ABRvS, 10-07-2013, nr. 201207133/1/A1
ECLI:NL:RVS:2013:206
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-07-2013
- Zaaknummer
201207133/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:206, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑07‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft het college aan [belanghebbende] een gedoogbeschikking verleend voor het plaatsen van veertien caravans op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) tot en met 31 oktober 2009 ten behoeve van het huisvesten van maximaal twintig seizoenwerkers in dienst van [bedrijf] te [plaats].
201207133/1/A1.
Datum uitspraak: 10 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 juni 2012 in zaak nr. 11/433 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft het college aan [belanghebbende] een gedoogbeschikking verleend voor het plaatsen van veertien caravans op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) tot en met 31 oktober 2009 ten behoeve van het huisvesten van maximaal twintig seizoenwerkers in dienst van [bedrijf] te [plaats].
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de plaatsing en het gebruik van veertien caravans op het perceel.
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college een gedoogbeschikking verleend voor het plaatsen van veertien caravans op het perceel tot en met 31 oktober 2010 ten behoeve van het huisvesten van maximaal twintig seizoenwerkers in dienst bij [bedrijf].
Bij besluit van 14 december 2010 heeft het college de door [appellante] tegen de besluiten van 28 mei 2009, 2 juli 2009 en 30 maart 2010 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ten aanzien van de besluiten van 28 mei 2009 en 30 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep ongegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 2 juli 2009.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen de gedoogbeschikkingen, nu het besluit van 28 mei 2009 op 31 oktober 2009 en het besluit van 30 maart 2010 op 31 oktober 2010 zijn geëxpireerd en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden ten gevolge van die besluiten. Daartoe voert zij aan dat zij genoegzaam heeft aangetoond dat haar woon- en leefklimaat is aangetast ten gevolge van het in gebruik geven van de gronden voor huisvesting van tijdelijke werknemers en zij schade ondervindt doordat de commerciële verhuur op haar perceel terugloopt.
1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2009 in zaak nr. 200902638/1/H3), is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 juli 2010 in zaak nr. 201000589/1/H1), kan belang bij het rechtsmiddel onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
1.2. In hoger beroep heeft [appellante] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [appellante] tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van de besluiten van het college van 28 mei 2009 en 30 maart 2010 schade heeft geleden die bij gebleken onrechtmatigheid van de besluiten voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] geen concrete gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij schade heeft geleden bij de verhuur van de op haar perceel aanwezige recreatiewoningen. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep ten onrechte wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard. Anders dan [appellante] betoogt, is evenzeer geen procesbelang gelegen in de omstandigheid dat gedurende enkele jaren caravans voor seizoenwerkers zijn gedoogd. De in dit geding geplaatste caravans zijn verwijderd en geen reële kans bestaat dat deze caravans zullen worden teruggeplaatst.
Het betoog faalt.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" rust op het perceel, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1, klasse a".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover hier van belang, zijn de gronden aangewezen voor agrarische bedrijfsvoering.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, mogen de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1, klasse a" uitsluitend gebruikt en ingericht worden voor agrarische doeleinden, met de daarbij behorende bebouwing, alsmede voor de instandhouding, het herstel en de uitbouw van de aan die gronden eigen landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
3. Het college is bevoegd, naar tussen partijen ook niet in geschil is, handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan en zonder omgevingsvergunning plaatsen en gebruiken van de veertien caravans ten behoeve van het onderbrengen van seizoenwerkers. Het college heeft bij besluit van 2 juli 2009 geweigerd hiertegen handhavend op te treden omdat bij besluit van 28 mei 2009 een gedoogbeschikking is genomen voor de plaatsing van veertien caravans en in dat besluit de belangen van [appellante] zijn meegenomen.
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. [appellante] betoogt dat de weigering handhavend op te treden in strijd is met het handhavingsbeleid zoals dat is opgenomen in de beleidsnotitie "Integrale handhaving gemeente Texel 2005" (hierna: de handhavingsnotitie). Zij voert hiertoe aan dat de gedoogde situatie geen overgangs- of overmachtssituatie is als bedoeld in de handhavingsnotitie, nu de voor agrarische doeleinden bestemde grond zal worden gebruikt voor de huisvesting van tijdelijke werknemers en de situatie niet beperkt is in tijd en omvang. [appellante] betoogt verder dat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of deze tijdelijke werknemers werkzaam zijn ten behoeve van het [bedrijf] en of deze seizoenwerkers ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn voor het [bedrijf].
5.1. Volgens paragraaf 7 van de handhavingsnotitie wordt passief gedogen afgekeurd. Actief gedogen komt alleen in aanmerking in bijzondere situaties, aldus de handhavingsnotitie. Het moet gaan om overmachts- of overgangssituaties. Een overgangssituatie doet zich volgens paragraaf 7.1 van de handhavingsnotitie voor indien op korte termijn legalisatie kan plaatsvinden of indien het gaat om incidentele overtredingen of overtredingen van voorbijgaande aard. In den lande komt het gedogen in overgangssituaties in de regel neer op gedogen in afwachting van vergunningverlening of vooruitlopende op nieuwe regelgeving en wordt ook wel gedoogd in afwachting van bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing, aldus de handhavingsnotitie. Daarnaast komt gedogen volgens de handhavingsnotitie in aanmerking als sprake is van een geringe inbreuk op de belangen die de overtreden norm beoogt te beschermen en zich zwaarwegende belangen voor de overtreder voordoen.
5.2. De Afdeling ziet, gelet op de door het [bedrijf] overgelegde verklaring van de accountant administratieconsulent van 19 oktober 2009 waarin een overzicht is gegeven van de werknemers die niet woonachtig zijn op Texel, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het strandpaviljoen behoefte heeft aan seizoenwerkers. Uit de verklaring van de accountant administratieconsulent kan worden afgeleid dat het strandpaviljoen in de jaren 2006 tot en met 2009 in ieder geval meer dan 19 werknemers buiten Texel in dienst heeft gehad. Voorts heeft, anders dan [appellante] betoogt, de rechtbank in hetgeen zij heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de seizoenwerkers niet werkzaam zijn in het [bedrijf]. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit voornoemde verklaring blijkt dat in 2008 58 werknemers in het paviljoen hebben gewerkt die niet woonachtig zijn op Texel en dat, zoals toegelicht door het college ter zitting, het [bedrijf] een van de grotere paviljoens van Texel is. De stelling van [appellante] dat een gedoogbeschikking niet nodig is, omdat in de woning op het perceel reeds voldoende slaapvoorzieningen aanwezig zijn, faalt eveneens, nu gelet op het voorgaande aannemelijk is dat meer dan de in de woning op het perceel aanwezige zes slaapvoorzieningen zijn vereist. Daargelaten dat het bieden van slaapgelegenheid in het strandpaviljoen niet is toegestaan, is anderzijds evenmin gebleken dat, zoals [appellante] stelt, in het strandpaviljoen afdoende ruimte is voor personeelsverblijven. Gelet op het voorgaande is, anders dan [appellante] betoogt, niet gebleken dat het besluit van 14 december 2010 in strijd is met de beleidsnotitie "Bedrijfswoningen en Personeelverblijven".
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruiken van de caravans een overgangssituatie is als bedoeld in de handhavingsnotitie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ten tijde van het besluit van 14 december 2010 een vrijstelling en bouwvergunning eerste fase was verleend voor het oprichten van een loods op het perceel waarin personeelsverblijven zijn voorzien en derhalve de caravans na realisering van dit bouwplan vanwege deze structurele oplossing niet meer nodig zijn. Hierbij wordt voorts in aanmerking genomen dat dit bouwplan evenwel nog niet is gerealiseerd, omdat een procedure is gestart tegen deze verleende vrijstelling en bouwvergunning en nog een bouwvergunning tweede fase is vereist en deze ten tijde van het besluit van 14 december 2010 nog niet was verleend. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de voormelde situatie kan worden aangemerkt als een overtreding van voorbijgaande aard als bedoeld in de handhavingsnotitie. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat deze situatie inmiddels is beëindigd doordat de veertien tourcaravans zijn verwijderd en in de besluiten van 28 mei 2009 en 30 maart 2010 slechts is gedoogd voor de periode van een jaar. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien.
Het betoog faalt.
6. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college gelet op haar belangen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren handhavend op te treden. Zij voert hiertoe aan dat het gebruik van de caravans door tijdelijke werknemers een inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat van de in de omgeving van het perceel gelegen woningen en recreatieterreinen en dat de caravans zijn gelegen in de nabijheid van de grens van een Natura 2000-gebied en het Nationaal Park de Duinen van Texel.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van de tijdelijke plaatsing van de tourcaravans voor het woon- en leefklimaat van [appellante] en het gebruik van de recreatiewoningen op haar perceel niet dusdanig groot zijn dat het daarin aanleiding had moeten zien tegen de situatie handhavend op te treden. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college hierbij van belang heeft geacht dat de woning van [appellante] is gelegen op een afstand van meer dan 70 m van een betonnen schuur op het perceel waarachter de stacaravans zijn gesitueerd, waardoor vanuit de woning van [appellante] weinig tot geen zicht op de stacaravans bestaat en het gebruik gedurende het naseizoen minder intensief is. Voorts heeft de rechtbank hierbij van belang kunnen achten dat het slechts gaat om een overgangssituatie, zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het tijdelijk toestaan van veertien caravans op het perceel zodanige gevolgen heeft voor de twee recreatieparken en het nabijgelegen Natura-2000 gebied dat het college daarin aanleiding had moeten zien tegen de situatie handhavend op te treden. Dat seizoenwerkers door de duinen lopen, waar dit verboden is, is een kwestie van handhaving die in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
Het betoog faalt.
7. Voor zover [appellante] haar eerder aangevoerde gronden herhaalt en inlast, vormt dit een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellante] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2013
374-700.