Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 126 [Onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel. Machtiging R-C op vordering OvJ]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014
- Bronpublicatie:
26-06-2013, Stb. 2013, 278 (uitgifte: 03-07-2013, kamerstukken: 33295)
- Inwerkingtreding
01-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-08-2013, Stb. 2013, 336 (uitgifte: 10-09-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan zijn verkregen, kan overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld.
2.
Een strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht op de bepaling van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, met het oog op de ontneming daarvan op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Het strafrechtelijk financieel onderzoek wordt ingesteld krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast, verleend.
4.
De vordering van de officier van justitie is met redenen omkleed. Bij de vordering wordt een lijst van voorwerpen overgelegd die reeds op grond van artikel 94a, tweede, vierde en vijfde lid, in beslag zijn genomen.
5.
De officier van justitie informeert periodiek uit eigen beweging of op diens verzoek de rechter-commissaris over de voortgang van het strafrechtelijk financieel onderzoek. De rechter-commissaris licht de rechtbank in, indien hij zulks met het oog op artikel 126e, eerste lid, nodig oordeelt. De rechter-commissaris doet hiervan mededeling aan de officier van justitie.