Rb. Den Haag, 24-11-2016, nr. 16/1245 AW
ECLI:NL:RBDHA:2016:15350
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
24-11-2016
- Zaaknummer
16/1245 AW
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:15350, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 24‑11‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 19b Wet op de loonbelasting 1964
- Vindplaatsen
NLF 2017/0032 met annotatie van
NTFR 2017/190 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Uitspraak 24‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Pensioen in eigen beheer. De werkgever vermindert op grond van de pensioenovereenkomst eenzijdig de pensioenrechten in verband met de financiële resultaten van de onderneming. De inspecteur gaat bij het vaststellen van de aanslag daaraan voorbij en rekent de pensoenuitkering waarop eiser volgens de pensioenovereenkomst recht had tot het belastbaar inkomen. Eiser komt daartegen tevergeefs in beroep. Niet in geschil is dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 18 maart 2013, nr. BLKB 2013/27M, Stcrt. 2013, 8018. Ook maakt eiser niet aannemelijk dat het pensioenrecht niet meer voor verwezenlijking vatbaar was. De aanspraak is daarom prijsgegeven in de zin van artikel 19b, eerste lid, letter c, van de Wet op de loonbelasting 1964. De inspecteur had daarom de waarde van de hele pensioenaanspraak tot het belastbaar inkomen uit werk en woning moeten rekenen. De aanslag is niet te hoog vastgesteld.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/1245
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2016 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigden: mr. R.P. Verver en J. Hofman),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en Kleinbedrijf, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2016 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016.
Namens eiser is verschenen J. Hofman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is directeur en voor 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] BV (Beheer BV). Op 10 augustus 1993 heeft Beheer BV pensioenaanspraken toegekend aan eiser. Deze aanspraken zijn ondergebracht bij [bedrijf 2] BV (Pensioen BV). Eiser hield indirect eveneens 100% van de aandelen in Pensioen BV.
2. De aan eiser toegekende pensioenaanspraken zijn vastgelegd in een pensioenbrief, gedateerd 10 augustus 1993, waarin - voor zover hier van belang - onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)
8. Herziening
De B.V. behoudt zich het recht voor de onderhavige pensioenrechten, gedeeltelijk of geheel, te beëindigen, respectievelijk te beperken indien:
a. (…)
b. De financiële resultaten van de B.V. -uitsluitend ter beoordeling van de B.V.- de betreffende verplichtingen niet meer toelaten. De B.V. zal zich dan beraden omtrent de aanpassing van de rechten aan de gewijzigde omstandigheden.
c. (…)
(…)”
3. Op 30 maart 2009 zijn de pensioenaanspraken door Pensioen BV voor € 610.293 overgedragen aan Beheer BV. Pensioen BV is vervolgens geliquideerd.
4. Op 1 januari 2013 bestaan de activa van Beheer BV nagenoeg uitsluitend uit een vordering op eiser van € 531.164, bestaande uit een hypothecaire lening aan eiser voor de aankoop van zijn woning van € 222.222 en een rekening-courantschuld van € 308.942. Ter zitting is komen vaststaan dat de rekening-courantschuld geheel of ten dele betrekking heeft op geld dat eiser heeft doorgeleend aan zijn kinderen. Voor de aankoop van de woning is eiser voorts een hypothecaire lening aangegaan bij de bank voor € 386.000.
5. Met ingang van de pensioendatum 1 mei 2013 heeft eiser recht op een jaarlijks pensioen van € 57.327, gebaseerd op een pensioenvoorziening van € 846.544. Beheer BV heeft in 2013 evenwel geen pensioen uitgekeerd.
6. Eiser heeft voor het jaar 2013 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.661. Verweerder heeft bij de vaststelling van de aanslag het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met een bedrag van € 38.218, zijnde het bedrag dat Beheer BV in 2013 aan pensioen had moeten uitkeren aan eiser.
Geschil7. In geschil is of verweerder terecht een pensioenuitkering van € 38.218 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat slechts een pensioenuitkering van € 8.573 in aanmerking dient te worden genomen. Hij baseert dat op de hiervoor onder 2 opgenomen passage uit de pensioenbrief die Beheer BV de mogelijkheid biedt om de pensioenrechten te beperken indien de financiële resultaten van Beheer BV daartoe aanleiding geven. Eiser benadrukt dat hij niet afziet van (enig deel van) zijn pensioenaanspraken.
9. Verweerder stelt dat terecht een bedrag van € 38.218 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend.
Beoordeling van het geschil
10. Ingevolge artikel 19b, eerste lid, letter c, van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet) wordt een pensioenaanspraak aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking indien de aanspraak wordt prijsgegeven, behoudens voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is. In artikel 19b, negende lid, van de Wet is opgenomen dat de Minister in door hem aangewezen gevallen kan bepalen dat geen sprake is van een prijsgeven als hiervoor bedoeld. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 18 maart 2013, nr. BLKB 2013/27M, Stcrt. 2013, 8018.
11. Als Beheer BV de pensioenaanspraken wenst te korten, dan kan dat dus alleen zonder fiscale gevolgen als wordt voldaan aan de voorwaarden van het hiervoor onder 10 genoemde besluit. In alle andere gevallen is er sprake van prijsgeven als bedoeld in artikel 19b, eerste lid, letter c, van de Wet, behoudens voor zover sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten.
12. Tussen partijen is niet in geschil dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het onder 10 genoemde besluit. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. Beheer BV heeft immers een vordering op eiser van ongeveer € 530.000. Niet valt in te zien dat de pensioenuitkeringen waarop eiser recht heeft niet zouden kunnen worden verrekend met deze vordering. Dat er, zoals eiser heeft betoogd, alsdan door Beheer BV loonbelasting verschuldigd is en eiser voor de betaling daarvan persoonlijk aansprakelijk gesteld zou kunnen worden, geldt niet als een dwingende maatschappelijke reden om de pensioenaanspraken te korten. Dat de pensioenbrief die mogelijkheid wellicht wel biedt, is in dit verband niet relevant nu de inhoud daarvan een aangelegenheid is tussen werkgever en werknemer en dit overigens niet afdoet aan de fiscale gevolgen van artikel 19b, eerste lid, letter c, van de Wet. Uit dit een en ander volgt dat sprake is van prijsgeven als bedoeld in artikel 19b, eerste lid, letter c, van de Wet zodat de aanspraak op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip moet worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Verweerder had dan ook de waarde van de hele pensioenaanspraak tot het belastbaar inkomen uit werk en woning moeten rekenen. Nu verweerder slechts het op grond van de pensioenbrief uit te keren pensioenbedrag over 2013 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend, is de aanslag niet te hoog vastgesteld.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.