Dat niet bediend wordt in de tuin kan, gelet op overweging 2.3.1., evenmin tot een ander oordeel leiden. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de last onvoldoende duidelijk is. Uit de bewoordingen van die last blijkt duidelijk dat deze strekt tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van de achtertuin als terras en extra verblijfsgebied voor hotelgasten.
2.8.
Het beroep is ongegrond.
2.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juni 2010 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk voorzitter
w.g. Lodder ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011