Als ik het goed heb, is mr. Peeperkorn een kantoorgenoot van de raadsman die verzoeker op de terechtzitting bijstond.
HR, 27-10-2015, nr. 14/03603
ECLI:NL:HR:2015:3161
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-10-2015
- Zaaknummer
14/03603
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3161, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑10‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2189, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2189, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3161, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑10‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
27 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/03603
CB/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 februari 2014, nummer 23/002597-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
Conclusie 15‑09‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/03603 Zitting: 15 september 2015 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 7 februari 2014 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, en 180 uren taakstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 14/03603 en 14/03604P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2014 en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, aangezien de door de raadsman bij die gelegenheid aan het Hof overgelegde pleitnotitie zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
5. Blijkens het proces-verbaal van voormelde terechtzitting heeft de raadsman van verzoeker het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt daaromtrent in:
“De raadsman voert het woord ter verdediging namens de verdachte aan de hand van zijn pleitnotitie, welke door hem aan het hof wordt overgelegd, die aan dit proces-verbaal wordt gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.”
6. De in genoemd proces-verbaal vermelde pleitnotitie ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Naar aanleiding van een door verzoekers raadsvrouw, mr. C.M. Peeperkorn, op de voet van art. IV, derde lid, van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad 2008 op 17 september 2014 gedaan verzoek, is bij het Hof nadere informatie ingewonnen.1.
7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd – de schriftuur dateert van 23 september 2014 - (i) dat blijkens schriftelijke mededeling van de betreffende medewerker dossierbehandeling bij de Hoge Raad d.d. 19 september 2014 de pleitnotitie ontbreekt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken, en (ii) dat nu niet valt na te gaan of er ter terechtzitting in hoger beroep verweren zijn gevoerd dan wel uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht die niet in het bestreden arrest zijn genoemd, welk verzuim zozeer met een behoorlijke rechtsorde strijdt dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
8. Het voorgaande heeft echter een vervolg. In het schrijven van 25 september 2014 heeft namelijk de medewerker dossierbehandeling bij de Hoge Raad de raadsvrouw van verzoeker een bijlage gezonden inhoudende de navolgende mededeling d.d. 23 september 2014 van mr. J.W.H.G. Loyson, raadsheer in het Gerechtshof Amsterdam en als oudste raadsheer bij de behandeling van deze zaak bij het Hof betrokken:
“Op uw verzoek per mail tot het verstrekken van de pleitnota van de raadsman mr. M. Veldman deel ik u mede dat er abusievelijk in het proces-verbaal is opgenomen dat er een pleitnota zou zijn overgelegd tijdens de terechtzitting van 24 januari 2014.”
9. In het schrijven van 25 september 2014 van de medewerker dossierbehandeling is aan verzoekers raadsvrouw een nadere termijn van twee weken verleend teneinde de door haar op 23 september 2014 ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel één of meerdere middelen in te trekken. Van die nadere termijn is door de raadsvrouw geen gebruik gemaakt.
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting is in beginsel de enige kenbron van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen. In beginsel, want nader ingewonnen inlichtingen kunnen stukken opleveren die als correctiemiddel kunnen fungeren en aan de hand waarvan vergissingen in het proces-verbaal kunnen worden hersteld.2.Het schrijven van de oudste raadsheer is een dergelijk stuk.
11. Nu het middel enkel klaagt dat een overgelegde pleitnotitie zich niet bij de stukken zou bevinden en het ervoor moet worden gehouden dat op ’s Hofs terechtzitting van 24 januari 2014 door de raadsman van verzoeker geen pleitnota is overgelegd, mist het middel feitelijke grondslag.
12. Het middel faalt en kan worden afgedaan op de voet van art. 81, eerste lid, RO.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑09‑2015
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 198. Vgl. HR 13 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AO3685 (niet gepubliceerd); ook in die zaak bleek, anders dan in het proces-verbaal vermeld, er geen pleitnota te zijn overgelegd.