Hof Arnhem-Leeuwarden, 03-12-2013, nr. 200.105.603-01
ECLI:NL:GHARL:2013:9179
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
03-12-2013
- Zaaknummer
200.105.603-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:9179, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑12‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:843, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Eigenaar hengst vordert schadevergoeding van de Koninklijke Vereniging “Het Friesch Paarden-Stamboek” op grond van toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen in het kader van het Centraal Onderzoek van de Hengstenkeuring. De omstandigheid dat er tijdens de eerste twee keuringsmomenten twee in plaats van drie juryleden aanwezig waren, is in strijd met de reglementen en levert een toerekenbare tekortkoming van het KFPS op. De schade die de eigenaar stelt te hebben geleden – waaronder de kans op het missen van de waardevermeerdering die de hengst zou hebben ondergaan in het geval hij was goedgekeurd – staat niet in causaal verband met de tekortkoming. Die kans is verloren gegaan door de beslissing van de eigenaar zelf om de hengst uit de keuring terug te trekken. Daardoor is het zelfs niet tot een advies van de keuringscommissie gekomen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.603/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 113351 / HA ZA 11-505)
arrest van de tweede kamer van 3 december 2013
in de zaak van
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. M.J.A. Weda, kantoorhoudend te Kamerik,
tegen
Koninklijke Vereniging "Het Friesch Paarden-Stamboek",
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: het KFPS,
advocaat: mr. W.M. Sturms, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juni 2012 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Ter uitvoering van het tussenarrest van 12 juni 2012 heeft op 17 juli 2012 een comparitie van partijen gehouden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken.
1.2
[appellanten] hebben een memorie van grieven, tevens akte wijziging eis genomen met producties. De vordering van [appellanten] luidt:“het vonnis van 25 januari 2012 met nummer 113351 / HA ZA 11-505, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van eisers in eerste aanleg toe te wijzen conform en met inachtneming van de door eisers in eerste en tweede aanleg aangevoerde gronden enI. voor recht te verklaren dat gedaagde in eerste aanleg toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers in eerste aanleg bij de Hengstenkeuring op het Centraal Onderzoek Najaar 2010II. alsmede gedaagde in eerste aanleg te veroordelen tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan eisers in eerste aanleg de schade in deze memorie genoemd van € 11.182,19, alsmede de schade ter zake van de waardevermindering van het paard op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet dan wel in goede justitie te bepalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf juni 2011 dan wel in goede justitie te bepalen, alsmedeIII. Voor recht te verklaren dat de besluiten tijdens het Najaars Centraal Onderzoek genomen met betrekking tot de goedkeuring dan wel afkeuring van dekhengsten dienen te worden vernietigd dan wel nietig te verklaren en gedaagde op te dragen haar register dienovereenkomstig te wijzigen en wel binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een zodanige andere termijn als bij dit vonnis (het hof verstaat telkens: arrest) in goede justitie te bepalen en te bepalen dat gedaagde in eerste aanleg verschuldigd is een dwangsom van 5.000,00 euro voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke mocht blijven aan deze vordering te voldoen, zulks met een maximum van 1.000.000,00 euro, althans een bedrag zoals U in goede justitie moge behage
IV. gedaagde in eerste aanleg te veroordelen in de buitengerechtelijk incassokosten conform het rapport voorwerk;
V. gedaagde in eerste aanleg te veroordelen in de kosten van dit geding.”
1.3
Het KFPS heeft een memorie van antwoord genomen.
1.4
Ten slotte zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De feiten
2.1
Er zijn geen grieven gericht tegen de weergave van de feiten door de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het vonnis van 25 januari 2012, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Aangevuld met hetgeen overigens nog op grond van de onbetwiste inhoud van de in het geding gebracht producties vaststaat, gaat het om het volgende.
2.2
[appellanten] houden Friese paarden en zijn lid van het KFPS. Ze zijn eigenaar van de door hen gefokte Friese hengst ‘Wykle fan Fryske State’, verder te noemen Wykle, geboren op 25 april 2007.Het KFPS houdt het stamboek van Friese paarden en is bij uitsluiting gerechtigd
om een dekbrevet te verlenen aan Friese hengsten in Nederland. Jaarlijks worden driejarige
hengsten ter keuring aangeboden, die na een vooronderzoek geselecteerd worden voor
deelname aan het Centraal Onderzoek. Dit onderzoek duurt 70 dagen. De kosten hiervan
bedragen EUR 3.539,15 exclusief btw. Jaarlijks worden ongeveer 2500 hengstenveulens
geboren, waarvan na een strenge selectie circa 5 tot 10 na goedkeuring worden toegelaten
tot de dekdienst.
2.3.
Volgens het Reglement Hengstenkeuring wordt de beoordeling van de hengsten
uitgevoerd door de door de ledenraad benoemde Hengstenkeuringsjury, op voordracht van
het bestuur. In voornoemd reglement staat voor zover relevant het volgende.
“Artikel 1 fokprogramma
De hengstenkeuring maakt onderdeel uit van het fokprogramma van het KFPS. (...) Aan het
eind van het selectietraject, na het Centraal Onderzoek wordt op basis van alle verzamelde
informatie/beoordeling besloten of een hengst wordt ingeschreven in het stamboekregister.
De selectiecriteria zijn afstamming; mate van verwantschap met de populatie; exterieur;
beweging; sportaanleg; kwaliteit beenwerk obv een röntgenologische beoordeling;
spermakwaliteit en diverse veterinaire aspecten. (...)”
2.4.
Het Huishoudelijk Reglement van het KFPS luidt voor zover van belang als volgt.
“Artikel 108. Hengsten (her)keuringscommissie. taken, samenstelling, benoeming
2. De selectie omvat zowel de toelating van de hengsten voor het centraal onderzoek als, na
overleg met de verrichtingscommissie, de advisering omtrent de voorlopige inschrijving van
hengsten in het stamboekregister.
3. (...) De adviezen zijn bindend. Het bestuur kan alleen aan een advies het bindend karakter
ontnemen indien de totstandkoming van de adviezen strijdig is met het Reglement
Hengstenkeuring of met enig ander reglement.
4. De hengstenkeuringscommissie bestaat uit drie (3) leden, waarvan tenminste twee (2)
leden van de inspectie (...)
(...)
12. Het KFPS kent een hengstenherkeuringscommissie (...) Een lid van de
hengstenherkeuringscommissie kan geen lid zijn van de hengstenkeuringscommissie en
omgekeerd kan een lid van de hengstenkeuringscommissie geen lid zijn van de
hengstenherkeuringscommissie.
Artikel 111. Indiening klacht of bezwaar bij bestuur
1. Een lid kan (...) tegen een besluit van het bestuur (...) bezwaar maken. Een bezwaar of
klacht dient het lid met uitsluiting van de rechter in te dienen bij het bestuur onder de
volgende voorwaarden: (...)
d. de klacht kan niet de uitslag van een keuring of herkeuring betreffen. (...)
Artikel 112. In beroep bij het college van appel
1. Het in hoger beroep gaan, kan het lid uitsluitend doen bij het college van appel, met
uitsluiting van de rechter (...)”
2.5.
In de statuten van het KFPS staat voor zover van belang het volgende vermeld.
“Artikel 28. Rechtspraak
(...) De te volgen procedure is nader vastgelegd in het Huishoudelijk Reglement. Na het
doorlopen van deze stappen staat het een lid vrij zich te wenden tot de bevoegde rechter.”
2.6.
De Voorwaarden Centraal Onderzoek 2010 houden onder meer het volgende in:
“1. Doel Het doel van het onderzoek is om op onafhankelijke en objectieve wijze het karakter en het stalgedrag van de hengst, zijn aanleg als rijpaard en als aangespannen paard en zijn gezondheidstoestand vast te stellen. Om een goede vergelijking te kunnen maken tussen de hengsten van één jaargang worden de milieufactoren zo veel mogelijk geüniformeerd. (…)10. Training(…) Het onderzoek bestaat uit 2 onderdelen. Gedurende de eerste 6 weken van het onderzoek zal met name getraind en beoordeeld [worden, toevoeging hof] onder het zadel, afgesloten met een eindbeoordeling. Gedurende de laatste 4 weken wordt met name getraind en beoordeeld in de aangespannen disciplines mennen en tuigen.(…)11. Medewerkers
Mevrouw S. [B] zal optreden als trainingsleider. Zij wordt bijgestaan door een men- en ruiterteam. Gastruiters zullen de hengsten rijden en hun bevindingen zijn onderdeel van de besluitvorming voor het wel of niet inschrijven van een hengst.
14. Verantwoordelijkheid(…)Het KFPS (…) met haar functionarissen en personeel kunnen niet aansprakelijk gesteld worden voor geleden schade direct of indirect het gevolg van deelname aan het Centraal Onderzoek, tenzij er sprake is van grove schuld of opzet.(…)
19. Eindconclusie
(..) Na de eindbeoordeling brengt de Hengstenkeuringscommissie, gehoord hebbende de veterinair(en) en eventuele andere adviseurs een duidelijk onderbouwd advies over het wel of niet inschrijven van de hengsten in het stamboekregister. Het bestuur volgt dit advies, na toetsing aan de geldende reglementen (…)21. HerbeoordelingIndien u van mening bent dat door medewerkers aan het onderzoek een ernstige fout is gemaakt, ten gevolg waarvan uw hengst duidelijk nadeel heeft ondervonden, kunt u een herbeoordeling aanvragen. Een herbeoordeling is niet mogelijk op grond van een vermeende verkeerde waarneming van de jury die is vastgelegd in het onderzoeksrapport. (…)”
2.7.
Bij brief van 19 augustus 2010 heeft het KFPS Wykle uitgenodigd voor het
Centraal Onderzoek op 7 september 2010. Op 28 september 2010 is Wykle voor de eerste
maal beoordeeld onder het zadel.
2.8.
Bij e-mail van 29 september 2010 heeft [appellant 2] voor zover relevant het volgende
kenbaar gemaakt aan het KFPS:
“Gisteren, 28 september 2010, was ik aanwezig bij de Beoordeling 1 (...). Naar aanleiding
daarvan wil ik mijn grote verontrusting uitspreken over de manier waarop paarden werden
gereden. Gedachten aan de Rollkurmethode dringen zich op. (...)”
2.9.
[appellanten] hebben Wykle op 4 oktober 2010 opgehaald en teruggetrokken uit de
keuring.
2.10.
Bij brief van 12 oktober 2010 heeft [appellant 1] een brief gestuurd aan het bestuur van het
KFPS en heeft hij het KFPS aansprakelijk gesteld voor door hem te lijden schade. Voor
zover relevant staat in de brief het volgende vermeld.
“Betreft: Het door grove schuld of opzet onjuist uitvoeren van “Voorwaarden Centraal
Onderzoek 2010” en het door grove schuld of opzet onjuist hanteren van reglementen van
het KFPS tijdens het Centraal Onderzoek (...)
Het betreft:
1. Het trainen tijdens dit onderzoek van mijn hengst, Wykle (...), onder verantwoordelijkheid van [A] in plaats van de contractueel overeengekomen[B] en de gevolgen daarvan.
2. Het keuren (...) van mijn hengst, (...), tijdens dit onderzoek op 7 september 2010
(exterieurkeuring) en 28 september 2010 (eerste beoordeling onder zadel) door een
incomplete hengstenkeuringsjury (twee leden in plaats van de voorgeschreven drie
leden). (...)”
2.11.
Op 16 november 2010 hebben [appellanten] een klacht ingediend bij de voorzitter van
het KPFS.
2.12.
Na een gesprek tussen [appellanten] en het KFPS op 24 november 2010 heeft het KFPS
bij brief van 21 januari 2011 aan [appellanten] de mogelijkheid geboden om Wykle te laten
deelnemen aan het Centraal Onderzoek dat op 1 februari 2011 van start zou gaan. [appellanten]
zijn hier niet op ingegaan.
2.13.
Bij brief van 10 februari 2011 heeft het bestuur de klacht van [appellanten] afgewezen.
2.14.
[appellanten] zijn op 17 februari 2011 in appel gegaan bij het College van appel.Voor zover relevant heeft het College het volgende overwogen en beslist.
“(...) Inhoud van het bezwaar van de heer [appellant 1]
In zijn beroepschrift en ter zitting voert de heer [appellant 1] aan dat de hengstenkeuringen op 7 en 28 september 2010 niet zijn uitgevoerd zoals het Huishoudelijk Reglement van de Vereniging
bepaalt. Er hadden drie leden van de hengstenkeuringscommissie ingeschakeld moeten
worden, terwijl in werkelijkheid de keuringen zijn verricht door slechts twee
commissieleden. Op deze manier zijn er hengsten ingeschreven, die de keuring niet op de
juiste wijze hebben doorlopen. Dit schaadt naar het oordeel van [appellant 1] het vertrouwen (...) in
de Vereniging, alsmede in de kwaliteit van de in het register opgenomen hengsten. (...)
Oordeel van de Commissie van Appel
Betreffende:
1. ontvankelijkheid van het beroepschrift
Naar het oordeel van de Commissie staat als onweersproken vast dat op 7 en 28 september
2010 slechts twee leden van de hengstenkeuringscommissie aanwezig waren, toen de
hengsten werden bekeken. De commissie beschouwt deze momenten (...) als
keuringsmomenten.
(...)is deze wijze van keuring niet overeenkomstig het door de vereniging opgestelde reglement.
(...)
2. de gronden van het beroepschrift
(...) Vooropgesteld is de commissie van oordeel dat het bestuur onzorgvuldig met het beroep
van [appellant 1] is omgegaan.
(...)
Het beroep kan pas gegrond worden verklaard als door het niet naleven van het
Huishoudelijk Reglement, dus door het inzetten van twee in plaats van drie keuringsteden,
[appellant 1] in enig persoonlijk belang zou zijn geschaad.
Dat is niet het geval. Het staat vast dat geen hengsten van hem door het niet naleven van de
procedure ten onrechte zijn afgekeurd. Sterker: de Commissie heeft de overtuiging dat de
omissies op de twee dagen op geen enkele wijze het resultaat van de totale
keuringsprocedure heeft beïnvloed. Als de keuringscommissie wel uit drie leden zou hebben
bestaan, zou het resultaat niet anders zijn geweest. Dit wordt door [appellant 1] ook niet bestreden.
Het door [appellant 1] naar voren gebrachte belang, te weten het vertrouwen in de KFPS in het
algemeen en in het Friese paard in het bijzonder, is niet [een, toevoeging hof] belang dat hem persoonlijk raakt. (…)
Nu [appellant 1] niet rechtstreeks in zijn belang is geschaad, zal de Commissie zijn beroep
afwijzen.”
3. Het geschil en de beslissing van de rechtbank
3.1
[appellanten] hebben in eerste aanleg – na eiswijziging – gevorderd:- voor recht te verklaren dat het KFPS toerekenbaar tekort is geschoten jegens eisers bij de Hengstenkeuring op het Centraal Onderzoek Najaar 2010 dan wel jegens eisers onrechtmatig heeft gehandeld;
- het KFPS te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van schade op te maken bij staat;
- voor recht te verklaren dat de besluiten tijdens het najaars Centraal Onderzoek genomen met betrekking tot de goedkeuring dan wel afkeuring van dekhengsten dienen te worden vernietigd, dan wel nietig verklaard, en KFPS op te dragen haar register dienovereenkomstig te wijzigen en te bepalen dat KFPS een dwangsom verschuldigd is van € 5.000,00;
- het KFPS te veroordelen in de (buitengerechtelijke) kosten.
3.2
Het KFPS heeft verweer gevoerd.
3.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] in de kosten van de procedure veroordeeld.
4. Bespreking van de grieven
4.1
De grieven 1 tot en met 4 zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het KFPS niet toerekenbaar tekort is geschoten noch onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4.2
[appellanten] voeren aan dat het KFPS op vier onderdelen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen in het kader van het najaars Centraal Onderzoek dan wel aldus onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld:
- -
[B] is afwezig geweest in de periode dat de verrichtingen onder het zadel een rol speelden en werd toen vervangen door [A];
- -
Wykle is tijdens het Centraal Onderzoek door onvoldoende gekwalificeerde amazones bereden;
- -
Wykle op een schadelijke wijze is bereden, namelijk met inzet van de zogenoemde Rollkür-methode, waarvoor [A] verantwoordelijk is;
- -
Tijdens de keuringsmomenten op 7 september 2010 (exterieur) en 28 september 2010 (eerste beoordeling onder het zadel) waren niet drie maar slechts twee juryleden aanwezig.
Ten aanzien van de tekortkoming
4.3
[appellanten] hebben zich op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van [B] contractueel met het KFPS is overeengekomen in punt 11 van de door hen ondertekende Voorwaarden Centraal Onderzoek. Zij hebben erop gewezen dat [A], anders dan [B], geen specialist is op het terrein van de dressuur. Zijn specialisme ligt op het terrein van de aangespannen sport.
4.4
Het KFPS heeft benadrukt dat [B] alleen in de beginfase van de dressuuropleiding van het Centraal Onderzoek afwezig is geweest en dat het daarbij de facto slechts om zeven (werk)dagen ging, aangezien er in de weekenden niet werd getraind. Voorts heeft het KFPS gesteld dat [B] in die periode dagelijks in contact heeft gestaan met [A] en het trainingsteam.
4.5
Het hof stelt voorop dat de door [appellanten] ondertekende Voorwaarden Centraal Onderzoek kwalificeren als een overeenkomst. Tussen partijen is in geschil wat de strekking is van punt 11 van die Voorwaarden, waarin staat vermeld dat [B] als trainingsleidster zal optreden en dat zij zich laat bijstaan door een men- en ruiterteam. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158).
Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (LJN: AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben.
Het hof is van oordeel dat in artikel 11 van de Voorwaarden niet een onvoorwaardelijke verplichting van KFPS valt te lezen om ervoor zorg te dragen dat [B] tijdens de hele duur van het Centraal Onderzoek, dat 70 dagen in beslag neemt, steeds persoonlijk aanwezig is, laat staan een verplichting die haar vervanging gedurende korte tijd uitsluit.
De omstandigheid dat het KFPS [B] in de beginfase van het onderzoek gedurende enkele trainingsdagen heeft vervangen door [A] levert naar het oordeel van het hof dan ook geen toerekenbare tekortkoming op. Daarbij overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat [A]' specialisme op het terrein van de aangespannen sport ligt, niet betekent dat hij niet gekwalificeerd is om in de beginfase van het onderzoek de dressuurtrainingen tijdelijk van [B] over te nemen.
4.6
[appellanten] hebben verder aangevoerd dat de eisen die het KFPS aan het ruiterteam stelt – M2 of hoger niveau – te laag is voor het begeleiden van jonge paarden. Zij stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ten aanzien van dit punt niet is gebleken dat partijen aanvullende afspraken hebben gemaakt, aangezien dat niet nodig was ‘omdat dit vooraf al was afgesproken’ (memorie van grieven, randnummer 47). Nu [appellanten] evenwel nalaten duidelijk te maken welke afspraken partijen aangaande de kwaliteit van de ruiters hebben gemaakt en wanneer, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Dat het KFPS toerekenbaar tekort is geschoten door het inzetten van te laag gekwalificeerde ruiters is dan ook niet komen vast te staan.
4.7
[appellanten] hebben voorts betoogd dat het KFPS toerekenbaar tekort is geschoten doordat Wykle is bereden volgens de Rollkür-methode die door de Federation Equestre Internationale (FEI) is verboden. Ter onderbouwing van hun stelling hebben zij in eerste aanleg verklaringen overgelegd van [getuige 1] en [getuige 2].
4.8
Het KFPS heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep nadrukkelijk en gemotiveerd betwist dat tijdens het Centraal Onderzoek gebruik is gemaakt van de Rollkü- methode. Het KFPS heeft benadrukt dat de hengsten op een paardvriendelijke manier, met aandacht voor tact en ontspanning, volgens de "Skala der Ausbildung"-methode worden getraind.
4.9
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.Zoals het KFPS in de memorie van antwoord terecht heeft opgemerkt hebben [appellanten] niet aangegeven uit welken hoofde het KFPS aan de door de FEI uitgevaardigde regels is gebonden. Gesteld noch gebleken is dat deze regels deel uitmaken van de tussen partijen gemaakte afspraken. Dat een eventuele schending van genoemde regels een toerekenbare tekortkoming zou opleveren, acht het hof dan ook onvoldoende onderbouwd.4.10 [appellanten] hebben voorts aangevoerd dat het KFPS toerekenbaar tekort is geschoten doordat het KFPS haar eigen reglementen niet strikt heeft toegepast aangezien er tijdens de eerste twee keuringsmomenten niet drie maar twee juryleden aanwezig waren, terwijl voorts een van de leden van de hengstenkeuringscommissie tevens lid was van de hengstenherkeuringscommissie.
4.11
Het KFPS heeft een en ander niet betwist. Het heeft erkend dat ze met de aanwijzing van De Groot in strijd met haar eigen matrix heeft gehandeld.Het KFPS heeft evenwel onweersproken gesteld dat er op dat moment geen andere inspecteur beschikbaar was die aan de benodigde kwalificaties voldeed en dat het Centraal Onderzoek geen beroepsmogelijkheid kent waarin de hengstenherkeuringscommissie een rol speelt, zodat zich geen conflictueuze situaties voordoen.Wat de aanwezigheid van slecht twee van de drie juryleden op 7 en 28 september 2010 betreft, heeft het KFPS benadrukt dat het hier slechts twee van de in totaal tien beoordelingsmomenten betreft, die plaatsvinden in het kader van de procesbegeleiding en dat de eindbeoordelingen later in het onderzoekstraject plaatsvinden. [appellanten] hebben dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.12
Het hof is van oordeel dat het KFPS haar eigen reglement aldus niet strikt heeft nageleefd en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen, ook al gaat het daarbij om slechts twee van vele beoordelingsmomenten tijdens het Centraal Onderzoek, die bovendien in de aanvangsfase van het onderzoek plaats hadden. Het hof onderschrijft evenwel het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat de schade die [appellanten] stellen te hebben geleden met deze schending van het Huishoudelijk reglement in causaal verband staat.vorderen enerzijds kosten die zij stellen te hebben gemaakt in het kader van de voorbereiding op en de deelname aan het Centraal Onderzoek. Dit zijn kosten die hoe dan door [appellanten] gemaakt moesten worden voor deelname aan het onderzoek en die niet afhankelijk waren van een eventuele goed- of afkeuring van Wykle als dekhengst.Deze kosten zijn geen gevolg van het feit dat de jury tijdens het beoordelingsmoment op 28 september 2010 uit twee in plaats van drie juryleden bestond. Hetzelfde geldt voor de kosten van [getuige 2] die [appellanten] opvoeren.Anderzijds vorderen [appellanten] schade op te maken bij staat wegens 'waardevermindering' van Wykle. Uit de toelichting op de grieven begrijpt het hof dat [appellanten] doelen op het missen van de kans op de waardevermeerdering die Wykle zou hebben ondergaan in het geval hij goedgekeurd zou zijn als dekhengst. Ook die (vermeende) schade is niet toe te rekenen aan het feit dat het Huishoudelijk Reglement niet strikt is toegepast.De kans op waardevermeerdering is immers niet daardoor verloren gegaan - het is zelfs niet tot een advies gekomen - maar door de beslissing van [appellanten] zelf om Wykle uit het onderzoek terug te trekken. Ook van het aanbod van het KFPS om Wykle aan het volgende Centraal Onderzoek te laten deelnemen, hebben [appellanten] geen gebruik gemaakt.
Ten aanzien van de onrechtmatige daad
4.13
[appellanten] hebben zich tevens op het standpunt gesteld dat het KFPS onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door gebruik Wykle op schadelijke wijze te laten berijden, namelijk door gebruik te maken van de zogenoemde Rollkür-methode, waarbij zij zich beroepen op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
4.14
[getuige 1] heeft een DVD-opname van de eerste tussenbeoordeling tijdens het Centraal Onderzoek bekeken. Deze DVD, die volgens het productieoverzicht als productie 5 bij de dagvaarding in eerste aanleg was gevoegd, bevindt zich niet in de door partijen gefourneerde procesdossiers. Ook de cd's die blijkens de akte van depot (die zich enkel in het procesdossier van het KFPS bevindt) door [appellanten] bij de rechtbank zijn gedeponeerd, heeft het hof niet aangetroffen, noch zijn deze bij het hof gedeponeerd.[getuige 1] merkt naar aanleiding van genoemde DVD onder meer het volgende op:
“Op dit filmfragment wordt Wykle erg kort in de hals voorgesteld. De amazone doet weinig moeite om de hengst naar de hand toe te rijden (…) Ik kan uit dit fragment niet goed opmaken of ze ook aanwijzingen van trainingsleider dhr. [A] krijgt om dit te verbeteren. Mocht ze wel aanwijzing krijgen dan helpen ze niet of de amazone doet er niets mee. (…) Het is op de DVD duidelijk te zien dat Wykle geen“Happy Athlete” is (...). Het paard probeert zich zichtbaar te onttrekken aan de ruiter (…) Deze trainingsmethode die enige overeenkomsten vertoont met “roll-kür” wordt in het FEI handboek dressuur omschreven als ongewenst en slecht voor de fysieke gesteldheid van het paard.”
[getuige 2] doet verslag van haar bevindingen in de periode na 5 oktober 2010, toen Wykle bij haar is gebracht. Zij vermeldt onder meer:
“Tijdens de eerste keer dat ik hem bereed liep hij achter de teugel en op de handrem. (…) Naar mijn inzien is bij dit paard, in ieder geval de laatste paar keren dat hij bereden was, onvoldoende aandacht geweest om vanuit een ontspannen maar actief ondertredende achterhand, naar de hand van de ruiter te rijden.
Door verandering van bit en een ontspannen uitnodigende hand van de ruiter om zijn hals te laten zakken, kwam zijn neus weer op de loodlijn. Na een aantal keer rijden was steeds meer verandering zichtbaar.(…)Het paard kan nu steeds gemakkelijker ontspannen voorwaarts, neerwaarts, met een gedragen rug en actief ondertredende achterhand bewegen. (…) Het paard had weinig vertrouwen in diegene die met hem aan het werk was. Tijdens het rijden uitte dit zich in verminderde bereidwilligheid en werklust, waarbij het paard wel op zekere hoogte de opdracht uitvoerde die hij kreeg, maar geen reactie, interactie of saamhorigheid toonde naar de ruiter. Een paard, hoe getalenteerd het ook mag zijn in zijn bewegingen, heeft juist deze interactie bereidwilligheid en samenwerking nodig waardoor de ruiter met kleine signalen kan inwerken op het paard. Ik ben van mening dat elk paard, wanneer je hem het juiste werk aanbied in de juiste mate en met de juiste ruiter, hij wil ontwikkelen en groeien. Bij dit paard is er onvoldoende aandacht en begeleiding geweest voor deze belangrijke mentale ontwikkeling."
4.15
Het hof is van oordeel dat [appellanten] met deze verklaringen niet voorshands aannemelijk heeft gemaakt dat het KFPS zich schuldig heeft gemaakt aan een ontoelaatbare trainingsmethode en daarmee aan onrechtmatig handelen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Geen van beide dames is persoonlijk aanwezig geweest bij het Centraal Onderzoek.
[getuige 1] baseert haar bevindingen op een DVD-opname van de tussentijdse beoordeling. Dat betreft slechts een momentopname. Zij stelt bovendien niet vast dat volgens de Rollkür-methode wordt gereden, maar spreekt van "enige overeenkomsten met die methode". [getuige 2] doet verslag van Wykles vorderingen na het Centraal Onderzoek. Zij is van oordeel dat er onvoldoende aandacht en begeleiding is geweest voor de mentale ontwikkeling van het paard. Voor zover dat oordeel al juist zou zijn, staat daarmee nog niet vast dat zulks is toe te schrijven is aan de zeven dagen dat [A] de leiding van de trainingen heeft overgenomen van [B]. Aan de kwaliteit van de begeleiding van laatstgenoemde twijfelen [appellanten] immers niet.Nu [appellanten] op dit punt bovendien geen gespecificeerd bewijsaanbod hebben gedaan, terwijl dat in het licht van de betwisting door het KFPS wel in de rede had gelegen, is voor een bewijsopdracht geen plaats.4.16 Voor zover [appellanten] hebben betoogd dat het KFPS ook overigens onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, hebben zij hun stellingen niet voldoende onderbouwd.
4.17
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de schadevordering die [appellanten] in het petitum van de memorie van grieven sub II hebben ingesteld, niet voor toewijzing vatbaar is. Daarmee is ook hun belang aan de sub I gevorderde verklaring voor recht ontvallen.
4.18
De grieven 1 tot en met 4 falen.
4.19
Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de besluiten die tijdens het najaars Centraal Onderzoek 2010 zijn genomen met betrekking tot de goed- en afkeuring van dekhengsten niet voor vernietiging in aanmerking komen.
4.20
Vast staat dat het KFPS haar reglement niet strikt heeft nageleefd. Op grond van artikel 2:15 lid 1 aanhef en sub c BW zijn besluiten die in strijd zijn met een reglement, voor vernietiging vatbaar. Vernietiging geschiedt onder meer door een uitspraak van de rechtbank op een vordering tegen de rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die niet is nagekomen (art. 2:15 lid 3 BW). Het gaat daarbij om een eigen belang van degene die de vernietiging vordert (vergelijk HR 31 mei 1996, LJN ZC2089). Nu [appellanten] Wykle voortijdig uit het Centraal Onderzoek hebben teruggetrokken, raken de besluiten of goed- of afkeuren van hengsten hen niet zelf. Van een eigen belang in de zin van genoemd artikel is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. De vordering van [appellanten] om voor recht te verklaren dat genoemde besluiten moeten worden vernietigd, stuit op het hiervoor overwogene af.
4.21
Grief 5 faalt.
4.22
Grief 6 klaagt over de wijze waarop de rechtbank haar vonnis heeft gemotiveerd. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank een deskundigenonderzoek had moeten gelasten dan wel getuigen had moeten horen over de mate van toerekenbaar tekort schieten van het KFPS.
4.23
Zoals uit de bespreking van de vorige grieven volgt, ziet ook het hof geen aanleiding een bewijs door middel van getuigen mogelijk te maken of deskundigen te benoemen.
4.22
Grief 6 faalt.
Slotsom
4.23
Nu alle grieven falen, komen de (gewijzigde) vorderingen van [appellanten] niet voor toewijzing in aanmerking. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Deze kosten worden, voor zover gevallen aan de zijde van het KFPS, wat het geliquideerde salaris voor de advocaat betreft tot aan deze uitspraak begroot op € 894,- ( 1 punt, tarief II).
5. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 25 januari 2012 waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep en begroot die kosten voor zover gevallen aan de zijde van het KFPS tot aan deze uitspraak op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en op € 666,- aan verschotten;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. K.M. Makkinga en mr. M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 december 2013.