NJB 2019/863:Uitspraak Hof van Justitie EU als grond voor herziening, art. 457 Sv? Nee. - Op de voet van art. lid 1 aanhef en sub b 457 Sv (EHRM-grond)? Uit het arrest HvJ EU 24 oktober 2018, zaak C-234/17, ECLI:EU:C:2018:853, volgt dat het Unierecht niet ertoe verplicht dat een nationaal rechtsmiddel waarmee in geval van schending van het EVRM kan worden bereikt dat een strafprocedure die is afgesloten met een definitieve beslissing wordt overgedaan, wordt uitgebreid in die zin dat ook schendingen van het Unierecht – waarbij het in het desbetreffende geval ging om een schending in de vorm van een inbreuk op art. 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – ertoe kunnen leiden dat een afgesloten strafzaak wordt overgedaan. - Op de voet van art. lid 1 aanhef en sub c 457 Sv (novumgrond)? Niet hoeft te worden aangenomen in het onderhavige geval dat de door het HvJ EU in zijn arrest van 10 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2060, aan richtlijn 2001/83/EG gegeven uitleg moet worden aangemerkt als een (nieuw) gegeven als bedoeld in de zin van deze bepaling. Nieuwe of gewijzigde rechtspraak kan niet worden aangemerkt als zodanig (nieuw) gegeven, ook niet indien de nieuwe of gewijzigde rechtspraak is gewezen door het HvJ EU of indien nieuwe of gewijzigde nationale rechtspraak het gevolg is van rechtspraak van het HvJ EU