De volgnummers die in deze en volgende voetnoten worden genoemd verwijzen naar schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal met nummer ‘ [procesverbaalnumnmer] ’, tenzij anders is vermeld. In dit geval betreft dat volgnr. 1 e.v.
Rb. Rotterdam, 09-04-2020, nr. 10-081177-20 vordering TUL VV: 09-185213-19
ECLI:NL:RBROT:2020:3336
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-04-2020
- Zaaknummer
10-081177-20 vordering TUL VV: 09-185213-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:3336, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑04‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Een belangrijk twistpunt op de zitting en dus ook in dit vonnis is of dreigen en beledigen met besmetting met het coronavirus door onder meer te spugen naar RET-beambten onder de huidige crisisomstandigheden zou moeten leiden tot een hogere straf. De rechtbank vindt in zijn algemeenheid dat het op dit moment bij corona-gerelateerde misdrijven voor de hand ligt om zwaarder te straffen. Daar geven de huidige onzekere, beangstigende maatschappelijke omstandigheden alle reden toe. Dit geldt nog meer als de slachtoffers van die misdrijven personen zijn die werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of vitale processen. De rechtbank onderscheidt in dit vonnis verschillende categorieën van coronamisdrijven en geeft in zijn algemeenheid aan in welke mate bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het coronavirus. Ten slotte zegt de rechtbank in dit vonnis ook dat in het individuele geval steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van straf. Het vonnis in deze zaak is op een nieuwe manier opgebouwd. Er wordt direct een samenvatting van de zaak gegeven en de lezer kan aan de hand van een leeswijzer snel naar het hoofdstuk gaan waar de interesse naar uitgaat. Deze nieuwe vorm is gekozen door de drie rechters en de griffier in deze zaak.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10-081177-20
Parketnummer vordering TUL VV: 09-185213-19
Datum uitspraak: 9 april 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting
Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 30 maart 2020 en 9 april 2020. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsvrouw mr. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam en de officier van justitie mrs. C.J.A. van der Maas respectievelijk B.M.M. Zonneveld.
Kern van dit vonnis
Een belangrijk twistpunt op de zitting en dus ook in dit vonnis is of dreigen en beledigen met besmetting met het coronavirus door onder meer te spugen naar RET-beambten onder de huidige crisisomstandigheden zou moeten leiden tot een hogere straf. De rechtbank vindt in zijn algemeenheid dat het op dit moment bij corona-gerelateerde misdrijven voor de hand ligt om zwaarder te straffen. Daar geven de huidige onzekere, beangstigende maatschappelijke omstandigheden alle reden toe. Dit geldt nog meer als de slachtoffers van die misdrijven personen zijn die werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of vitale processen. De rechtbank onderscheidt in dit vonnis verschillende categorieën van coronamisdrijven en geeft in zijn algemeenheid aan in welke mate bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het coronavirus. Ten slotte zegt de rechtbank in dit vonnis ook dat in het individuele geval steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van straf.
Leeswijzer
De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van een bedreiging met besmetting van het coronavirus en een belediging van twee RET-beambten door onder meer te spugen. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie voor de belediging(en)niet-ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank is dat niet eens met de verdediging. De motivering van die beslissing is uitgewerkt in hoofdstuk 2 van dit vonnis.
De rechtbank vindt de beschuldigingen bewezen. De bewezenverklaring, de bewijsoverweging en het overzicht van de bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 3 van dit vonnis uiteengezet.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen. Welke dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf zes weken geëist. De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf van drie weken. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
Hoofdstuk 6 van dit vonnis bevat de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging van zeven dagen gevangenisstraf voorwaardelijk die eerder aan de verdachte is opgelegd.
Hoofdstuk 7 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.
Hoofdstuk 1: Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Schiedam, althans te Nederland, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- -
richting die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te lopen en/of
- -
op zeer korte afstand van die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te gaan staan, in ieder geval binnen de aanbevolen 1,5 meter afstand door het RIVM en/of
- -
te spugen richting die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of te spugen op die [naam slachtoffer 1] en/of
die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘je bent bang voor corona en/of ik neuk jullie kankermoeder met corona’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Schiedam, althans te Nederland opzettelijk [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in het openbaar, heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: ‘ik neuk jullie kankermoeder met corona’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of te spugen richting die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of te spugen op die [naam slachtoffer 1] .
Hoofdstuk 2: Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank dat een klacht voor de belediging(en) niet nodig is, gelet op artikel 269 lid 2 Sr.
De belediging richtte zich immers tegen twee ambtenaren als bedoeld in artikel 267 lid 2 Sr. Hoewel die hoedanigheid niet als zodanig is tenlastegelegd volgt dit wel uit de bewijsmiddelen (vgl. HR 2 november 1993, NJ 1994/197).
Hoofdstuk 3: Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt net als de officier van justitie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, en vindt bewezen dat:
1.
hij op 26 maart 2020 te Schiedam, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door:
- -
richting die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te lopen en
- -
binnen de door het RIVM aanbevolen 1,5 meter afstand te gaan staan en
- -
te spugen richting die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘ben je bang voor corona’ en ‘je moeder wordt ook geneukt, kankerhoer’.
2.
hij op 26 maart 2020 te Schiedam opzettelijk [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , in het openbaar, heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: ‘je moeder wordt ook geneukt kankerhoer’ en te spugen richting die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] .
Bewijsoverweging
Voor het bewijs maakt de rechtbank de facto alleen gebruik van wat zij zelf op beelden heeft waargenomen. Daarmee heeft de verdediging geen belang bij de bespreking van verweren die zich richten op de betrouwbaarheid en/of geloofwaardigheid van andere potentiële bewijsmiddelen.
Uit die beelden volgt dat de verdachte op uiterst agressieve en hoogstwaarschijnlijk in beschonken toestand de beide RET-beambten benadert. De verdachte vernielt daarbij een lint waarmee een afzetting is gemaakt. Hij schreeuwt naar hen en komt telkens dicht bij hen in de buurt. Terwijl dat voor beide heren goed is te horen roept de verdachte of de conducteur bang is voor corona. Hij richt zich meteen agressief in de richting van de conducteur. Na zich agressief en beledigend te hebben uitgelaten over de moeders van de RET-beambten maakt de verdachte een spugende beweging in de richting van de beide heren waarop de heren terugdeinzen.
Het spugen door de verdachte krijgt door de agressieve context in het algemeen en de door de verdachte opgeworpen corona-omstandigheid in het bijzonder een (be)dreigende lading. Een lading die bovendien moet worden bezien tegen de achtergrond van de coronacrisis waar eenieder in Nederland mee te maken heeft. Spugen levert in die context een bedreiging met zware mishandeling op.
Bewijsmiddelen
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van bewijsmiddelen die hieronder is uitgewerkt.
1. Eigen waarneming van de rechtbank
De rechtbank heeft op filmpje 1 van de DVD met daarop geschreven het parketnummer het volgende waargenomen.
In een rijdende tram bevinden zich een conducteur (met pet) en een trambestuurder. In de tram wordt omgeroepen halte Schiedam Centrum. De verdachte verschijnt in beeld. Met luide stem en wankel ter been komt hij naar voren in de tram. Hij maakt het rood witte lint dat het voorste gedeelte van de tram afsluit met zijn handen kapot. Hij loopt luid schreeuwend in de richting van de tramconducteur en roept uit: ‘wat dan’ en roept vervolgens: ‘ik wil een kaartje kopen’. De verdachte komt zeer dichtbij het gezicht van de tramconducteur en schreeuwt: ‘jullie zeggen jarenlang koop kaartje, nu wil ik geen kaartje hebben.’ De deur van de cabine van de trambestuurder gaat open. De verdachte zegt op luide toon: ‘ben je bang voor corona?’ en schreeuwt onverstaanbare woorden naar de conducteur die vlakbij hem staat en maakt kort daarop met zijn arm een snelle beweging in zijn richting. De trambestuurder is inmiddels uit de cabine gekomen en de verdachte staat vlak bij hem. De trambestuurder wijst de verdachte de deur. De verdachte wankelt uit de tram. Buiten roept hij in de richting van de RET-beambten: ‘je moeder wordt ook geneukt, kankerhoer’. Voordat de deuren van de tram helemaal zijn gesloten maakt de verdachte een spugende beweging in de richting van de beide RET-beambten waarop de beide heren naar achter stappen.
2. Verklaring van de verdachte op de zitting
Op 26 maart 2020 zat ik in de tram in Schiedam. Ik ben te zien in het filmpje dat u heeft getoond.
3. Onderzoek van de politie, verklaring aangever1.
Op 26 maart 2020 was ik, [naam slachtoffer 1] , conducteur op de tram. [naam slachtoffer 2] , de trambestuurder, en ik begonnen vanaf Oostplein in Rotterdam.
Hoofdstuk 4: Kwalificatie en strafbaarheid
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Hoofdstuk 5: Motivering straf
Algemene omstandigheden
Nederland gaat gebukt onder het coronavirus. Sinds eind februari leven de inwoners van Nederland in angst en onzekerheid. Bij velen leven vragen als: ‘word ik ziek?, ‘worden mijn naasten ziek?’, en zo ja, ‘hoe ziek dan?’. Ouderen en andere kwetsbare mensen in onze samenleving zijn door isolatie erg eenzaam en zien zich in die eenzaamheid nadrukkelijk geconfronteerd met het eindige van het leven. In de gezondheidszorg en andere (zorg)sectoren werken mensen dag en nacht om het coronavirus de baas te blijven en de zekerheid dat dat gaat lukken is er niet.
Als onder deze zware en moeilijke omstandigheden (de corona-achtergrond) het coronavirus wordt ingezet als middel om misdrijven te plegen ligt het voor de hand dat dat strafverhogend werkt. Dit heeft niet alleen te maken met het aspect dat een extra vergelding op haar plaats is en de dader van een dergelijk misdrijf moet weten dat hij het niet nog een keer moet doen. Nee, hoger straffen dient er ook toe om duidelijk te maken aan iedereen dat de maatschappij op dit moment wel wat anders aan haar hoofd heeft.
Ook bij de straftoemeting in ‘coronazaken’ vormen de (gepubliceerde) oriëntatiepunten straftoemeting van de rechtspraak en de straffen die in andere zaken voor dit soort misdrijven worden opgelegd een goed uitgangspunt. De mate waarin het strafverhogende effect van de corona-achtergrond van het misdrijf ten opzichte van dat uitgangspunt in de straftoemeting moet worden betrokken is - in algemene zin - afhankelijk van 1) de aard en ernst van het misdrijf en 2) van de vraag tegen wie het misdrijf is gericht.
Ad 1: Aard en ernst van de coronamisdrijven en de te onderscheiden categorieën
Na de eerste maand in de coronacrisis zijn er in de rechtspraak grofweg vijf categorieën misdrijven te onderscheiden waarbij het coronavirus als middel of als omstandigheid een rol speelt. De rechtbank baseert zich hierbij op de op rechtspraak.nl gepubliceerde nieuwsberichten over deze zaken en op informatie daarover op andere (sociale) media.
- -
Een eerste categorie misdrijven waar het coronavirus als middel wordt ingezet zijn de (zware) mishandelingszaken. In dat type zaken speelt het coronavirus een directe en concrete rol in het misdrijf. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opzettelijk (proberen) iemand te besmetten. Het coronavirus is in feite het wapen dat bij het misdrijf wordt gebruikt.
- -
Een tweede categorie van misdrijven waar het coronavirus een rol speelt zijn de bedreigingszaken. Daarbij wordt het coronavirus als dreigingsmiddel ingezet en wordt het coronavirus in veel gevallen minder direct in het misdrijf betrokken. Op dit laatste punt valt binnen deze categorie een onderscheid te maken. Bij het fysiek dreigen (A) met het coronavirus (bijv: spugen) is het coronavirus weer directer bij het misdrijf betrokken dan als het alleen als woordelijk dreigingsmiddel (B) wordt ingezet. Dat vindt zijn oorzaak in de mate van onzekerheid en angst die bij een slachtoffer wordt veroorzaakt.
- -
Een derde categorie in dit verband zijn de eenvoudige (cyber)oplichtingszaken2.. Bij dat type zaken wordt het coronavirus ingezet als oplichtingsmiddel om het slachtoffer te verleiden iets te doen (bijv: babbeltruc). In die gevallen wordt zuiver indirect gebruik gemaakt van het coronavirus.
- -
Een vierde categorie zijn de misdrijven waarbij het coronavirus niet als middel wordt ingezet, maar het coronavirus een omstandigheid van het misdrijf is. Het coronavirus speelt in deze categorie bij de concrete strafbare handelingen van het misdrijf geen rol.
- -
Als laatste categorie zijn er (grotere) zaken te bedenken waarin het coronavirus een cruciale en of bijzondere rol heeft gespeeld.
Ten aanzien van de eerste drie categorieën kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat de gevaarzetting van het coronavirus als ingezet middel afneemt en de reden voor strafverhoging op die grond daarmee ook afneemt. Van categorie vier waarbij het coronavirus als omstandigheid bij het misdrijf is betrokken is het de vraag of het tot strafverhoging moet leiden, omdat het coronavirus slechts een bijrol speelt. De zaken die in die categorie kunnen vallen zijn te talrijk (huiselijk geweld omdat iedereen nu hutje/mutje zit, supermarktruzies over toiletrollen, ruzie over 1,5 meter afstand) om daar een algemene uitspraak over te doen. Datzelfde geldt voor categorie vijf waarin de wat grotere en bijzondere zaken (een grote oplichting bij de verkoop van vaccins) vallen. Dat type zaken is simpelweg te casuïstisch.
Ad 2: Tegen wie is het misdrijf gericht
Een andere factor die van invloed is op het effect van de corona-achtergrond van het misdrijf op de straftoemeting is tegen wie het coronamisdrijf zich richt.
- Als de slachtoffers van de coronamisdrijven werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of in vitale processen is het strafverhogende effect groter dan wanneer sprake is van andere slachtoffers. Het zijn namelijk juist die groepen die in deze tijd extra bescherming verdienen.
- Ook ouderen en andere kwetsbare mensen verdienen extra bescherming en bij misdrijven gericht tegen deze groepen is daarom ook meer aanleiding om de corona-achtergrond zwaarder te laten wegen.
Ten slotte wordt in dit algemene deel benadrukt dat door de rechter steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van de straf.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft twee RET-beambten bedreigd en beledigd door hen te bespugen in een door de verdachte zelf gecreëerde context van de coronapandemie.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor de twee feiten een gevangenisstraf van zes weken geëist.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte heeft niet meegewerkt aan het opmaken van een reclasseringsrapport. De reclassering heeft op grond van een ouder rapport het volgende opgemerkt. De verdachte functioneert op licht zwakzinnig niveau en heeft het performale niveau van een zesjarige. Hij heeft een verstoorde ontwikkeling doorgemaakt waarbij hij voortdurend door zijn omgeving werd overvraagd. Het voorgaande heeft ertoe geleid dat hij gedragsproblemen ontwikkelde en zich in steeds mindere mate door zijn omgeving liet sturen. Betrokkene vertoont zelfbepalend gedrag en het ontbreekt hem aan ziekte- en zelfinzicht. Hij handelt doorgaans, vanwege zijn beperkte coping- en sociale vaardigheden uit een impuls. De gevolgen van zijn handelen overziet hij nauwelijks en daarbij ontbreekt het hem aan empathie. Een pro justitia rapportage uit 2015 die door de raadsvrouw is overgelegd bevestigt dit beeld. De verdachte heeft een zeer uitgebreid strafblad waaruit volgt dat hij ook recentelijk is veroordeeld.
Beoordeling
Het spugen van de verdachte in de door hem gecreëerde coronacontext is uiterst kwalijk. De verdachte heeft het virus daarmee als fysiek dreigingsmiddel ingezet. Dit handelen valt daarom in de tweede categorie (A) van de hiervoor onderscheiden categorieën. Dat maakt dat de corona-achtergrond in de aard en achtergrond van het feit zoals hiervoor is uiteengezet strafverhogend werkt. Die strafverhoging wordt begroot op 50%.
Ook van belang is dat de RET-beambten een mogelijk risico hebben gelopen door het spugen. Er bestaat daardoor een verhoogde kans op besmetting met het virus. De RET- beambten verdienen bij hun belangrijke taak in een als cruciaal beroep aangemerkte functie - als gezegd - in deze crisis extra bescherming. In de oriëntatiepunten straftoemeting wordt een strafverhoging met 33% tot 100% genoemd als de bedreiging wordt gepleegd tegen een functionaris in het openbaar vervoer. In dit geval wordt vanwege de hoedanigheid van de slachtoffers uitgaan van een 60% strafverhoging
Normaliter wordt voor een bedreiging met enige gevaarzetting zoals deze één week gevangenisstraf opgelegd. Dit betekent dat voor de coronagerelateerde bedreiging een gevangenisstraf van 15 dagen (één week + 110% van één week) passend zou zijn.
Met zijn handelen heeft de verdachte de RET medewerkers ook nog beledigd. Deze belediging wordt door de coronacontext niet zwaarder. Die context is bij de belediging namelijk slechts zijdelings als omstandigheid bij het misdrijf betrokken. Wel is de hoedanigheid van de slachtoffers op dezelfde wijze als hiervoor strafverhogend.
Ten slotte moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden meegewogen. Enerzijds heeft de verdachte een zeer uitgebreid strafblad maar anderzijds is aannemelijk dat de zwakbegaafdheid van de verdachte een zekere rol heeft gespeeld bij de feiten.
Conclusie
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van drie weken passend.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 55, 57, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 6: Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank te Den Haag is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van zeven dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 17 augustus 2019.
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.
Hoofdstuk 6: Beslissingen in het kort en ondertekening
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals dat in hoofdstuk 3 is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 4 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van drie (3) weken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot zeven dagen, van de bij vonnis van 17 augustus 2019 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 9 april 2020.
De oudste en jongste rechter en
de griffier zijn buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑04‑2020
Europol, ‘Pandemic profiteering, how criminals exploit the COVID-19’