Ktg. Heerlen, 30-01-2008, nr. 07-4390, nr. 262702
ECLI:NL:RBMAA:2008:BC4005
- Instantie
Kantongerecht Heerlen
- Datum
30-01-2008
- Zaaknummer
07-4390
262702
- LJN
BC4005
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2008:BC4005, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 30‑01‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 248 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2008-0109
VAAN-AR-Updates.nl 2008-0109
Uitspraak 30‑01‑2008
Inhoudsindicatie
Het beroep van de in België wonende werknemer op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van tegen hem door zijn (voormalige) werkgeefster ingestelde vorderingen wordt verworpen op grond van bijzondere omstandigheden. (art.20 EEX-verordening) Een voorlopige voorziening ex art.223 Rv. kan niet dienen om door een tegenpartij in de procedure overgelegde bewijsstukken buiten het geding te stellen. (art.223 Rv)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
rolno: 07-4390
zaakno: 262702
typ: M.L.
Vonnis van de kantonrechter d.d. 30 januari 2008
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser sub 1]
gevestigd te Heerlen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiser sub 2].,
gevestigd te Heerlen,
eisers in conventie, gedaagden in voorwaardelijke reconventie, en tevens incidenteel gedaagden,
hierna ook te noemen "[eiser sub 1 & 2]",
gemachtigde mr. W.C.G.J. Sterk te Heerlen,
tegen
"
1a. [gedaagde sub 1],
wonend te [adres gedaagde sub 1 & 2],
1b. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 2],
gevestigd te [adres gedaagde sub 1 & 2],
gedaagden, tevens incidenteel eisers,
hierna ook tezamen te noemen "[gedaagde sub 1 & 2]" ,
gemachtigde mr. B. van Meurs te Heerlen,
2a. [gedaagde sub 3],
wonend te [adres gedaagde sub 3],
2b. de stichting [gedaagde sub 4],
gevestigd te [adres gedaagde sub 4],
gedaagden in conventie, tevens eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna ook tezamen te noemen "[gedaagde sub 3 & 4]" ,
gemachtigde mr. C.P.M. van Houte te Heerlen,
3. [gedaagde sub 5],
wonende te [adres gedaagde sub 5],
4. [gedaagde sub 6],
wonende te [adres gedaagde sub 6],
gedaagden,
hierna tezamen ook te noemen "'[gedaagde sub 5 & 6]”,
gemachtigde: mr. I.P: Sigmond te Heerlen:
Allereerst wordt verwezen naar het op 14 november 2007 in deze zaak tussen partijen gewezen tussenvonnis, bij de inhoud waarvan de kantonrechter volledig volhardt.
VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
De bij voormeld tussenvonnis bevolen comparitie van partijen heeft op 7 januari 2008 plaatsgevonden.
Partijen, voorzover ter comparitie aanwezig of vertegenwoordigd, hebben ter comparitie verklaringen afgelegd als opgenomen in het daarvan opgemaakte proces-verbaal, dat hier als ingelast wordt beschouwd.
Partijen zijn niet tot een schikking gekomen en hebben vonnis gevraagd, dat bepaald is op heden.
De inhoud van alle genoemde stukken geldt als hier ingelast.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING:
IN HET INCIDENT EN TEN AANZIEN VAN HET VERZOEK TOT HET TREFFEN VAN EEN VOORLOPIGE VOORZIENING:
[gedaagde sub 1 & 2] heeft bij incidentele conclusie vóór het antwoord vorderingen c.q. verzoeken gedaan, welke als volgt door haar zijn aangeduid:
(1) exceptie van absolute onbevoegdheid;
(2) verzoek strekkende tot verwijzing ex art. 98 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
(4) verzoek strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex art. 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
(6) verzoek strekkende tot aanhouding ex art. 209 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
(7) verzoek strekkende tot het toestaan van direct tussentijds hoger beroep.
[eiser sub 1 & 2] heeft tegen deze vorderingen c.q. verzoeken verweer gevoerd, welk verweer voor zover nodig hierna aan de orde komt.
De kantonrechter zal op deze door [gedaagde sub 1 & 2] bij wege van incident ingediende vorderingen/verzoeken hierna achtereenvolgens ingaan.
Ad 1.
De door [gedaagde sub 1 & 2] opgeworpen exceptie wordt verworpen: [eiser sub 1 & 2] heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat zij de daarin door haar geformuleerde vorderingen onder meer doet steunen op de in haar visie tussen haar en [gedaagde sub 1 & 2] bestaande of geldende althans bestaan of gegolden hebbende huurovereenkomst met betrekking tot (een deel van) het pand [adres X] te Heerlen en daaruit volgt de absolute bevoegdheid van de kantonrechter.
Ad 2.
De wet geeft de kantonrechter de bevoegdheid om in bepaalde gevallen een bij hem aanhangig gemaakte procedure te verwijzen naar de meervoudige kamer van een andere sector van de Rechtbank; of en zo ja wanneer de kantonrechter van die bevoegdheid gebruik maakt is aan zijn discretie overgelaten.
De kantonrechter heeft goede nota genomen van het feit dat [gedaagde sub 1 & 2] van mening is dat de kantonrechter in casu van deze bevoegdheid gebruik zou kunnen en moeten maken, maar dat geeft de kantonrechter zeker in dit stadium van de procedure geen aanleiding om dat te doen.
Ad 3.
Deze vordering van [gedaagde sub 1 & 2] is ter comparitie ingetrokken na de zijdens [eiser sub 1 & 2] gedane toezegging om de drie betreffende processtukken uit de voor het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch tussen Amkreutz & Donners en [gedaagde sub 3 & 4] aanhangige procedure (nummer [X]) in afschrift aan [gedaagde sub 1 & 2] te doen toekomen.
Ad 4.
[gedaagde sub 1 & 2] vordert in dit verband: “ (a) primair ([eiser sub 1 & 2]) ex art. 223 Rv te veroordelen om binnen achtenveertig uur nadat in dezen door U.E.A. vonnis is gewezen, (1) alle bij hen in bezit zijnde C-stukken in originali aan [gedaagde sub 1 & 2] te retourneren, inclusief de hiervan door of namens ([eiser sub 1 & 2]) gemaakte afschriften of vermenigvuldigingen anderszins, onder gelijktijdige afgifte van een schriftelijke verklaring waarin ([eiser sub 1 & 2]) verklaren dat zij en/of (het kantoor van) hun gemachtigde na die afgifte niet meer beschikken over enig C-stuk dan wel een afschrift hiervan in papieren of digitale variant, (2) de als productie 22 in het onderhavige geding gebrachte C-stukken, als bewijsmiddel te ontrekken uit de onderhavige procedure door U.E.A. te verzoeken om productie 22 buiten beschouwing te laten. Zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van Euro 5.000,= per dag of een gedeelte daarvan dat ([eiser sub 1 & 2]), zodra vierentwintig uren zijn verstreken na betekening van het in dezen door U.E.A. te wijzen vonnis, in gebreke blijven geheel of gedeeltelijk te voldoen aan het alhier gevorderde, althans
(b) subsidiair te bepalen dat productie 22 in de onderhavige procedure buiten toepassing blijft nu deze onrechtmatig is verkregen en de belangen van [gedaagde sub 1 & 2] cs alsmede hun verdediging hierdoor in ernstige mate wordt geschaad”.
De kantonrechter is van oordeel, dat deze vordering niet toewijsbaar is: een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering strekt ertoe om voor de duur van een geding een bepaalde ordemaatregel, bestaande in een bevel om een bepaalde handeling te verrichten of na te laten, te treffen, welke voorziening haar kracht verliest bij het in kracht van gewijsde gaan van de in de hoofdzaak genomen beslissing. De door [gedaagde sub 1 & 2] ingestelde vorderingen hebben kennelijk echter ten doel om te voorkomen dat bij het nemen van een beslissing in de hoofdzaak rekening wordt of kan worden gehouden met de inhoud van de betreffende stukken; dat doel op zich is weliswaar niet ontoelaatbaar althans hoeft dat niet te zijn, maar zal moeten worden bereikt door in die hoofdzaak zelf met kracht van argumenten de rechter ervan te overtuigen dat en waarom een eventueel in en door die stukken te leveren bewijs ontoelaatbaar moet worden geoordeeld.
Ad 5.
Ter comparitie is zijdens [gedaagde sub 1 & 2] aangegeven dat deze vordering niet wordt gehandhaafd.
Ad 6.
Aan het onderwerpelijke verzoek wordt blijkens dit vonnis voldaan, zodat daarop niet behoeft te worden beslist.
Ad 7.
De kantonrechter vindt geen termen aanwezig om aan dit verzoek tegemoet te komen, mede in het licht van het bepaalde in artikel 337 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Al het hiervoor overwogene brengt mee, dat beslist zal worden als hierna aangegeven.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren in voege als hierna aangegeven nu beide partijen als gedeeltelijk in het ongelijk gesteld kunnen worden beschouwd.
IN DE HOOFDZAAK:
[gedaagde sub 3 & 4] heeft voor alle weren een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter tot kennisname van de door [eiser sub 1 & 2] tegen hem ingestelde vorderingen, nu [eiser sub 1 & 2] deze vorderingen (mede) baseert op de tussen deze partijen bestaan hebbende arbeidsovereenkomst en [gedaagde sub 3 & 4] in België woont, zodat op basis van het bepaalde in artikel 20 EEX-verordening slechts de Belgische rechter bevoegd is van de vorderingen van [eiser sub 1 & 2] kennis te nemen.
[eiser sub 1 & 2] is blijkens de inhoud van de uitgebrachte dagvaarding van mening dat de kantonrechter bevoegd is.
De kantonrechter stelt voorop, dat [gedaagde sub 3 & 4] in beginsel het gelijk aan zijn zijde heeft: de EEX-verordening is duidelijk en vast staat dat [gedaagde sub 3 & 4] in België woont, zodat in beginsel de Belgische rechter bevoegd moet worden geacht.
Niettemin is de kantonrechter van oordeel, dat in de bijzondere omstandigheden van het onderwerpelijke geval voldoende reden en gronden gevonden kunnen worden om toch de Nederlandse rechter bevoegd te achten van de onderwerpelijke vorderingen, ook voorzover die (mede) zijn gebaseerd op een arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 3 & 4] als werknemer, kennis te nemen; als bijzondere omstandigheden in voormelde zin doelt de kantonrechter op de navolgende:
- de door [eiser sub 1 & 2] als eisers ingestelde vorderingen tegen alle in het geding betrokken gedaagden hangen zowel feitelijk als juridisch ten nauwste met elkaar samen;
- die vorderingen, ook voorzover die alleen tegen [gedaagde sub 3 & 4] zijn gericht, zijn niet uitsluitend gebaseerd op de tussen [gedaagde sub 3 & 4] en een van de eisers bestaan hebbende arbeidsovereenkomst maar ook op andere door eisers gestelde aan de zijde van [gedaagde sub 3 & 4] ontstane verbintenissen;
- de arbeidsovereenkomst, welke tussen [gedaagde sub 3 & 4] en een van de eisers heeft gegolden verplichtte [gedaagde sub 3 & 4] tot werkzaamheden in Nederland;
- de werkzaamheden, welke [gedaagde sub 3 & 4] daarnaast en/of nadien in dienst van anderen heeft verricht en die in de visie van [eiser sub 1 & 2] (mede) grond vormen voor de tegen [gedaagde sub 3 & 4] ingestelde schadevorderingen, zijn door [gedaagde sub 3 & 4] verricht in Nederland;
- reeds eerder zijn (arbeids)geschillen tussen de betreffende partijen ter beslechting voorgelegd aan en behandeld door de Nederlandse rechter;
- onbevoegdverklaring van de Nederlandse rechter zou tengevolge hebben dat een deel van de procedure zou moeten worden afgesplitst en in België zou moeten worden aangebracht, welke splitsing niet dan met grote feitelijke problemen te realiseren zou zijn;
- ten aanzien van de vorderingen van [eiser sub 1 & 2] voorzover gericht tegen partij [gedaagde sub 4], in welke stichting [gedaagde sub 3 & 4] kennelijk privé-belangen heeft ondergebracht, zou de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in ieder geval wel aanwezig zijn en blijven bestaan;
- een redelijk belang aan de zijde van [gedaagde sub 3 & 4] om zich in casu op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter te beroepen kan niet aanwezig worden geacht tenzij men diens wens om [eiser sub 1 & 2] waar mogelijk de voet dwars te zetten als zodanig zou willen beschouwen.
De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat het door [gedaagde sub 3 & 4] gedane beroep op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter niet opgaat en moet worden verworpen.
Ter besparing van onnodig kosten- en tijdverlies overweegt de kantonrechter voorts uitdrukkelijk dat hoger beroep tegen voormelde beslissing niet open staat dan tegelijk met het eindvonnis.
De kantonrechter zal de zaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen voort te procederen in voege als hierna aangegeven – [gedaagde sub 1 & 2] heeft in de hoofdzaak nog niet geconcludeerd voor antwoord - en houdt voor het overige iedere beslissing aan
BESLISSING:
IN HET INCIDENT EN TEN AANZIEN VAN HET VERZOEK TOT HET TREFFEN VAN EEN VOORLOPIGE VOORZIENING:
Verklaart zich bevoegd om van de door [eiser sub 1 & 2] tegen [gedaagde sub 1 & 2] ingestelde vorderingen kennis te nemen.
Weigert om de door [gedaagde sub 1 & 2] gevorderde voorlopige voorzieningen te treffen.
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
IN DE HOOFDZAAK:
Verwerpt het door [gedaagde sub 3 & 4] gedane beroep op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter op voet van het bepaalde in artikel 20 EEX-verordening en verklaart zich bevoegd om van de door [eiser sub 1 & 2] tegen [gedaagde sub 3 & 4] ingestelde vorderingen kennis te nemen.
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 27 februari 2008 om 10.00 uur voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1 & 2].
Houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. R.P.G. Houterman, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 30 januari 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.