Hof Amsterdam, 16-03-2021, nr. 200.243.951/01
ECLI:NL:GHAMS:2021:747
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-03-2021
- Zaaknummer
200.243.951/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:747, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑03‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2018:2693
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 3:305a BW. Stichting in juli 2008 opgericht. Stichting ontvankelijk? Toetsing aan Claimcode 2011. Toelaatbaar dat stichting primair als 305a-stichting optreedt en subsidiair als lasthebber? HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:587. Samenhangende overeenkomsten? HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4992 en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1627. Verjaring gestuit door middel van brief van de stichting als 305a-stichting, terwijl zij niet aan de desbetreffende eisen voldoet?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.243.951/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/622237 / HA ZA 17-68
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 maart 2021
inzake
1. STICHTING GIN SCHADE,
gevestigd te Amsterdam,
2. [X],
wonende te [woonplaats] ,
3. [Y],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H. van Schuppen te Abcoude,
appellanten,
tegen
1. IDM FINANCIERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. S.W.A.M. Visée te Amsterdam,
2. [de notaris],
woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W. van Eekhout te Amsterdam,
3. [de kandidaat-notaris],
woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W. van Eekhout te Amsterdam,
geïntimeerden.
Partijen worden hierna SGS, [X] , [Y] , [X c.s.] ( [X] en [Y] gezamenlijk), IDM, de notaris , de kandidaat-notaris en de notarissen (de notaris en de kandidaat-notaris gezamenlijk) genoemd.
SGS en [X c.s.] worden tezamen [appellanten] genoemd en IDM en de notarissen [geïntimeerden] .
De zaak in het kort
SGS komt op voor participanten, waaronder [X c.s.] , in het zogenaamde Groengroeiplan. De participaties geven recht op 95% van de (netto-)kapopbrengst van een bepaald deel van een perceel ergens in Nederland met Robiniabomen. Robinia is een soort hardhout. Op 11 mei 2009 zijn de rechtspersonen die dit plan verkochten, failliet gegaan.
[appellanten] spreken IDM, die ongeveer 60% van de participaties gefinancierd heeft, waaronder die van [X c.s.] , en de notarissen, die betrokken waren bij het verlijden van de akten waarin de deelname van de participanten in het Groengroeiplan is neergelegd, aan tot schadevergoeding.
1. Het geding in hoger beroep
[appellanten] zijn bij dagvaardingen van 28 juni 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven en wijziging van eis, met een productie;
- memorie van antwoord van IDM;
- memorie van antwoord van de notarissen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 15 januari 2021 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Van Schuppen, IDM door mr. Visée, de notarissen door mr. Van Eekhout en
mr. B.F.E. Bosch, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellanten] en IDM hebben nog producties in het geding gebracht.
Het pleidooi is op verzoek van partijen en met instemming van het hof beperkt tot de grieven en alle verweren in het kader van de ontvankelijkheid en verjaring (Grief I.3, Grief II - geheel, Grief IV.2 en Grief IV.3), alsmede de grieven inzake de vordering van [X c.s.] jegens IDM (Grief III – geheel). Indien deze grieven slagen, dan verzoeken partijen een nadere schriftelijke ronde met eventueel de mogelijkheid van pleidooi.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Partijen hebben tijdens het pleidooi ermee ingestemd dat de door partijen overgelegde producties worden geacht in elke zaak te zijn overgelegd.
[appellanten] hebben geconcludeerd, na wijziging van eis, zoals omschreven in blz. 31 tot en met 36 van de memorie van grieven.
IDM heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
‒ uitvoerbaar bij voorraad ‒ hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
De notarissen hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met
‒ uitvoerbaar bij voorraad ‒ hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met rente.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.22 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Hierna zal rekening worden gehouden met grief I.3, die zich richt op de onvolledige weergave van de brief van mr. Van Schuppen in rov. 2.13. Deze feiten zijn in hoger beroep voor het overige niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Groen Invest Nederland B.V. (hierna: GIN) en GIN Bomenexploitatie-maatschappij B.V. (hierna: GIN Bomen; gezamenlijk ook GIN c.s.) hebben vanaf medio 1996 tot 2006 participaties in het zogeheten Groengroeiplan aangeboden en verkocht. De participaties gaven recht op 95% van de (netto-)kapopbrengst van een bepaald deel van een perceel in Nederland met door GIN c.s. beplante en beheerde Robiniabomen, die van hardhout zijn. Een perceel beslaat ongeveer 1/8 hectare. Per perceel zouden ongeveer 875 bomen worden aangeplant. Na acht en vijftien jaar zou er een tussenkap plaatsvinden en na twintig jaar een eindkap, met uitkering van de opbrengst aan de participanten.
2.2.
In de periode van juni 1996 tot eind 2000 of begin 2001 heeft IDM aan participanten in het Groengroeiplan een financiering verstrekt ten behoeve van het verwerven van participaties, in de vorm van een persoonlijke lening of een doorlopend krediet.
2.3.
De overeenkomsten tussen GIN c.s. en de participanten zijn vastgelegd in notariële akten. De notaris en de kandidaat-notaris waren werkzaam bij het kantoor waar GIN c.s. in de periode 1996-2001 de notariële akten liet verlijden. De kandidaat-notaris werkte tot 1999 bij dit kantoor. In het informatiepakket van GIN c.s. voor potentiële participanten zaten een conceptakte en een volmacht, waarin naar de conceptakte wordt verwezen. Vanaf medio 2001 hebben de notarissen geen werkzaamheden meer verricht ten behoeve van de participaties.
2.4.
In totaal heeft GIN c.s. in Nederland ongeveer 800 hectare grond beplant met Robiniabomen.
2.5.
Op het merendeel van de beplante gronden is een zakelijk recht van vruchtgebruik ten behoeve van Stichting Vruchtgebruik Robinia (hierna: Stivru) gevestigd. Deze stichting heeft tot doel de bescherming van de belangen van de participanten, voor het geval GIN c.s. niet in staat zouden zijn hun verplichtingen jegens de participanten na te komen.
Een participant moest per participatie naast de aan GIN verschuldigde inleg ook een bedrag van ƒ 2.500 storten op een rekening van Stivru. Dit bedrag was bestemd voor het onderhoud van de bomen gedurende twintig jaar.
2.6.
De kandidaat-notaris is van april 1996 tot medio 2005 voorzitter geweest van het bestuur van Stivru.
2.7.
In totaal hebben meer dan 5.000 participanten samen 6.964 participaties voor in totaal ruim € 70 miljoen gekocht. Daarvan zijn 4.164 participaties, circa 60%, gefinancierd door IDM. Het kantoor van de notaris heeft in de periode 1996-2001 5.852 akten verleden.
2.8.
[X] en [Y] , die met elkaar gehuwd zijn, hebben op 2 juli 1998 een “Deelnameformulier Groengroeiplan” getekend. Hierin staat onder meer:
(...) Ja, ik neem deel in het GROENGROEIPLAN® van GROEN INVEST NEDERLAND (GIN) BV voor:
[x] een 1/8 hectare volgens prijsblad.
conform getekende bijlage, tegen een maandelijkse betaling van ƒ 98,-,
mits mijn financiering door de Bank/Financierings Mij. wordt geaccordeerd.
(...)
Ik zal aan de Bank/Financierings Mij. al die inlichtingen geven, die bijdragen tot het sluiten van het financieringscontract, dat ik na ontvangst getekend aan de Bank/Financierings Mij. zal retourneren.
(…)
Getekend te [plaats] op 2-7 1998
Bij het niet nakomen van deze overeenkomst wordt 5% annuleringskosten in rekening gebracht.
(...)
2.9.
Vervolgens hebben [X] en [Y] op 15 juli 1998 een overeenkomst gesloten met IDM, op grond waarvan IDM hun een persoonlijke lening heeft verstrekt van ƒ 22.358,00. Op grond van de leningsovereenkomst zal na het passeren van de notariële akte de kredietsom worden uitbetaald aan GIN en aan Stivru. Daarna is op
28 juli 1998 de notariële akte verleden ten overstaan van de notaris.
2.10.
GIN c.s. gaven aan participanten in de loop van de tijd verschillende garanties af. Rond 1996/1997 gaven GIN c.s. een eindewaardegarantie af, op grond waarvan zij garandeerden dat de opbrengst van de participatie ten minste gelijk zou zijn aan de helft van de inleg. Dit bedrag is later verhoogd. In latere akten is veelal opgenomen dat GIN c.s. garanderen dat zij een verzekering zullen afsluiten die, indien de kapopbrengst van de participatie minder bedraagt dan de inleg, dit verschil aan de participant vergoedt.
2.11.
In 2001 of 2002 hebben GIN c.s. alle participanten verzocht ermee in te stemmen dat de garantie die was opgenomen in de notariële akte zou worden omgezet in een houtvolumegarantie. Van de participanten heeft 95% daarmee ingestemd, onder wie [X c.s.] De participanten die niet hebben ingestemd, hebben uitkeringen ontvangen gelijk aan het in de notariële akte aan de desbetreffende participant gegarandeerde bedrag. Deze participanten zijn uit het project gestapt.
2.12.
De Autoriteit Financiële Markten heeft in 2007 de aanvraag van GIN om een vergunning als bedoeld in artikel 2:55 van de Wet op het financieel toezicht afgewezen en aangegeven dat GIN moest overgaan tot afwikkeling van het project. Het hiertegen door GIN ingestelde beroep is ongegrond verklaard.
2.13.
Stivru heeft in een brief d.d. 3 maart 2008 aan de participanten bericht dat er een vertrouwenscrisis is ontstaan tussen Stivru en GIN en dat Stivru bezorgd is over het door GIN gevoerde beleid en de weigering om informatie te geven over haar financiële positie. In de brief wordt gerefereerd aan een bijgevoegde brief d.d.
25 maart 2008 van mr. Van Schuppen, de advocaat van SGS, met “AANMELDFORMULIER COLLECTIEF JURIDISCHE ACTIE GIN”. In deze brief van mr. Van Schuppen worden participanten uitgenodigd deel te nemen aan een door mr. Van Schuppen te entameren collectieve actie teneinde “uw schade mogelijk (deels) vergoed te krijgen”. Bij deelname kan gekozen worden tussen een (deels) resultaatsafhankelijke bijdrage of een niet-resultaatsafhankelijke bijdrage. In het aanmeldformulier is vermeld dat de ondergetekende een onherroepelijke volmacht verleent aan mr. Van Schuppen om namens deze op te treden met het oog op de vaststelling van de aansprakelijkheid voor en verhaal van de schade ter zake van zijn participatie in GIN c.s.
2.14.
Op 3 juli 2008 heeft mr. Van Schuppen SGS opgericht. SGS heeft volgens de in de akte van oprichting opgenomen statuten het volgende doel:
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel:
a. het op eigen naam en zonder winstoogmerk ter behartiging van de belangen van de
participanten van Groen Invest Nederland (GIN) B.V. – welke deelnemen aan de collectief juridische actie GIN – gezamenlijk (doen) uitoefenen van de rechten van participanten die een participatieovereenkomst sloten met Groen Invest Nederland
(GIN) B.V. (...), waaronder begrepen maar niet beperkt tot het in en buiten rechte als eisende partij voeren van procedures, het treffen van conservatoire of spoedeisende maatregelen en het treffen van dadingen en schikkingen, en voorts al hetgeen met het één of ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords. De stichting heeft uitdrukkelijk mede ten doel het verrichten van een inventarisatie met betrekking tot de rechten en verplichtingen van de participanten van Groen Invest Nederland (GIN) B.V., voornoemd, daaronder begrepen maar uitdrukkelijk niet beperkt tot de rechten van de participanten jegens Groen Invest Nederland (GIN) B.V., voornoemd, en haar (voormalig) bestuurders, de betrokken (kandidaat-)notarissen en financieringsmaatschappijen;
b. verrichten van alle verdere (rechts-)handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2.15.
Bij de oprichting vormde [X] met twee anderen het bestuur van SGS. Sinds 2 december 2010 bestaat het bestuur uit [X] en een ander. Uit een uittreksel uit het Handelsregister van [datum] blijkt dat thans [X] de enige bestuurder van SGS is.
2.16.
Mr. Van Schuppen heeft namens SGS bij brief van 11 september 2008 IDM bericht dat de tussen IDM en participanten gesloten leningsovereenkomsten op meerdere gronden nietig of vernietigbaar zijn en dat IDM toerekenbaar is tekortgeschoten en onrechtmatig heeft gehandeld. In de brief is onder meer opgenomen:
(...)
Namens Stichting GIN Schade (‘SGS’) informeer en verzoek ik u.
(...)
1. SGS heeft als doel – kort gezegd – de behartiging van de belangen van participanten van Groen Invest Nederland (GIN) B.V. (‘GIN’) die zich aanmeldden voor de collectief juridische actie GIN. Thans zijn meer dan 1.000 participanten aangemeld voor de collectief juridische actie GIN.
(…)
3. SGS beoogt een collectief juridische vordering aanhangig te maken, op basis van artikel 3:305a BW, ten behoeve van degenen wiens belangen zij statutair behartigt. (...)
4. SGS vordert volledige compensatie van de schade van; c.q. het nadeel dat wordt geleden door degenen ten behoeve waarvan SGS statutair de belangen behartigt en verzoekt om overleg ter zake.
(...)
2.17.
Bij brieven van 11 september 2008 heeft de advocaat van SGS namens SGS aan de notarissen bericht dat de notarissen de op hen rustende verplichtingen naast zich neer hebben gelegd. Deze brieven van 11 september 2008 bevatten dezelfde tekst als hiervoor onder 2.16 opgenomen.
2.18.
Op 11 mei 2009 zijn GIN c.s. in staat van faillissement verklaard.
2.19.
Per e-mail van 22 augustus 2013 heeft de advocaat van SGS aan de advocaten van [geïntimeerden] en de notarissen onder meer bericht:
Hierbij informeer ik u namens SGS alsmede de 1.541 participanten opgenomen op de bijgevoegd overzicht dat zij zich ondubbelzinnig rechten op nakoming van de ongedaanmakings- en schadevergoedingsverplichting voorbehouden, een en ander conform opgenomen onder artikel 3:317, lid 1 BW en – voor zover (nog) nodig – informeer ik u ook (wederom) een beroep te doen namens voormelde partijen op de nietigheid, vernietigbaarheid van de leningsovereenkomsten alsmede de buitengerechtelijke ontbinding daarvan.
2.20.
Op 8 februari 2018 heeft SGS haar statuten gewijzigd. Het gewijzigde artikel 2 luidt sindsdien:
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel:
a. het op eigen naam en zonder winstoogmerk ter behartiging van de belangen van de participanten van Groen Invest Nederland (GIN) B.V. gezamenlijk (doen) uitoefenen van de rechten van participanten die een participatieovereenkomst sloten met Groen Invest Nederland (GIN) B.V. (...), waaronder begrepen maar niet beperkt tot het in en buiten rechte als eisende partij voeren van procedures, het treffen van conservatoire of spoedeisende maatregelen en het treffen van dadingen en schikkingen, en voorts al hetgeen met het één of ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords. De stichting heeft uitdrukkelijk mede ten doel het verrichten van een inventarisatie met betrekking tot de rechten en verplichtingen van de participanten van Groen Invest Nederland (GIN) B.V., voornoemd, daaronder begrepen maar uitdrukkelijk niet beperkt tot de rechten van de participanten jegens Groen Invest Nederland (GIN) B.V., voornoemd, en haar (voormalig) bestuurders, de betrokken (kandidaat-)notarissen en financierings-maatschappijen;
b. verrichten van alle verdere (rechts-)handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
3. Beoordeling
3.1
De rechtbank heeft in de zaken van SGS tegen [geïntimeerden] SGS niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft zij in de zaak van [X c.s.] tegen de notarissen hun vorderingen afgewezen en in hun zaak tegen IDM hun vorderingen grotendeels afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende overwogen.
SGS voldoet niet aan de vereisten van artikel 3:305a BW, aangezien zij blijkens haar statuten enkel optreedt voor participanten die zich hebben aangesloten bij de collectief juridische actie. Haar statutenwijziging van 8 februari 2018, inhoudende dat zij optreedt voor alle participanten, kan haar niet baten. Op die wijze zou zij in een andere kwaliteit gaan optreden dan die waarin zij de procedure aanhangig heeft gemaakt, hetgeen niet mogelijk is.
Aangezien SGS de brieven van 11 september 2008 aan [geïntimeerden] (2.16) als 305a-organisatie heeft geschreven, terwijl zij niet als zodanig kan worden aangemerkt, is geen sprake van stuiting van verjaring, zodat het verjaringsberoep van [geïntimeerden] ook slaagt.
De leningsovereenkomst van [X c.s.] met IDM is een afzonderlijke overeenkomst ten opzichte van de overeenkomst inzake de participatie in het Groengroeifonds en is niet in strijd met artikel 6 Colportagewet of artikel 33 onder b, ten eerste, Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck) (oud). IDM heeft erkend dat bij [X c.s.] sprake is geweest van overkreditering. IDM is veroordeeld tot vergoeding van de schade die [X c.s.] als gevolg daarvan hebben geleden, op te maken bij staat.
De vordering jegens de kandidaat-notaris is afgewezen, aangezien de akte betreffende [X c.s.] is verleden ten overstaan van de notaris. Hun vordering op de notaris is verjaard. Die verjaring is gaan lopen op 3 maart 2008 (2.13) en niet gestuit door de brief van 11 september 2008. De stuitingshandeling bij e-mail van 22 augustus 2013 (2.19) is pas verricht na afloop van de verjaringstermijn.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
De vorderingen van SGS jegens [geïntimeerden]
SGS niet-ontvankelijk
3.2.
SGS bestrijdt in de grieven II.1 en II.5 het oordeel van de rechtbank dat zij geen organisatie als bedoeld in artikel 3:305a BW is. Zij voert hiertoe, kort samengevat, het volgende aan. Zij trad aanvankelijk op voor participanten die zich bij mr. Van Schuppen hadden aangesloten voor de collectief juridische actie. Deze participanten hadden geen contractuele relatie met SGS. Sinds de statutenwijziging treedt SGS voor alle participanten op. SGS heeft verder geen winstdoel en de bestuursleden genieten geen beloning. De commerciële motieven van de oprichter van SGS staan niet in de weg aan adequate belangenbehartiging, gezien de gematigde hoogte van het uurtarief en de resultaatsafhankelijke bijdrage, waarvoor participanten die zich aansluiten bij SGS kunnen kiezen.
[geïntimeerden] werpen onder meer op dat SGS niet aan de Claimcode 2011 voldoet.
3.3.
Het hof is van oordeel dat SGS niet aan de eisen die voortvloeien uit het hier toepasselijke oude artikel 3:305a BW voldoet, zodat de grieven II.1 en II.5 falen. Het overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 3:305a lid 2 laatste zin (oud) BW is een eiser niet-ontvankelijk, indien met de rechtsvordering de belangen van de personen ten behoeve van wie de rechtsvordering is ingesteld, onvoldoende gewaarborgd zijn (het waarborgvereiste). Deze bepaling is in 2013 ingevoerd. SGS gaat er blijkens haar pleidooi in hoger beroep terecht van uit dat SGS aan het waarborgvereiste moet voldoen; indien en voor zover zij anders heeft willen betogen met het argument dat SGS vóór 2013 is opgericht, is dit betoog rechtens niet houdbaar.
3.4.
De Claimcode 2011 is een belangrijk gezichtspunt bij de beantwoording van de vraag of aan het waarborgvereiste is voldaan. SGS heeft meer dan 1.000 deelnemers (2.19), zodat de in de Claimcode 2011 opgenomen afwijkende bepalingen voor “kleine stichtingen” niet gelden.
In principe I van de Claimcode 2011 “Naleving en handhaving van de code” en de uitwerking daarvan is onder meer bepaald dat de governance structuur van de stichting ten minste inhoudt dat naast het bestuur een raad van toezicht wordt ingesteld en dat zij jaarlijks de hoofdlijnen van de governance structuur in een afzonderlijk document, dat gepubliceerd wordt op de website van de stichting, uiteenzet.
Principe III van de Claimcode 2011 “De samenstelling, taak en werkwijze van het bestuur” en de uitwerking daarvan houden onder meer in dat dat het bestuur ten minste één keer per jaar verantwoording aflegt aan de raad van toezicht over het (financieel) beleid en de strategie, dat het bestuur bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen, waaronder een jurist met specifieke deskundigheid gezien het doel van de stichting en dat het bestuur voor zijn belanghebbenden van belang zijnde informatie op de website van de stichting plaatst.
Principe VI van de Claimcode 2011 “Taak, werkwijze en samenstelling van de raad van toezicht” schrijft onder meer voor dat de raad van toezicht bestaat uit drie natuurlijke personen, dat één lid jurist is en één lid financiële expertise heeft en die beiden specifieke deskundigheid hebben gezien het doel van de stichting en dat de raad van toezicht jaarlijks een document, dat op de website van de stichting wordt gepubliceerd, opstelt waarin hij verantwoording aflegt.
3.5.
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] uitgebreid toegelicht dat SGS niet aan de hiervoor opgesomde eisen van de Claimcode 2011 voldoet (en daar ook nimmer aan heeft voldaan). SGS heeft in eerste aanleg en/of in hoger beroep hun standpunt niet weersproken. Dit brengt mee dat als vaststaand wordt aangenomen dat SGS niet aan voormelde eisen voldoet. Reeds daarom moet worden geoordeeld dat SGS niet aan artikel 3:305a lid 2 laatste zin (oud) BW voldoet en zal zij niet-ontvankelijk in haar vorderingen worden verklaard. Dat de bestuursleden van SGS geen bezoldiging ontvangen, de groep van benadeelden (relatief) beperkt is, de financiën worden beheerd door een onder (tuchtrechtelijk) toezicht staande advocaat en haar doelomschrijving in de statuten in 2018 is gewijzigd (2.20) is van onvoldoende gewicht, gezien voormelde eisen uit de Claimcode 2011 gericht op adequate belangenbehartiging van de participanten, om tot een ander oordeel te komen. Het hof merkt nog op dat SGS ook niet aan de Claimcode 2019 voldoet, die naast de eisen uit de Claimcode 2011 nog een aantal nieuwe eisen stelt. Ook aan die claimcode komt gewicht toe bij de beoordeling van de vraag of SGS thans aan het wettelijke waarborgvereiste voldoet.
Geen lastgeving
3.6.
SGS voert in de grieven II.2, II.3 en II.4 aan dat zij mede optreedt als lasthebber, dus in eigen naam, en dat de brieven van 11 september 2008 (2.16 en 2.17) mede in die hoedanigheid zijn geschreven. Ook deze grieven gaan niet op. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Primair stelt SGS als 305a-stichting vorderingen in en subsidiair als lasthebber van degenen die zich op enig moment bij SGS hebben aangesloten of zullen aansluiten. Dat is niet toelaatbaar omdat de materiële procespartij verschillend is: in de eerste situatie is de materiële procespartij SGS en in de tweede situatie zijn dat de participanten voor wie SGS optreedt. Los daarvan is het hof van oordeel dat een 305a-stichting, die in eigen naam de belangen van benadeelden behartigt, niet tegelijkertijd kan optreden als lasthebber van die benadeelden. Er zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die een andere beslissing rechtvaardigen (vgl. HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:587). Daaruit volgt dat de grieven geen verdere bespreking behoeven.
Verjaringsberoep niet van belang
3.7.
In grief II.4 voert SGS aan dat zij de verjaring van haar vorderingen heeft gestuit door middel van de brieven van 11 september 2008. Deze grief kan echter onbesproken worden gelaten. Aan het door [geïntimeerden] gedane beroep op verjaring wordt immers niet toegekomen, aangezien SGS als rechtspersoon in de zin artikel 3:305a
lid 1 BW niet-ontvankelijk is en de wijziging van hoedanigheid in lasthebber ontoelaatbaar is.
De vorderingen van [X c.s.] jegens IDM
Wck (oud) en Colportagewet (oud) niet overtreden
3.8.
[X c.s.] stellen in grief III.2 dat hun persoonlijke lening met IDM nietig is wegens overtreding van het verbod van koppelverkoop, zoals bepaald in artikel 33, onder b, ten eerste, Wck (oud). Deze grief faalt.
Alleen indien sprake is van een geldkrediet of een goederenkrediet in de zin van art. 1 Wck valt de leningovereenkomst onder het bereik van de Wck. Van een “geldkrediet” in de zin van artikel 1 Wck is sprake indien de kredietnemer de vrije beschikking heeft over de ter beschikking gestelde geldsom; bij een “goederenkrediet” wordt het krediet verstrekt met betrekking tot het verschaffen van het genot van een roerende zaak (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815). [X c.s.] hebben de geldsom niet ter vrije beschikking gehad. Zij hebben in artikel 2 van de leningovereenkomst opdracht aan IDM gegeven de kredietsom, na het passeren van de notariële akte, uit te betalen aan GIN en Stivru. Het aan [X c.s.] overgedragen recht op de netto-opbrengst van de Robiniabomen op een bepaald perceel is een vermogensrecht dat niet onder de werking van de Wck (oud) is gebracht.
3.9.
In grief III.1 stellen [X c.s.] onder meer dat de leningsovereenkomst nietig is “op basis van de Colportagewet”. Deze stelling wordt gepasseerd en deze grief faalt dus in zoverre. Artikel 6 Colportagewet luidde ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst van [X c.s.] met IDM als volgt: Het is verboden in de uitoefening van een beroep of bedrijf door persoonlijk bezoek dan wel door of in samenhang met de aanprijzing van een geldkrediet of van een goed of een dienst in een groep van ter plaatse van de aanprijzing aanwezige personen te trachten een ander te bewegen tot het als kredietnemer deelnemen aan een geldkrediet, dan wel een ander die handelingen te doen verrichten. Onder geldkrediet werd toen blijkens artikel 1 lid 1 onder a Colportagewet (oud) verwezen naar hetgeen voor de toepassing van de Wck daaronder werd verstaan. Zoals hiervoor in rov. 3.8 is overwogen is geen sprake geweest van een geldkrediet in de zin van de Wck, zodat reeds daarom het beroep op de Colportagewet niet opgaat.
De door [X] voorgestane richtlijnconforme interpretatie van de Colportagewet en de Wck, gelet op artikel 1 lid 3 van de Richtlijn van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (85/577 /EEG) (Pb. Nr. L 372/31) leidt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot een ander oordeel. Ook een ambtshalve toets van deze Nederlandse wetten aan die Richtlijn, leidt niet tot een ander oordeel.
Geen samenhangende overeenkomsten
3.10.
[X c.s.] doen in grief III.1 verder een beroep op de feitelijke en economische samenhang van hun overeenkomsten met GIN en IDM. Hierdoor heeft IDM “haar bijzondere zorgplicht geschonden doordat zij aan de participanten/kredietnemers geen gegevens en bescheiden heeft verstrekt, afgestemd op het niveau van de participanten, die nodig waren voor de beoordeling van de risico’s uit hoofde van het Groengroeiplan”, aldus [X c.s.]
3.11.
Ook op dit punt faalt deze grief. Het staat vast dat beide overeenkomsten separaat tot stand zijn gekomen, dat IDM geen partij was bij de overeenkomst van [X c.s.] met GIN en dat GIN geen partij was bij hun overeenkomst met IDM (2.8 en 2.9). Uitgangspunt is dat overeenkomsten alleen partijen binden. Gelet hierop is er geen sprake van een zodanige verbondenheid dat de bijzondere zorgplicht die volgens [X c.s.] op GIN rustte daarom ook voor IDM gold (HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4992 en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1627). De
‒ door IDM gemotiveerd betwiste ‒ stellingen van [X c.s.] dat zij door de ondertekening van het “Deelnameformulier Groengroeiplan” (eenzijdig) gebonden waren aan IDM, de belangrijkste kenmerken van de leningsovereenkomst reeds vaststonden blijkens dat formulier en de GIN-colporteur (mede) optrad als kredietintermediair, kunnen, indien al juist, niet tot een ander oordeel leiden.
Ook de vergelijking van deze zaak met de zaak waarin dit hof op 18 december 2012 arrest heeft uitgesproken, gepubliceerd als ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ2708, gaat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, mank, reeds gelet op de specifieke feiten en de wetenschap en actieve rol van de bank in die zaak.
De vorderingen van [X c.s.] jegens de notaris
3.12.
[X c.s.] hebben in de memorie van grieven gesteld dat hun vordering zich enkel richt tot de notaris. Volgens [X c.s.] is de inhoud van hun “Deelname- formulier Groengroeiplan” nietig wegens strijd met de Colportagewet. De notaris heeft in strijd met de artikelen 17 lid 1 en 43 lid 1 Wet op het notarisambt [X c.s.] hierop niet gewezen, geen “wilscontrole” uitgevoerd, geen toelichting gegeven en geen conceptakte aan hen toegezonden. De notaris handelde dusdoende onrechtmatig jegens [X c.s.] Nu er geen rechtsgeldige titel was, kon er ook geen rechtsgeldige overdracht van de participatie zijn. De notaris had het door IDM gestorte bedrag op zijn kwaliteitsrekening dan ook niet mogen overmaken naar GIN en hij handelde onrechtmatig door dit wel te doen, aldus [X c.s.]
Vordering verjaard
3.13.
[X c.s.] stellen in grief IV.2 en IV.3, kort samengevat, het volgende. De aanvang van de verjaringstermijn kan niet worden afgeleid uit de brief van Stivru van 3 maart 2008 (2.13), reeds omdat zij die brief niet hebben ontvangen. Ook uit de brief van 25 maart 2008 van mr. Van Schuppen (2.13) kan wetenschap met de schade en de aansprakelijke persoon niet worden afgeleid. Er wordt namelijk enkel geschreven dat “mogelijk” sprake is van schade en “mogelijk een verwijt” aan de notaris is te maken. De verjaringstermijn is kort voor 11 september 2008 aangevangen. Met de brief van 11 september 2008 (2.17), die SGS mede als lasthebber van mr. Van Schuppen, die daarbij optrad als gevolmachtigde van onder andere [X c.s.] , heeft verzonden aan de notaris, is die verjaring gestuit. De volgende tijdige stuitingshandeling is de mail van 22 augustus 2013 van mr. Van Schuppen aan onder meer de notaris (2.19).
3.14.
Deze grieven falen. De notaris voert aan dat [X] bij de oprichting van SGS op 3 juli 2008 bestuurder is geworden (2.15) en dat hij dus medio 2008 bekend was met zijn pretense schade en de pretens daarvoor aansprakelijke personen, hetgeen ook geldt voor zijn partner [Y] . Dit verweer is niet (voldoende gemotiveerd) weersproken door [X c.s.] en wordt overigens ook veeleer bevestigd met de stelling dat de verjaringstermijn kort voor 11 september 2008 is aangevangen, zodat het hof hiervan uitgaat.
Een rechtspersoon in de zin van artikel 3:305a BW kan door een aanmaning of mededeling op de voet van artikel 3:317 lid 1 BW de verjaring stuiten van rechts-vorderingen van personen wier gelijksoortige belangen hij ingevolge zijn statuten behartigt (HR 28 maart 2014; ECLI:NL:HR:2014:766). Uit artikel 3:305a lid 1 BW volgt dat een stichting die enkel opkomt voor de belangen van benadeelden die zich bij haar hebben aangesloten geen stichting in de zin van art. 3:305a BW is. Tot 8 februari 2018 behartigde SGS alleen de belangen van participanten die deelnemen aan de collectief juridische actie GIN. Na wijziging van de statutaire doelomschrijving op 8 februari 2018 behartigt SGS de belangen van alle participanten (2.20). De statutenwijziging heeft echter geen terugwerkende kracht, reeds niet omdat geen terugwerkende kracht in de statuten is opgenomen. Daaruit volgt dat SGS tot 8 februari 2018 een gewone stichting was en dat SGS, anders dan zij stelt, bij brief van 11 september 2008 niet als 305a-stichting de verjaring van de vorderingen van participanten heeft kunnen stuiten.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van GSG dat de brief van 11 september 2008 werd gezonden namens SGS, mede in hoedanigheid van lasthebber, optredend dus in eigen naam ten behoeve van degenen wiens belangen zij statutair behartigt. In de brief is expliciet opgenomen dat SGS beoogt een collectief juridische vordering aanhangig te maken, op basis van artikel 3:305a BW ten behoeve van degenen wiens belangen zij statutair behartigt (zie ook 2.16). Dat de geadresseerden naar aanleiding van de brief van 11 september 2008 nimmer hebben verzocht om een nadere verklaring ter zake van de hoedanigheid van SGS, zoals SGS aanvoert, is begrijpelijk, nu de tekst van de brief er geen twijfel over laat bestaan dat SGS optreedt als 305a-stichting. Nergens in deze brief is te lezen dat SGS mede als lastgever optreedt en SGS heeft ter zitting in hoger beroep ook niet een vindplaats van de door SGS verdedigde lezing in deze brief aangewezen.
Daaruit volgt dat de stelling van [X c.s.] dat SGS de brief van 11 september 2008 mede als lasthebber van mr. Van Schuppen, die daarbij als gevolmachtigde van onder andere [X c.s.] optrad, heeft geschreven, moet worden gepasseerd. Dit betekent dat de brief van 11 september 2008 de lopende verjaring niet heeft gestuit met als gevolg dat ten tijde van de e-mail van 22 augustus 2013 de vordering reeds was verjaard.
Conclusie
Nu de grieven falen, zal het vonnis voor zover in hoger beroep aan de orde worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk, zoals onbetwist gevorderd, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis voor zover in hoger beroep aan de orde;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van IDM begroot op € 726 aan verschotten en € 3.342 voor salaris en op € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de notarissen begroot op € 318 aan verschotten en € 3.342 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, M.P. van Achterberg en G.C.C. Lewin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.