RAV 2011/44
Effectenlease. Bestond tussen partijen ten tijde van de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst onzekerheid als bedoeld in art. 7:900 lid 1 BW?
HR 28-01-2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5822 (Dexia Bank Nederland, Van Putten e.a./Dexia)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 januari 2011
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, E.J. Numann, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
10/00235
- Conclusie
plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
BO5822
- Roepnaam
Dexia Bank Nederland
Van Putten e.a./Dexia
- JCDI
JCDI:ADS883808:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Vermogensrecht / Rechtshandelingen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BO5822, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑01‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BO5822, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑11‑2010
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑11‑2009
- Wetingang
Essentie
Effectenlease.
Bestond tussen partijen ten tijde van de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst onzekerheid als bedoeld in art. 7:900 lid 1 BW?
Samenvatting
Eiser had in 1999 een effectenleaseovereenkomst gesloten met een rechtsvoorganger van Dexia. De overeenkomst was niet (mede-)ondertekend door eiseres, met wie eiser destijds getrouwd was. In 2003 heeft eiseres aan Dexia verklaard de overeenkomst op grond van art. 1:88 en 1:89 BW te vernietigen. Dexia heeft de vernietigbaarheid van de overeenkomst betwist. Dexia heeft eiser in 2007 op de hoogte gesteld van de WCAM-overeenkomst, die door het Hof Amsterdam voor ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.