Bij arrest van 20 april 2017 heeft het Gerechtshof Den Haag de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Tegen dit arrest staat volgens een verklaring van de griffier van het hof van 1 december 2017 geen hogere voorziening open. Een tegen het arrest van het hof ingesteld beroep in cassatie is op 22 mei 2017 ingetrokken.
HR, 19-06-2018, nr. 17/02507 H
ECLI:NL:HR:2018:945
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-06-2018
- Zaaknummer
17/02507 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:945, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2018; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:630
ECLI:NL:PHR:2018:630, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:945
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0262
Uitspraak 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Medeplegen kraken, art. 138a Sr. Aangevoerd wordt dat Pr aanvraagster zou hebben vrijgesproken indien hij bekend zou zijn geweest met nadien afgelegde verklaring verbalisant. Op de in CAG vermelde gronden is sprake van een gegeven a.b.i. art. 457 Sv. CAG: Nu blijkens op 27 juni 2016 afgelegde verklaring van verbalisant A tegenover Rh-C diens in het p-v van 30 december 2014 vervatte constatering dat aanvraagster is aangehouden in het pand niet berust op diens eigen waarneming en evenmin op de inhoud van de bijlagen waarnaar in dat p-v wordt verwezen, terwijl Pr de inhoud van dat p-v mede aan zijn beslissing dat aanvraagster het haar tlgd. feit heeft begaan ten grondslag heeft gelegd, rijst het ernstige vermoeden dat Pr, was hij met de tegenover Rh-C afgelegde verklaring van A bekend geweest, aanvraagster zou hebben vrijgesproken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Hof drie medeverdachten van aanvraagster, nadat o.m. verbalisant A door Rh-C was gehoord, van het tlgd. kraken heeft vrijgesproken bij gebrek aan overtuigend bewijs. HR verklaart aanvraag gegrond en verwijst zaak naar Hof.
Partij(en)
19 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/02507 H
ARA/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 22 juli 2015, nummer 09/286582-14, ingediend door W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvraagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "medeplegen van kraken" veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe onder meer aangevoerd dat de Politierechter de aanvraagster zou hebben vrijgesproken van het haar tenlastegelegde indien hij bekend zou zijn geweest met de getuigenverklaringen die nadien zijn afgelegd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Hof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot - voor zover hier van belang - vrijspraak van de gewezen verdachte.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als voormeld.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018.
Conclusie 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Medeplegen kraken, art. 138a Sr. Aangevoerd wordt dat Pr aanvraagster zou hebben vrijgesproken indien hij bekend zou zijn geweest met nadien afgelegde verklaring verbalisant. Op de in CAG vermelde gronden is sprake van een gegeven a.b.i. art. 457 Sv. CAG: Nu blijkens op 27 juni 2016 afgelegde verklaring van verbalisant A tegenover Rh-C diens in het p-v van 30 december 2014 vervatte constatering dat aanvraagster is aangehouden in het pand niet berust op diens eigen waarneming en evenmin op de inhoud van de bijlagen waarnaar in dat p-v wordt verwezen, terwijl Pr de inhoud van dat p-v mede aan zijn beslissing dat aanvraagster het haar tlgd. feit heeft begaan ten grondslag heeft gelegd, rijst het ernstige vermoeden dat Pr, was hij met de tegenover Rh-C afgelegde verklaring van A bekend geweest, aanvraagster zou hebben vrijgesproken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Hof drie medeverdachten van aanvraagster, nadat o.m. verbalisant A door Rh-C was gehoord, van het tlgd. kraken heeft vrijgesproken bij gebrek aan overtuigend bewijs. HR verklaart aanvraag gegrond en verwijst zaak naar Hof.
Nr. 17/02507 H Zitting: 24 april 2018 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [aanvraagster] |
1. De aanvraagster tot herziening is op 22 juli 2015 door de Rechtbank Den Haag, politierechter, wegens “medeplegen van kraken” veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair tien dagen hechtenis. Tegen dit vonnis staat geen hogere voorziening meer open.1.
2. Namens de aanvraagster heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, een aanvraag tot herziening ingediend.
3. De aanvraag berust op de stelling dat het ernstig vermoeden bestaat dat de politierechter, zou hij bekend zijn geweest met de verklaring die de verbalisant [verbalisant 3] op 27 juni 2016 bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
4. Ten laste van de aanvraagster is bewezenverklaard dat:
“verdachte op 27 december 2014 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen in een gebouw gelegen aan de [a-straat 1] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen.”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsvoering:
“3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1 Feiten en omstandigheden
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd wat hij heeft gezien op de beelden die op 27 december2014 zijn gemaakt met camera’s die direct tegenover het pand (camera 8124) en direct rechts boven de voordeur van het pand (camera 8125) hingen. Dit is, zakelijk weergegeven, het volgende.3
Camera 8124 en 8125 vanaf 16:50 uur
Een groep van 30 à 40 personen gaat voor het pand aan de [a-straat 1] staan. Een aantal personen pakt een spandoek en houdt dit voor zich vast.
Camera 8124 en 8125 vanaf 16.51.22 uur
Een manspersoon uit de groep doet het uiteinde van een koevoet om het slot van de deur van het pand en slaat een aantal keer met een moker op de koevoet, kennelijk om het slot te verbreken. Daardoor ontzet hij het slot. Door een aantal keer hard duwen met de koevoet breekt het slot en gaan de deuren van het pand open. Nadat de deuren open gaan, gaat een aantal personen uit de groep het pand in.
Camera 8124 vanaf 16:57:09
Er lopen twee politieambtenaren naar de groep toe. Een van hen gaat in gesprek met een man uit de groep. Daarna gaan de politieambtenaren weg en blijft de groep staan.
Camera 8124 en 8125 vanaf 18.04.32 uur
De Mobiele Eenheid (ME) is ter plaatse. De groep voor het pand wordt door de politie toegesproken, maar blijft in dezelfde positie staan. De ME vormt een linie om de groep. Vervolgens worden alle personen uit de groep aangehouden. De laatste verdachte die zich voor de deur van het pand bevindt, wordt om 18:31:56 weggehaald.
Camera 8124 vanaf 18.55:46 uur
Verbalisanten proberen de voordeur van het pand met een kniptang te openen en halen stukken van de deur, waarna er houten balken tevoorschijn komen. Uiteindelijk wordt de deur met een kettingzaag opengebroken, waarna politieambtenaren (de politierechter begrijpt: de ME) het pand betreden.
Camera 8124 vanaf 19.20.42 uur
Politieambtenaren van de ME lopen stuk voor stuk naar buiten met verdachten. De laatste verdachte wordt omstreeks 20:09 uit het pand gehaald.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij, nadat hij omstreeks 17.00 uur de melding had gekregen dat aan de [a-straat 1] in Den Haag een pand gekraakt zou worden, onmiddellijk ter plaatse is gegaan. Hij zag voor het pand ongeveer veertig personen voor een grote houten deur staan. Deze personen stonden dicht tegen elkaar achter een spandoek, dat was “als het ware om de groep gewikkeld.” [verbalisant 2] heeft deze groep om 18.13 uur aangehouden op verdenking van het niet voldoen aan een bevel of vordering en belemmering.4
Verbalisanten van de ME hebben gerelateerd dat zij in het pand tien verdachten zagen. Die verdachten zijn op 27 december 2014 omstreeks 19.20 aangehouden ter zake van artikel 138a Sr. Vervolgens zijn deze verdachten afgevoerd.5
[betrokkene 1] is executeur-testamentair van de erven van het pand. In die hoedanigheid heeft zij op 28 december 2014 bij de politie aangifte gedaan van het kraken van het pand op 27 december2014 tussen 16.50 uur en 19.00 uur. [betrokkene 1] heeft verklaard dat de entree was vergrendeld met een ketting en diskslot, en binnen was nog een deur vergrendeld. Kort voor het opnemen van haar aangifte had [betrokkene 1] van één van haar medewerkers vernomen dat in het pand — waarin niets stond en dat van binnen een ‘skelet’ was — een grote hoeveelheid graffiti en verf was aangebracht op ramen en muren. Die zat er nog niet voordat de krakers het pand hadden betreden. Tevens was een deur naar het dak van het pand geforceerd. [betrokkene 1] had geen toestemming gegeven voor het forceren van de deuren dan wel het vernielen van de sloten.6
3.4.2 Wederrechtelijk binnendringen
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat zich op 27 december 2014 een groep personen voor de deur van het pand bevond. Deze personen stonden dicht bij elkaar en er was een spandoek om de groep gewikkeld. Nadat door een van de personen uit de groep een slot was geforceerd door middel van een koevoet en een moker, is de deur open gegaan en ging een aantal personen uit de groep het pand in. De rest van de groep is buiten blijven staan. Het deel van de groep dat buiten is blijven staan, is tussen (omstreeks) 18:04 en 18:31 uur aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 184 Sr. Het deel dat het pand is binnengegaan, is vanaf omstreeks 19.20 in het pand aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 138a Sr.
Verdachte is omstreeks 19.20 op de locatie [a-straat 1] te Den Haag op heterdaad aangehouden op verdenking van overtreding artikel 138a Sr. In het licht van het voorgaande moet dan worden vastgesteld dat zij één van de personen is die in het pand zijn aangehouden en daar dus binnen waren getreden.
Op grond van het voorgaande stelt de politierechter voorts vast dat verdachte zich ten tijde van het forceren van het slot dichtbij de persoon moet hebben bevonden, die dit deed. Bovendien diende het slot klaarblijkelijk met het nodige geweld te worden geforceerd om de deur te kunnen openen, zoals een verbalisant heeft waargenomen op beelden vanaf een camera die tegenover het pand was opgesteld. Gelet hierop moet verdachte hebben waargenomen dat het pand met een (stevig) slot was afgesloten en de politierechter stelt dan ook vast dat het voor verdachte kenbaar was dat het binnentreden van het pand tegen de onmiskenbare wil, danwel zonder toestemming van de rechthebbende zou zijn.
3.4.3 Verweer schending Wet openbare manifestaties
De raadsman heeft betoogd dat de ‘samenkomst’ op de [a-straat] moet worden gezien als een manifestatie in de zin van de WOM, en dat de binnentreding van het pand door de politie en de aanhouding van verdachte in strijd is met die wet. Dat brengt naar het standpunt van de verdediging mee dat sprake is van een ernstig vormverzuim dat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting van het proces verbaal van aanhouding.
Op basis van hetgeen onder 3.4.1 en 3.4.2. is uiteengezet, stelt de politierechter vast dat de reden om tot binnentreding van het pand en aanhouding van verdachte en haar medeverdachten over te gaan, de verdenking van overtreding van artikel 138a Sr is geweest. De WOM staat hieraan niet in de weg. Blijkens de Memorie van Toelichting7 is deze wet ontworpen teneinde regels te stellen met betrekking tot de uitoefening van onder meer het recht tot betoging, zoals neergelegd in artikel 9, eerste lid van de Grondwet. In dit artikel wordt het recht tot — onder meer — betoging erkend, met dien verstande, dat dit geldt behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De WOM voorziet wat betreft het handelen in strijd met een aantal nader in de WOM genoemde bepalingen nadrukkelijk in een eigen strafbaarstelling. Dat betreft echter geen gedraging als bedoeld in artikel 138a Sr.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat de binnentreding van het pand en de aanhouding van verdachte niet onrechtmatig was. Van een vormverzuim is geen sprake. Het verweer wordt daarom verworpen.
3.4.4 Conclusie
De politierechter acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich — op na te melden wijze — schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van kraken.
3 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 19 t/m 21.
4 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december, blz. 13 en 14.
5 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2014, blz. 17 en 18.
6 Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 december 2014, blz. 3 en 4.
7 MvT, TK, 1985-1986, 19 427, nr. 3.”
6. In de toelichting op het verzoek wordt het volgende aangevoerd. Het oordeel van de politierechter dat de verdachte één van de personen was die in het pand zijn aangehouden en daar dus binnen waren getreden, berust op de vaststelling dat het deel van de groep aangehouden personen dat het pand is binnengegaan, vanaf omstreeks 19.20 uur in het pand is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 138a Sr en dat de verdachte omstreeks 19.20 uur op de locatie [a-straat 1] te Den Haag op heterdaad is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 138a Sr. Die vaststellingen berusten op het proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2014, blz. 17 en 18. De verbalisant [verbalisant 3] heeft echter bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij de personen niet zelf heeft aangehouden, doch slechts van de personen, die hem daartoe op het bureau van politie waren aangewezen als in het bewuste pand aangehouden ter zake van overtreding van art. 138a Sr, heeft gerelateerd dat zij aldaar in het pand op heterdaad ter zake van overtreding van art. 138a Sr waren aangehouden.
7. Het als bijlage bij het verzoek tot herziening gevoegde proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2014, blz. 17 en 18, houdt in - voor zover van belang-:
“Op het moment dat wij binnenkwamen zag ik, verbalisant [verbalisant 4] , dat de weg naar beneden liep, ik zag dat we uitkwamen in een parkeergarage. Deze garage is vervolgens door mijn eenheid gecontroleerd, hier troffen wij geen verdachten aan. Hierop zijn wij via het trappenhuis naar boven gelopen, hierbij werd iedere etage gecontroleerd, waarbij niets ter zake dienende werd aangetroffen.
Gekomen op de zesde etage zagen wij, verbalisanten, dat in het trappenhuis een aantal verdachten stonden en zaten. Wij zagen daar 10 verdachten waarvan er zeven stonden en 3 verdachten aan elkaar geketend waren door middel van stalen buizen. Wij zagen dat deze 3 verdachten vast geketend waren aan de trapleuning.
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , vertelde de verdachten, op zaterdag 27 december 2014 omstreeks 19:20 uur in het oude belastingkantoor aan de [a-straat] te Den haag, dat zij waren aangehouden ter zake artikel 138 onder A van het wetboek van strafrecht, omdat ze onrechtmatig in het pand waren.”
8. Namen van de aangehouden verdachten bevat dit proces-verbaal niet. Tot de stukken, die als bijlage bij het verzoek tot herziening zijn gevoegd, behoort een proces-verbaal d.d. 30 december 2014, opgemaakt op ambtseed door [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Den Haag, inhoudende dat aanvraagster is aangehouden wegens kraken (art. 138a Sr), gepleegd op 27 december 2014 aan de [a-straat 1] ’s-Gravenhage. In dit proces-verbaal wordt onder meer verwezen naar het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen. Het proces-verbaal van 30 december 2014 is voor het bewijs gebezigd.2.De politierechter heeft zich dus bij de bewezenverklaring mede laten leiden door de inhoud van het door [verbalisant 3] opgemaakte proces-verbaal.
9. De - in de zaken tegen een zevental medeverdachten van aanvraagster - door de verbalisant [verbalisant 3] op 27 juni 2016 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde, als bijlage bij het verzoek tot herziening gevoegde, verklaring luidt onder meer:
“Op vragen van mr. Van den Brûle antwoord ik als volgt:
(...)
4. U vraagt of ik op de dag van de actie mensen heb aangehouden. Nee, niet fysiek. U vraagt of ik erbij betrokken ben geweest. Ja, in de zin van een papieren aanhouding. Daarmee bedoel ik het volgende. Ik heb niet de fysieke aanhouding gedaan en ook niet de juridische. Wat ik heb gedaan is dat ik vanuit mijn coördineerde rol er op heb toegezien dat van degene die was aangehouden de papieren in orde werden gemaakt. De aangehouden personen zijn naar het bureau gebracht, en met PROGRIS is de identiteit vastgesteld, de aanhoudingspapieren kwamen binnen en ik heb gekeken of deze juist waren en of we de juiste persoon hadden, dat ze rechtsbijstand kregen en ik heb het contact met het Openbaar Ministerie onderhouden voor het aanbrengen van de zaken. Ik bevond mij als coördinator op het kruispunt van alle papieren. U vraagt mij om wat voor papieren het ging. In dit geval weet ik het niet uit mijn hoofd voor de zaken waar het vandaag over gaat. In het algemeen worden personen buiten aangehouden en dan maken ze een aanhoudingskaart waarop ook een
verbalisantnummer staat. U vraagt of ik in deze specifieke zaak aanhoudingskaarten heb gezien. Ik denk dat ik ze heb gezien. Ik hoor de raadsheer-commissaris opmerken dat de woorden ‘ik denk’ doen vermoeden dat ik niet put uit mijn geheugen maar aan het raden ben. De raadsheer-commissaris vraagt mij of ik mij dit concreet kan herinneren. Ik kan mij herinneren dat ik kaarten heb gezien. U vraagt mij of ik weet hoeveel mensen er aangehouden zijn. Er zijn mensen binnen en buiten aangehouden en ik heb dossiers gemaakt van degenen die binnen zijn aangehouden.
5. U vraagt wat een aanhoudingskaart inhoudt. De verbalisant houdt een persoon aan en maakt een foto en schrijft op de kaart waar en wanneer die persoon is aangehouden en waarvoor deze moet worden voorgeleid. Een collega van mij zet het in de computer en naderhand wordt het proces-verbaal van aanhouding geprint en getekend door de verbalisant die de betreffende persoon aangehouden heeft.
6. U vraagt mij of ik weet of er foto’s zijn gemaakt van de verdachten. Kunt u deze vraag toelichten? In welk stadium, het eerste of het tweede? U vraagt mij wat ik bedoel met het eerste stadium. Ik weet dat er buiten foto’s van verdachten zijn gemaakt. Ik weet niet of er van alle verdachten buiten foto’s zijn gemaakt. Met het tweede stadium bedoel ik de registratie in PROGRIS. Daarmee bedoel ik dat, als een verdachte is aangehouden, de ambtenaar verplicht is om de identiteit vast te stellen met dit programma. Ik weet dat er in het begin van een aantal aangehouden personen geen identiteit bekend was, die zijn NN genoemd. Ik hoor de raadsheer-commissaris vragen of ten behoeve van PROGRIS altijd een foto van een verdachte wordt gemaakt. Ja, dat is standaard.
7. U vraagt of ik zelf betrokken ben geweest bij de aanhouding. Nee, ik heb zelf geen mensen aangehouden. Ik was in de gymzaal van het hoofdbureau van politie dat tijdelijk voor de actie was ingericht. Ik ben niet op de plaats delict aan de [a-straat] geweest. U vraagt of ik weet welke collega’s wel ter plaatse zijn geweest. Dat weet ik niet meer.
8. U vraagt mij of ik camerabeelden van deze dag heb gezien. Nee, die heb ik niet bekeken. U vraagt of ik weet of de politie een helikopter heeft ingezet. Nee.
Op vragen van mr. Schuckink Kool antwoord ik als volgt:
9. U vraagt mij of het uit het dossier moet blijken als er in een zaak een aanhoudingkaart is geweest die gebruikt is voor het opmaken van een proces-verbaal van aanhouding en de registratie in PROGRIS. Ik kan me het in dit specifieke geval niet herinneren, maar ik weet dat ik accuraat ben en dat ik een aanhoudingskaart bij het proces-verbaal doe als deze wordt aangeleverd. Zo werk ik, maar ik weet niet of ik het daadwerkelijk gedaan heb in deze zaak.
Op vragen van mr. Jebbink antwoord ik als volgt:
10. U zegt mij dat u in de zaken [A] , [B] , [C] en NN4520 er geen aanhoudingskaart in het dossier zit en vraagt of dit betekent dat er dus geen kaarten zijn geweest. Het kan zijn dat ze niet in het dossier zijn gevoegd. Dat durf ik niet te zeggen. U vraagt of dat door mij is na te gaan. Nee, dat denk ik niet. U vraagt of ik dat op het bureau kan onderzoeken. Ja, ik kan het dossier opvragen in het archief. U vraagt of ik dus ja of nee kan zeggen. Nee, ik heb ook weleens dossiers waarin ik de stukken die niet relevant zijn niet heb gevoegd en die zijn vervolgens naar het archief gegaan. De bedoeling van de kaart is om ten behoeve van de voorgeleiding een proces-verbaal van aanhouding te maken op basis van de gegevens die op de kaart staan. Daarna heeft de kaart geen functie meer. Ik herinner mij niet dat ik een kaart heb weggegooid. De raadsheer-commissaris vraagt mij hoeveel mensen er zijn aangehouden op 27 december 2014. Meer dan de dossiers die ik gemaakt heb. Het dossier van de mensen in het pand zijn door mij afgehandeld. De aanhoudingen van degenen die buiten zijn aangehouden, zijn door een andere collega afgehandeld. Ik weet nog wel dat dat er meer waren dan de aanhoudingen die ik heb afgehandeld.
11. U vraagt of ik mij in de zaken [A] , [C] , [B] en NN4520 op dit moment kan herinneren dat ik een aanhoudingskaart heb gezien. Dat weet ik niet.
Op een nadere vraag van mr. Schuckink Kool antwoord ik als volgt.
12. U zegt mij dat ik heb verklaard dat ik de dossiers heb afgehandeld van de mensen die binnen zijn aangehouden en dat een andere collega de personen die buiten zijn aangehouden heeft afgehandeld. Dat klopt. U vraagt mij welke garanties ik had dat degene die ik moest afhandelen inderdaad binnen was aangehouden. Die tweedeling is aan het eind van de dag door een coördinator bepaald, hij had alle papieren en hij gaf mij het deel van de personen die binnen waren aangehouden en ik ben er vanuit gegaan dat dat juist was. De andere coördinator, die hetzelfde werk deed als ik, heeft de zaken behandeld van degenen die buiten waren aangehouden.
Op een nadere vraag van mr. Van den Brüle antwoord ik als volgt.
13. U vraagt of ik de namen van de coördinatoren kan noemen. Ik weet dat er twee andere coördinatoren aanwezig waren, maar ik weet niet meer wie dat zijn maar dat is wel te achterhalen.
14. U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard over een tweedeling die is gemaakt (onder punt 12). U vraagt mij of ik uit kan leggen hoe dat in zijn werk is gegaan. De procedure is als volgt. Er komen arrestanten binnen, arrestant 1, arrestant 2, arrestant 3 en zo verder. In die volgorde komen de stukken in een map te zitten. Aan het einde van de dag is gecontroleerd of alles compleet was. Dat was het geval en vervolgens heeft één van de coördinatoren die verdeling gemaakt waarover ik zojuist heb verklaard.
Op een nadere vraag van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt:
15. U toont mij het proces-verbaal van aanhouding in de zaak [D] (p. 10) en u vraagt of ik dat proces-verbaal heb getekend. Ja, dat klopt. U vraagt waarom ik dat proces-verbaal in dit geval heb ondertekend. Ik denk dat dat een moment van drukte geweest is, van tijdsdruk, en dat er niet genoeg personeel was om de aangehouden personen in te voeren in het systeem. U vraagt wie er normaal gesproken het proces-verbaal van aanhouding tekent. De verbalisant die aanhoudt. Ik wil het volgende opmerken. Heb ik in het proces-verbaal niet verwezen naar bevindingen van collega’s zoals vermeld in een proces-verbaal van bevindingen? U zegt mij dat dat inderdaad zo is. Dat ik heb getekend is afwijkend van hoe het normaal gaat bij grootschalige aanhoudingen.”
10. Als bijlagen bij het verzoek tot herziening zijn gevoegd drie arresten van het Hof Den Haag van 4 mei 2017 waarin het Hof telkens oordeelde dat onvoldoende overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte ( [B] , [C] resp. [A] ), vervolgd wegens “kraken”(art. 138a Sr), wederrechtelijk het pand aan de [a-straat 1] te Den Haag is binnengedrongen en waarin de verdachte telkens na eerdere veroordeling in eerste aanleg werd vrijgesproken van het tenlastegelegde.
11. Nu blijkens de verklaring van de verbalisant [verbalisant 3] tegenover de raadsheer-commissaris diens in het proces-verbaal van 30 december 2014 vervatte constatering dat aanvraagster op 27 december 2014 omstreeks 19.20 uur is aangehouden in het pand aan de [a-straat 1] te Den Haag niet berust op diens eigen waarneming en ook niet berust op de inhoud van de bijlagen waarnaar in dat proces-verbaal wordt verwezen, terwijl de politierechter de inhoud van dat proces-verbaal mede aan zijn beslissing, dat de aanvraagster het haar tenlastegelegde feit heeft begaan, ten grondslag heeft gelegd, rijst het ernstig vermoeden dat de politierechter, was hij met de tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [verbalisant 3] bekend geweest, de aanvraagster zou hebben vrijgesproken. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat het Hof Den Haag drie medeverdachten van aanvraagster, nadat onder meer de verbalisant [verbalisant 3] door de raadsheer-commissaris was gehoord, van het tenlastegelegde kraken zijn vrijgesproken bij gebrek aan overtuigend bewijs.
12. De aanvraag is gegrond.
13. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond verklaart, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Hof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑04‑2018
Zie voetnoot 2 op p. 2 van het vonnis.