Rb. Den Haag, 21-01-2016, nr. AWB - 15 , 3327
ECLI:NL:RBDHA:2016:4710
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
21-01-2016
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 3327
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:4710, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 21‑01‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 35e Successiewet 1956
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Bedrijfsopvolgingsregeling. In geschil is of eiseres recht heeft op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling. De rechtbank oordeelt dat, zo al sprake is van een voortzetting van de onderneming door eiseres, zij met de verhuur van de onderneming, ophoudt uit de onderneming winst te genieten zoals bedoeld in artikel 35e, eerste lid, onder a, van de Successiewet. Derhalve is niet aan het voortzettingsvereiste is voldaan. Voor het voortzettingsvereiste gaat het naar het oordeel van de rechtbank om voortzetting van de oorspronkelijke onderneming.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/3327
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2016 in de zaak tussen
[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats 1], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 4 maart 2014 een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 108.774.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eisereses heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisereses heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, gerepliceerd, waarna verweerder heeft gedupliceerd.
Eisereses heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A] en[persoon B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon C] en[persoon D] .
De zaak met procedurenummer SGR 15/3326 is met toestemming van partijen gelijktijdig met de zaak van eiseres ter zitting behandeld.
Overwegingen
1. Op 30 augustus 2010 is [persoon E] (erflater) overleden. Erflater exploiteerde een tuinbouwbedrijf in een warenhuis te [plaats 2] (het warenhuis).
2. Erflater heeft eiseres en haar broer tot zijn erfgenamen benoemd.
3. Blijkens een huurcontract van 30 januari 2011 heeft de broer van eiseres met ingang van 1 februari 2011 het warenhuis verhuurd aan een derde (de verhuur).
4. Eiseres heeft in haar aangifte erfbelasting verzocht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag de bedrijfsopvolgingsregeling niet toegepast.
Geschil5.In geschil is of eiseres recht heeft op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling. Meer specifiek in geschil is of eiseres het tuinbouwbedrijf heeft voortgezet en zo ja, of door de verhuur het voorzettingsvereiste is geschonden.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij de onderneming van erflater heeft voortgezet en dat sprake is van verhuur van een onderneming, hetgeen niet leidt tot een staking in de zin van de Wet IB 2001. Nu de bedrijfsopvolgingsregeling in beginsel bij de Wet IB 2001 aansluit, is geen sprake is van een schending van het voortzettingsvereiste aldus eiseres.
7. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiseres de onderneming van erflater niet heeft voortgezet. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat met de verhuur de oorspronkelijke onderneming van erflater, een tuinbouwbedrijf, niet is voortgezet en dat daarom wel sprake is van schending van het voortzettingsvereiste. De verhuur is volgens verweerder een nieuwe onderneming, zodat eiseres niet voor de bedrijfsopvolgingsregeling in aanmerking komt.
Beoordeling van het geschil
8. Ingevolge artikel 35b van de Successiewet 1956 (de SW) kan op verzoek van de verkrijger een voorwaardelijke vrijstelling worden verleend als tot de verkrijging ondernemingsvermogen behoort als bedoeld in artikel 35c, dat wordt verkregen in het kader van een bedrijfsopvolging als bedoeld in het vijfde lid.
9. Ingevolge artikel 35b, vijfde lid, van de SW wordt onder een bedrijfsopvolging verstaan: een verkrijging van ondernemingsvermogen als bedoeld in artikel 35c, van een erflater of schenker die voldoet aan de bezitstermijn als bedoeld in artikel 35d, mits de verkrijger gedurende vijf jaren voldoet aan het voortzettingsvereiste, bedoeld in artikel 35e.
10. Ingevolge artikel 35e, eerste lid, onder a, van de SW voldoet een verkrijger onder meer niet aan het voortzettingsvereiste indien binnen vijf jaren ophoudt uit de onderneming, of een gedeelte daarvan, winst te genieten.
11. Tijdens de parlementaire behandeling is ten aanzien van de voortzettingsvereiste onder meer het volgende opgemerkt:
“In beginsel volgt de bedrijfsopvolgingsregeling voor de zogenoemde voortzettingseis het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit kan anders zijn wanneer de specifieke aard van de bedrijfsopvolgingsregeling daarom vraagt. Indien bijvoorbeeld bij de overdracht van een onderneming gebruik wordt gemaakt van artikel 3.63 Wet IB 2001, wordt de onderneming voor de inkomstenbelasting geacht niet te zijn gestaakt. Deze niet-stakingsfictie werkt niet door naar de bedrijfsopvolgingsregeling. In zoverre bestaat er overigens geen wijziging ten opzichte van de huidige regeling.” (MvT, Kamerstukken II 2008 /09, 31 930, nr. 3, p. 46)
12. Zo al sprake is van een voortzetting van de onderneming door eiseres, hetgeen door verweerder wordt betwist, behaalt eiseres vanaf 1 februari 2011 geen opbrengsten meer uit de exploitatie van het tuinbouwbedrijf, maar geniet zij uitsluitend huuropbrengsten. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, zo zij de onderneming al heeft voortgezet, zij met de verhuur ophoudt uit de onderneming winst te genieten als bedoeld in artikel 35e, eerste lid, onder a, van de SW, zodat niet aan het voorzettingsvereiste is voldaan. Voor het voortzettingsvereiste gaat het naar het oordeel van de rechtbank om voortzetting van de oorspronkelijke onderneming. De rechtbank acht niet van belang dat eiseres met de verhuur van het warenhuis winst uit onderneming geniet. De bedrijfsopvolgingsregeling is terecht niet toegepast.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.F. Slijpen, voorzitter, en mr. S.E. Postema enmr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.