Einde inhoudsopgave
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 58 Referte-eis
Geldend
Geldend vanaf 02-08-2022
- Bronpublicatie:
13-10-2021, Stb. 2021, 592 (uitgifte: 07-12-2021, kamerstukken: 35613)
- Inwerkingtreding
02-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-11-2021, Stb. 2021, 595 (uitgifte: 07-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Mate van arbeidsongeschiktheid
1.
De verzekerde voldoet aan de referte-eis indien:
- a.
hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag na de dag waarop het recht op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of bezoldiging op grond van hoofdstuk IV, vierde afdeling, van de Ziektewet of het recht op ziekengeld op grond van artikel 29 van de Ziektewet is geëindigd, in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft;
- b.
hij onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de wachttijd recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet;
- c.
zijn recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet is geëindigd wegens het gaan verrichten van arbeid in dienstbetrekking en hij op de eerste dag van de wachttijd recht op herleving van die uitkering zou hebben gehad, indien hij op die dag geen recht had gekregen op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet;
- d.
hij onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de wachttijd wegens werkloosheid niet werkt en wachtgeld ontvangt uit hoofde van een dienstbetrekking die is geëindigd voor 1 januari 2001;
- e.
hij onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de wachttijd wegens werkloosheid niet werkt en wachtgeld ontvangt uit hoofde van een dienstbetrekking die is geëindigd op of na 1 januari 2001 voor zover het recht op wachtgeld zich uitstrekt over een periode gelegen na het bereiken van de volledige uitkeringsduur van het, in verband met dezelfde werkloosheid ontstane, recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet, bedoeld in hoofdstuk II van die wet, inclusief een eventuele verlenging van die duur op grond van artikel 76 van die wet; of
- f.
het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidwet is geëindigd wegens het ontvangen van een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg en de verzekerde onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de wachttijd deze laatste uitkering genoot.
2.
Voor de vaststelling van het aantal van 36 kalenderweken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a worden niet in aanmerking genomen kalenderweken gedurende welke de verzekerde:
- a.
wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten;
- b.
werkzaamheden heeft verricht uit hoofde waarvan hij op grond van de Werkloosheidswet niet als werknemer wordt beschouwd als bedoeld in artikel 8 van die wet en hij op grond van dat artikel de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen;
- c.
wegens het genieten van onbetaald verlof geen arbeid heeft verricht, tot een maximum van achttien maanden; of
- d.
geen arbeid heeft verricht maar wel recht op uitkering heeft op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of de artikelen 4:2b, eerste tot en met zesde lid, of 6:3, eerste tot en met zesde lid, van de Wet arbeid en zorg.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kan voor bepaalde groepen werknemers het in het eerste lid bedoelde aantal van 36 kalenderweken hoger worden vastgesteld en het in dat lid bedoelde aantal van 26 kalenderweken lager worden vastgesteld.