Oorspronkelijke taal: Frans
HvJ EU, 20-07-2017, nr. C-93/16
ECLI:EU:C:2017:571
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
20-07-2017
- Magistraten
M. Ilešič, A. Prechal, A. Rosas, C. Toader, E. Jarašiūnas
- Zaaknummer
C-93/16
- Conclusie
M. Szpunar
- Roepnaam
Ornua
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2017:571, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 20‑07‑2017
ECLI:EU:C:2017:240, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 29‑03‑2017
Uitspraak 20‑07‑2017
M. Ilešič, A. Prechal, A. Rosas, C. Toader, E. Jarašiūnas
Partij(en)
In zaak C-93/16,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Audiencia Provincial de Alicante (provinciaal gerecht Alicante, Spanje) bij beslissing van 8 februari 2016, ingekomen bij het Hof op 15 februari 2016, in de procedure
Ornua Co-operative Ltd, voorheen The Irish Dairy Board Co-operative Ltd,
tegen
Tindale & Stanton Ltd España, SL
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), kamerpresident, A. Prechal, A. Rosas, C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 januari 2017,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Ornua Co-operative Ltd, voorheen The Irish Dairy Board Co-operative Ltd, vertegenwoordigd door E. Armijo Chávarri, abogado,
- —
Tindale & Stanton Ltd España, SL, vertegenwoordigd door A. von Mühlendahl en J. Güell Serra, abogados,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en M. Hellmann als gemachtigden,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en D. Segoin als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door É. Gippini Fournier, T. Scharf en J. Samnadda als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 maart 2017,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 9 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het [Unie]merk (PB 2009, L 78, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Ornua Co-operative Ltd, voorheen The Irish Dairy Board Co-operative Ltd (hierna: ‘Ornua’) en Tindale & Stanton Ltd España, SL (hierna: ‘T & S’) over het gebruik door T & S van een teken dat volgens Ornua leidt tot gevaar voor verwarring met de merken waarvan zij houdster is en afbreuk doet aan de reputatie van deze merken.
Toepasselijke bepalingen
3
Verordening nr. 207/2009, die verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1) heeft ingetrokken en vervangen, is gewijzigd bij verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 (PB 2015, L 341, blz. 21), die in werking is getreden op 23 maart 2016. Gelet op de datum van de feiten in het hoofdgeding, wordt deze prejudiciële verwijzing echter onderzocht in het licht van verordening nr. 207/2009 zoals deze vóór deze wijziging van kracht was.
4
In overweging 3 van die verordening heet het:
‘Om de […] doelstellingen van de [Europese Unie] voort te zetten, is het noodzakelijk in een […] merkensysteem te voorzien, dat de ondernemingen volgens één enkele procedure in staat stelt [Unie]merken te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de [Unie]. Dit beginsel, namelijk dat het [Unie]merk een eenheid vormt, moet van toepassing zijn tenzij deze verordening anders bepaalt.’
5
Artikel 1, lid 2, van die verordening, dat behoort tot titel I ervan, met als opschrift ‘Algemene bepalingen’, luidt:
‘Het [Unie]merk vormt een eenheid: het heeft dezelfde rechtsgevolgen in de gehele [Unie]. Inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik ervan zijn slechts voor de gehele [Unie] mogelijk. Dit beginsel is van toepassing tenzij deze verordening anders bepaalt.’
6
Titel II van deze verordening heeft als opschrift ‘Merkenrecht’. Afdeling 2 ervan, met als opschrift ‘Rechtsgevolgen van het [Unie]merk’ bevat onder meer de artikelen 9 en 12, met respectievelijk als opschrift ‘Rechten verbonden aan het [Unie]merk’ en ‘Beperking van de aan het [Unie]merk verbonden rechtsgevolgen’.
7
Dat artikel 9, lid 1, luidt als volgt:
‘Het [Unie]merk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer te verbieden:
- a)
dat gelijk is aan het [Unie]merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is;
- b)
dat gelijk is aan of overeenstemt met het [Unie]merk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring omvat het gevaar van associatie met het merk;
- c)
dat gelijk is aan of overeenstemt met het [Unie]merk en gebruikt wordt voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het [Unie]merk ingeschreven is, indien het een in de [Unie] bekend merk betreft en indien door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk gedaan wordt aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het [Unie]merk.’
8
Dat artikel 12 bepaalt:
‘Het aan het [Unie]merk verbonden recht staat de houder niet toe een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken:
- a)
van diens naam of adres;
- b)
van aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten;
- c)
van het merk, wanneer dat nodig is om de bestemming van een waar of dienst, met name als accessoire of onderdeel, aan te geven,
voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
9
Ornua is een vennootschap naar Iers recht, met economische activiteiten in de voedingssector. Zij verkoopt met name boter en andere zuivelproducten.
10
Zij is houdster van verschillende Uniemerken, waaronder het woordmerk KERRYGOLD, dat in 1998 is ingeschreven voor waren van klasse 29 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd, namelijk in het bijzonder boter en andere zuivelproducten, alsook de twee volgende beeldmerken, die respectievelijk in 1998 en 2011 zijn ingeschreven voor dezelfde warenklasse (hierna samen: ‘Uniemerken KERRYGOLD’):
11
De waren waarop deze merken worden aangebracht, worden naar verschillende landen uitgevoerd. In de Unie worden deze waren voornamelijk verkocht in Spanje, België, Denemarken, Duitsland, Ierland, Griekenland, Frankrijk, Cyprus, Luxemburg, Malta, Nederland en het Verenigd Koninkrijk.
12
T & S is een vennootschap naar Spaans recht, die in Spanje margarine importeert en distribueert onder het teken KERRYMAID. Deze waren worden in Ierland door Kerry Group plc vervaardigd.
13
Kerry Group heeft zowel in Ierland als in het Verenigd Koninkrijk het nationale merk KERRYMAID doen inschrijven.
14
Op 29 januari 2014 heeft The Irish Dairy Board Co-operative, sinds 31 maart 2015 Ornua, bij de Juzgado de lo Mercantil de Alicante (handelsrechter Alicante, Spanje) in zijn hoedanigheid van rechtbank voor het Uniemerk een vordering wegens inbreuk tegen T & S ingesteld, die ertoe strekte te doen vaststellen dat T & S, door in Spanje margarine te importeren en te distribueren onder het teken KERRYMAID, de aan de Uniemerken KERRYGOLD verbonden rechten schond. Het gebruik van het teken KERRYMAID door T & S leidt volgens haar tot verwarringsgevaar en trekt zonder geldige reden voordeel uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van deze merken.
15
Deze rechter heeft allereerst vastgesteld dat de enige overeenstemming van het teken KERRYMAID met de Uniemerken KERRYGOLD het element ‘kerry’ betreft, dat verwijst naar een Iers graafschap dat bekend is om zijn rundveeteelt.
16
Hij heeft vervolgens opgemerkt dat tussen partijen vaststond dat de Uniemerken KERRYGOLD en het nationale merk KERRYMAID in Ierland en het Verenigd Koninkrijk vreedzaam co-existeren.
17
Deze rechter heeft daaruit afgeleid dat in Spanje geen gevaar voor verwarring van de Uniemerken KERRYGOLD met het teken KERRYMAID kon bestaan. Aangezien Ierland en het Verenigd Koninkrijk samen een belangrijk demografisch gewicht in de Unie hebben, moet de vreedzame co-existentie van deze merken met dit teken in deze twee lidstaten volgens hem immers, gelet op het feit dat het Uniemerk een eenheid vormt, leiden tot de conclusie dat er op het gehele grondgebied van de Unie geen gevaar voor verwarring van deze merken met dit teken bestaat.
18
Deze rechter heeft ten slotte overwogen dat vanwege deze vreedzame co-existentie in Ierland en het Verenigd Koninkrijk, er in Spanje geen ongerechtvaardigd voordeel kon bestaan dat door T & S werd getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de Uniemerken KERRYGOLD.
19
Op basis van deze overwegingen heeft de Juzgado de lo Mercantil de Alicante bij beslissing van 18 maart 2015 de vordering wegens inbreuk afgewezen.
20
Tegen deze beslissing is bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld.
21
Op basis van de vaststelling dat de vreedzame co-existentie van de Uniemerken KERRYGOLD met het teken KERRYMAID alleen in Ierland en het Verenigd Koninkrijk is bewezen, betwijfelt de verwijzende rechter of de extrapolatie door de rechter in eerste aanleg verenigbaar is met verordening nr. 207/2009. Gesteld dat de vreedzame co-existentie tussen deze merken en dit teken in Ierland en het Verenigd Koninkrijk ertoe leidt dat in deze twee lidstaten geen sprake is van verwarringsgevaar, blijkt daaruit volgens de verwijzende rechter daarom niet dat er evenmin sprake is van gevaar voor verwarring van deze merken met dit teken in de andere lidstaten. Een dergelijke extrapolatie kan de krachtens artikel 9 van verordening nr. 207/2009 aan de houder van het Uniemerk verleende rechten immers hun nuttige werking ontnemen.
22
Daarop heeft de Audiencia Provincial de Alicante (provinciaal gerecht Alicante, Spanje) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Kan artikel 9, lid 1, onder b), van [verordening nr. 207/2009] — voor zover het de houder van een [Unie]merk slechts toestaat een derde die niet zijn toestemming daartoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer in de daarin vastgestelde gevallen te verbieden indien verwarringsgevaar bestaat — aldus worden uitgelegd dat verwarringsgevaar uitgesloten is wanneer het oudere [Unie]merk gedurende jaren in twee lidstaten van de Unie vreedzaam naast overeenstemmende nationale merken heeft bestaan omdat de houder van eerstbedoeld merk dat heeft gedoogd, waarbij het ontbreken van verwarringsgevaar in die twee lidstaten wordt geëxtrapoleerd naar andere lidstaten of naar de gehele Unie, gelet op het vereiste dat het [Unie]merk als een eenheid wordt behandeld?
- 2)
Kunnen in de in de eerste vraag bedoelde situatie omstandigheden van geografische, demografische, economische of andere aard die kenmerkend zijn voor de lidstaten waar die merken naast elkaar bestaan, in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het verwarringsgevaar, zodat het ontbreken van verwarringsgevaar in die lidstaten kan worden geëxtrapoleerd naar een andere lidstaat of naar de gehele Unie?
- 3)
Wat de in artikel 9, lid 1, onder c), van [verordening nr. 207/2009] bedoelde situatie betreft, moet deze bepaling wegens het vereiste dat het [Unie]merk als een eenheid wordt behandeld, aldus worden uitgelegd dat wanneer het oudere merk gedurende een zeker aantal jaren in twee lidstaten van de Unie naast het litigieuze teken heeft bestaan zonder dat de houder van het oudere merk daartegen is opgekomen, dit gedogen van de houder ten aanzien van het gebruik van het jongere teken in die twee staten in het bijzonder kan worden geëxtrapoleerd naar de rest van het grondgebied van de Unie teneinde vast te stellen of het gebruik van een jonger teken door een derde op een geldige reden berust?’
23
Het Hof heeft een verzoek om verduidelijkingen gericht aan de verwijzende rechter, om te weten of deze rechter wordt verzocht om in zijn toepassing van verordening nr. 207/2009 een onderzoek te verrichten van de beoordeling van de rechter in eerste aanleg, dat in ieder geval geen sprake kan zijn van verwarringsgevaar, omdat de conflicterende tekens de aanduiding van de plaats van herkomst ‘kerry’ bevatten en de elementen ‘gold’ en ‘maid’ niet overeenstemmen.
24
De verwijzende rechter heeft dit verzoek om verduidelijkingen bevestigend beantwoord.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
25
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat op basis van het feit dat een Uniemerk en een nationaal merk in een deel van de Unie vreedzaam co-existeren, erop gelet dat het Uniemerk een eenheid vormt, kan worden geconcludeerd dat in een ander deel van de Unie, waar dit Uniemerk en het aan dit nationale merk gelijke teken niet vreedzaam co-existeren, geen gevaar voor verwarring van dit Uniemerk met dit teken bestaat.
26
Aangezien deze vraag wordt gesteld uit het oogpunt van het eenheidskarakter van het Uniemerk, dient om te beginnen te worden opgemerkt dat krachtens dit beginsel, waaraan in overweging 3 van verordening nr. 207/2009 uiting wordt gegeven en dat in artikel 1, lid 2, ervan wordt gepreciseerd, Uniemerken een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het gehele grondgebied van de Unie. Volgens deze bepaling zijn inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik van het Uniemerk, tenzij deze verordening anders bepaalt, slechts voor de gehele Unie mogelijk.
27
Ofschoon artikel 1, lid 2, van verordening nr. 207/2009 alleen de inschrijving van het merk, de overdracht ervan, het verlies van de aan het merk verbonden rechten en het verbod om dit te gebruiken vermeldt, blijkt toch uit een gezamenlijke lezing van deze bepaling en overweging 3 van deze verordening dat de onder titel II, afdeling 2, van deze verordening opgesomde rechtsgevolgen van het Uniemerk ook op eenvormige wijze gelden op het gehele grondgebied van de Unie.
28
Zo heeft het Hof reeds geoordeeld dat het uitsluitende recht dat het Uniemerk de houder ervan krachtens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 207/2009 verleent, zich in beginsel uitstrekt tot het gehele grondgebied van de Unie (zie in die zin arrest van 12 april 2011, DHL Express France, C-235/09, EU:C:2011:238, punt 39).
29
Aangaande artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat deze bepaling de houder van een Uniemerk beschermt tegen elk gebruik dat afbreuk doet of kan doen aan de herkomstaanduidende functie van dit merk (arrest van 22 september 2016, combit Software, C-223/15, EU:C:2016:719, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30
De eenvormige bescherming die deze bepaling aldus aan de houder van het Uniemerk verleent, bestaat erin deze houder toe te staan elke derde overal in de Unie te verbieden zonder de toestemming van deze houder in het economische verkeer gebruik te maken van een gelijk of overeenstemmend teken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, op een wijze die afbreuk doet of kan doen aan de herkomstaanduidende functie van het merk en bijgevolg leidt tot verwarringsgevaar.
31
Om zich als houder van het Uniemerk op dit recht te kunnen beroepen, is het niet noodzakelijk dat het gebruik van het gelijke of overeenstemmende teken dat leidt tot verwarringsgevaar plaatsvindt op het gehele grondgebied van de Unie.
32
Werd de houder van het Uniemerk alleen beschermd tegen inbreuken op het gehele grondgebied van de Unie, dan zou hij zich immers niet kunnen verzetten tegen het gebruik van gelijke of overeenstemmende tekens die op slechts een deel van dit grondgebied leiden tot verwarringsgevaar, terwijl artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 tot doel heeft deze houder overal in de Unie te beschermen tegen elk gebruik dat afbreuk doet aan de herkomstaanduidende functie van zijn merk.
33
Wanneer het gebruik van een teken in een deel van de Unie leidt tot gevaar voor verwarring met een Uniemerk, terwijl ditzelfde gebruik in een ander deel van de Unie niet leidt tot een dergelijk gevaar, is er bijgevolg sprake van schending van het aan dit merk verbonden uitsluitende recht. In dit geval moet de aangezochte rechtbank voor het Uniemerk de verkoop van de betrokken waren onder het betrokken teken verbieden voor het gehele grondgebied van de Unie, met uitzondering van het deel ervan waarvoor is vastgesteld dat geen verwarringsgevaar bestaat (arrest van 22 september 2016, combit Software, C-223/15, EU:C:2016:719, punten 25 en 36).
34
In casu blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat tussen partijen in het hoofdgeding vaststaat dat de Uniemerken KERRYGOLD en het nationale merk KERRYMAID in Ierland en het Verenigd Koninkrijk vreedzaam co-existeren, zodat Ornua zich niet verzet tegen het gebruik van dit nationale merk in deze lidstaten.
35
Tevens staat vast dat er geen sprake is van een dergelijke vreedzame co-existentie op het deel van het grondgebied van de Unie waarop de vordering wegens inbreuk betrekking heeft, namelijk het Spaanse grondgebied, en dat T & S het teken KERRYMAID daar gebruikt zonder de toestemming van Ornua.
36
Uit de rechtspraak van het Hof blijkt overigens dat het onderzoek van het bestaan van verwarringsgevaar in een deel van de Unie moet worden gebaseerd op een globale beoordeling van alle relevante omstandigheden van het concrete geval en dat deze beoordeling een visuele, fonetische of begripsmatige vergelijking van het merk en het door de derde gebruikte teken moet omvatten, die in het bijzonder om linguïstische redenen tot een verschillende conclusie kan leiden voor één deel van de Unie en voor een ander deel (zie in die zin arrest van 22 september 2016, combit Software, C-223/15, EU:C:2016:719, punten 31 en 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
37
Daaruit volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 39 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat in een situatie als in het hoofdgeding, waarbij een vreedzame co-existentie van Uniemerken met een teken is vastgesteld in Ierland en het Verenigd Koninkrijk, de rechtbank voor het Uniemerk waarbij een vordering wegens inbreuk is ingesteld die betrekking heeft op het gebruik van dit teken in een andere lidstaat, in casu het Koninkrijk Spanje, er niet mee kan volstaan haar beoordeling te baseren op deze vreedzame co-existentie in Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Deze rechtbank moet daarentegen alle relevante omstandigheden globaal beoordelen.
38
Gelet op deze overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat op basis van het feit dat een Uniemerk en een nationaal merk in een deel van de Europese Unie vreedzaam co-existeren, niet kan worden geconcludeerd dat in een ander deel van de Unie, waar dit Uniemerk en het aan dit nationale merk gelijke teken niet vreedzaam co-existeren, geen gevaar voor verwarring van dit Uniemerk met dit teken bestaat.
Tweede vraag
39
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat de elementen die volgens de rechtbank voor het Uniemerk waarbij een vordering wegens inbreuk is ingesteld relevant zijn om te beoordelen of het de houder van een Uniemerk is toegestaan, het gebruik van een teken te verbieden in een deel van de Unie waarop deze vordering geen betrekking heeft, door deze rechtbank in aanmerking kunnen worden genomen om te beoordelen of het deze houder is toegestaan het gebruik van dit teken te verbieden in het deel van de Unie waarop deze vordering betrekking heeft.
40
Zoals in punt 36 van dit arrest in herinnering is gebracht, moet het onderzoek dat de bevoegde rechtbank voor het Uniemerk moet verrichten worden gebaseerd op een globale beoordeling van alle relevante omstandigheden van de bij haar aanhangige zaak.
41
Deze globale beoordeling moet, wat de visuele, de auditieve of de begripsmatige vergelijking tussen het betrokken Uniemerk en het door de derde gebruikte teken betreft, zijn gebaseerd op de totaalindruk die dit merk en dit teken wekken bij het relevante publiek, dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende en omzichtige gemiddelde consument van de betrokken waren of diensten (zie in die zin arrest van 25 juni 2015, Loutfi Management Propriété intellectuelle, C-147/14, EU:C:2015:420, punten 21 en 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
42
Zoals de advocaat-generaal in de punten 41 en 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, staat, wanneer de marktomstandigheden en de socioculturele of andere omstandigheden die bijdragen aan de totaalindruk die het betrokken Uniemerk en teken bij de gemiddelde consument wekken niet aanmerkelijk verschillen tussen één deel van de Unie en een ander, niets eraan in de weg dat de relevante omstandigheden, waarvan is aangetoond dat zij in een deel van de Unie aanwezig zijn, in aanmerking worden genomen om te beoordelen of het de houder van dit merk is toegestaan het gebruik van dit teken in een ander deel van de Unie of op het gehele grondgebied ervan te verbieden.
43
In casu voert T & S, zoals blijkt uit het antwoord op het verzoek om verduidelijkingen en uit de bij het Hof ingediende opmerkingen, met name aan dat het door haar in Spanje gebruikte teken KERRYMAID niet overeenstemt met de Uniemerken KERRYGOLD van Ornua en bijgevolg niet kan leiden tot verwarringsgevaar in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009, aangezien het element ‘kerry’ een aanduiding van de plaats van herkomst is die overeenkomstig artikel 12 van deze verordening niet valt onder het krachtens dit artikel 9 aan Ornua verleende uitsluitende recht.
44
De beperking van het door artikel 9 van verordening nr. 207/2009 verleende uitsluitende recht waarnaar T & S verwijst, is echter afhankelijk van de voorwaarde dat het teken dat de aanduiding van de plaats van herkomst bevat, wordt gebruikt volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Om te onderzoeken of is voldaan aan deze voorwaarde, die een loyaliteitsverplichting tegenover de legitieme belangen van de merkhouder tot uitdrukking brengt, moet de aangezochte rechter alle relevante omstandigheden globaal beoordelen (zie onder meer arresten van 7 januari 2004, Gerolsteiner Brunnen, C-100/02, EU:C:2004:11, punten 24 en 26; 16 november 2004, Anheuser-Busch, C-245/02, EU:C:2004:717, punten 82 en 84, en 17 maart 2005, Gillette Company en Gillette Group Finland, C-228/03, EU:C:2005:177, punt 41).
45
Dienaangaande is het van belang onder meer rekening te houden met de globale presentatie van de door de derde in de handel gebrachte waar, de wijze waarop het onderscheid wordt gemaakt tussen het betrokken merk en het door deze derde gebruikte teken, alsmede de inspanning die deze derde levert om zich ervan te vergewissen dat de consumenten zijn waren onderscheiden van die van de merkhouder (zie in die zin arrest van 17 maart 2005, Gillette Company en Gillette Group Finland, C-228/03, EU:C:2005:177, punt 46).
46
Mocht de verwijzende rechter voor de beoordeling of het Ornua is toegestaan het gebruik van het teken KERRYMAID in Spanje te verbieden, voornemens zijn rekening te houden met elementen waarvan sprake is in Ierland en het Verenigd Koninkrijk, dan zou het aan deze rechter staan om zich er vooraf van te vergewissen dat er geen duidelijk verschil bestaat tussen de marktomstandigheden of de socioculturele omstandigheden die kunnen worden vastgesteld respectievelijk in het deel van de Unie waarop de vordering wegens inbreuk betrekking heeft en in het deel van de Unie waar het geografische gebied ligt dat overeenkomt met de geografische term in het betrokken teken. Het kan immers niet worden uitgesloten dat de houding die van de derde kan worden verwacht opdat zijn gebruik van het teken in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel, anders moet worden geanalyseerd in een deel van de Unie waar de consument een bijzondere affiniteit heeft met de geografische term in het betrokken merk en teken, dan in een deel van de Unie waar deze affiniteit geringer is.
47
Gelet op een en ander, dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat de elementen die volgens de rechtbank voor het Uniemerk waarbij een vordering wegens inbreuk is ingesteld relevant zijn om te beoordelen of het de houder van een Uniemerk is toegestaan, het gebruik van een teken te verbieden in een deel van de Europese Unie waarop deze vordering geen betrekking heeft, door deze rechtbank in aanmerking kunnen worden genomen om te beoordelen of het deze houder is toegestaan het gebruik van dit teken te verbieden in het deel van de Unie waarop deze vordering betrekking heeft, mits de marktomstandigheden en de socioculturele omstandigheden in die beide delen van de Unie onderling niet duidelijk verschillen.
Derde vraag
48
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat op basis van het feit dat een bekend Uniemerk en een teken in een deel van de Unie vreedzaam co-existeren, erop gelet dat het Uniemerk een eenheid vormt, kan worden geconcludeerd dat in een ander deel van de Unie, waar deze niet vreedzaam co-existeren, een geldige reden bestaat die het gebruik van dit teken rechtvaardigt.
49
Zoals in punt 28 van dit arrest in herinnering is gebracht, strekt het uitsluitende recht dat het Uniemerk de houder ervan krachtens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 207/2009 verleent, zich in beginsel uit tot het gehele grondgebied van de Unie.
50
De door artikel 9, lid 1, onder c), van die verordening aan de houders van bekende Uniemerken verleende ruimere bescherming bestaat erin deze houders toe te staan elke derde het gebruik in het economisch verkeer van een identiek of overeenstemmend teken, zonder de toestemming van deze houder en zonder geldige reden, te verbieden — zowel voor waren of diensten die soortgelijk zijn aan, als voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor deze merken zijn ingeschreven — indien door dat gebruik ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van deze merken (zie in die zin arrest van 22 september 2011, Interflora en Interflora British Unit, C-323/09, EU:C:2011:604, punten 68 en 70).
51
Opdat de houder van een Uniemerk deze ruimere bescherming geniet, moet overeenkomstig de bewoordingen van dat artikel 9, lid 1, onder c), worden aangetoond dat dit merk ‘in de [Unie] bekend’ is. Hiertoe volstaat het dat wordt aangetoond dat dit merk een dergelijke bekendheid geniet op een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Unie, waarbij dit gedeelte in voorkomend geval met name kan overeenkomen met het grondgebied van één lidstaat. Wanneer aan deze voorwaarde is voldaan, moet het betrokken Uniemerk worden geacht in de gehele Unie bekendheid te genieten (arresten van 6 oktober 2009, PAGO International, C-301/07, EU:C:2009:611, punten 27, 29 en 30, en 3 september 2015, Iron & Smith, C-125/14, EU:C:2015:539, punten 19 en 20).
52
Deze rechtspraak verzekert dat de houder van een Uniemerk hetzij overal in de Unie de door artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 verleende ruimere bescherming geniet, hetzij deze helemaal niet geniet. Bijgevolg is de omvang van de door welk Uniemerk ook verleende bescherming op het gehele grondgebied van de Unie eenvormig.
53
Opdat de houder van een Uniemerk die deze ruimere bescherming geniet zich op zijn door dat artikel 9, lid 1, onder c), verleende recht kan beroepen, is het daarentegen niet noodzakelijk dat het gebruik van het teken dat inbreuk maakt op dit recht op het gehele grondgebied van de Unie plaatsvindt.
54
Indien deze houder alleen werd beschermd tegen inbreuken op het gehele grondgebied van de Unie, zou hij zich immers niet kunnen verzetten tegen inbreuken op slechts een gedeelte van dit grondgebied, terwijl artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 ertoe strekt deze houder overal in de Unie te beschermen tegen elk gebruik zonder geldige reden van een gelijk of overeenstemmend teken, waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van deze merken.
55
Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, lijkt in casu niet te worden betwist dat de Uniemerken KERRYGOLD bekendheid genieten in de zin van artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009.
56
Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt bovendien dat tussen partijen in het hoofdgeding vaststaat dat er vanwege de vreedzame co-existentie van deze merken met het nationale merk KERRYMAID in Ierland en het Verenigd Koninkrijk een geldige reden bestaat voor het gebruik van dit teken in dit deel van de Unie.
57
Zoals in punt 35 van dit arrest reeds is opgemerkt, staat tevens vast dat er geen sprake is van een dergelijke vreedzame co-existentie op het deel van het grondgebied van de Unie waarop de vordering wegens inbreuk betrekking heeft, namelijk het Spaanse grondgebied, en dat T & S het teken KERRYMAID daar gebruikt zonder de toestemming van Ornua.
58
Overigens blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat het onderzoek of sprake is van een in artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 bedoelde inbreuk moet worden gebaseerd op een globale beoordeling waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden van het concrete geval (arresten van 18 juni 2009, L'Oréal e.a., C-487/07, EU:C:2009:378, punt 44, en 18 juli 2013, Specsavers International Healthcare e.a., C-252/12, EU:C:2013:497, punt 39).
59
Daaruit volgt dat in het onderhavige geval, waarin een geldige reden bestaat die het gebruik van het teken KERRYMAID in Ierland en het Verenigd Koninkrijk rechtvaardigt vanwege de vreedzame co-existentie van de Uniemerken KERRYGOLD met het betrokken nationale merk in deze twee lidstaten, de rechtbank voor het Uniemerk waarbij een vordering wegens inbreuk is ingesteld die betrekking heeft op het gebruik van dit teken in een andere lidstaat, er niet mee kan volstaan haar beoordeling te baseren op deze vreedzame co-existentie in Ierland en het Verenigd Koninkrijk, maar daarentegen alle relevante omstandigheden globaal moet beoordelen.
60
Bijgevolg dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat op basis van het feit dat een bekend Uniemerk en een teken in een deel van de Europese Unie vreedzaam co-existeren, niet kan worden geconcludeerd dat in een ander deel van de Unie, waar deze niet vreedzaam co-existeren, een geldige reden bestaat die het gebruik van dit teken rechtvaardigt.
Kosten
61
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 9, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het [Unie]merk moet aldus worden uitgelegd dat op basis van het feit dat een Uniemerk en een nationaal merk in een deel van de Europese Unie vreedzaam co-existeren, niet kan worden geconcludeerd dat in een ander deel van de Unie, waar dit Uniemerk en het aan dit nationale merk gelijke teken niet vreedzaam co-existeren, geen gevaar voor verwarring van dit Uniemerk met dit teken bestaat.
- 2)
Artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat de elementen die volgens de rechtbank voor het Uniemerk waarbij een vordering wegens inbreuk is ingesteld relevant zijn om te beoordelen of het de houder van een Uniemerk is toegestaan, het gebruik van een teken te verbieden in een deel van de Europese Unie waarop deze vordering geen betrekking heeft, door deze rechtbank in aanmerking kunnen worden genomen om te beoordelen of het deze houder is toegestaan het gebruik van dit teken te verbieden in het deel van de Unie waarop deze vordering betrekking heeft, mits de marktomstandigheden en de socioculturele omstandigheden in die beide delen van de Unie onderling niet duidelijk verschillen.
- 3)
Artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat op basis van het feit dat een bekend Uniemerk en een teken in een deel van de Europese Unie vreedzaam co-existeren, niet kan worden geconcludeerd dat in een ander deel van de Unie, waar deze niet vreedzaam co-existeren, een geldige reden bestaat die het gebruik van dit teken rechtvaardigt.
ondertekeningen
Conclusie 29‑03‑2017
M. Szpunar
Partij(en)
Zaak C-93/161.
Ornua Co-operative Limited, voorheen The Irish Dairy Board Co-operative Limited
tegen
Tindale & Stanton Ltd España SL
[verzoek van de Audiencia Provincial de Alicante (provinciaal gerechtshof Alicante, Spanje) om een prejudiciële beslissing]
Inleiding
1.
Dit verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geding naar aanleiding van een conflict tussen de tekens KERRYGOLD en KERRYMAID. Terwijl deze tekens, die respectievelijk als Uniemerk en als nationale merken worden beschermd, al meer dan twintig jaar vreedzaam naast elkaar bestaan in Ierland en het Verenigd Koninkrijk, heeft het onderhavige geding — dat aanhangig is voor een Spaanse rechter in zijn hoedanigheid van rechtbank voor het Uniemerk — betrekking op een conflict tussen deze twee tekens op de rest van het grondgebied van de Europese Unie.
2.
De bijzondere context van de onderhavige zaak biedt het Hof de gelegenheid zijn rechtspraak inzake het eenheidskarakter van het Uniemerk verder te ontwikkelen.2. Met name zal het erom gaan te verduidelijken op welke wijze in de analyse van het verwarringsgevaar en van de afbreuk aan de reputatie krachtens artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/20093. twee aspecten moeten worden geïntegreerd, te weten enerzijds het feit dat de conflicterende merken vreedzaam naast elkaar bestaan in een deel van het grondgebied van de Unie, en anderzijds het feit dat zij een aanduiding van de plaats van herkomst omvatten4..
Toepasselijke bepalingen
3.
Artikel 1, lid 2, van verordening nr. 207/2009 bepaalt:
‘Het [Unie]merk vormt een eenheid: het heeft dezelfde rechtsgevolgen in de gehele [Unie]. Inschrijving, overdracht, afstand, vervallen- of nietigverklaring en verbod op het gebruik ervan zijn slechts voor de gehele [Unie] mogelijk. Dit beginsel is van toepassing tenzij deze verordening anders bepaalt.’
4.
Artikel 9, lid 1, van deze verordening bepaalt:
‘Het [Unie]merk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer te verbieden:
[…]
- b)
dat gelijk is aan of overeenstemt met het [Unie]merk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring omvat het gevaar van associatie met het merk;
- c)
dat gelijk is aan of overeenstemt met het [Unie]merk en gebruikt wordt voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het [Unie]merk ingeschreven is, indien het een in de [Unie] bekend merk betreft en indien door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk gedaan wordt aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk.’
5.
Artikel 12 van dezelfde verordening bepaalt:
‘Het aan het [Unie]merk verbonden recht staat de houder niet toe een derde te verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken:
[…]
- b)
van aanduidingen inzake […] plaats van herkomst […],
[…]
voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.’
Hoofdgeding
6.
De Ierse vennootschap Ornua Co-operative Limited, voorheen The Irish Dairy Board Co-operative Limited (hierna: ‘Ornua’), is houdster van het in 1998 ingeschreven Uniewoordmerk KERRYGOLD, alsmede van twee beeldmerken met hetzelfde woordelement, die respectievelijk in 1998 en 2011 zijn ingeschreven voor levensmiddelen (hierna samen: ‘merken KERRYGOLD’).
7.
De Spaanse vennootschap Tindale&Stanton Ltd España SL (hierna: ‘T&S’) voert in Spanje melkproducten van Kerry Group plc in en distribueert deze aldaar onder het teken KERRYMAID.
8.
Kerry Group is houdster van de nationale woordmerken KERRYMAID, die in Ierland en het Verenigd Koninkrijk zijn ingeschreven.
9.
Op 29 januari 2014 heeft Ornua bij de Juzgado de lo Mercantil de Alicante (handelsrechter te Alicante, optredend in zijn hoedanigheid van rechtbank voor het Uniemerk, Spanje) een vordering wegens inbreuk tegen T&S ingesteld op grond dat inbreuk zou zijn gemaakt op de merken KERRYGOLD door het gebruik van het teken KERRYMAID. Deze vordering was gebaseerd op artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009.
10.
Deze rechter heeft de vordering afgewezen op grond dat de enige overeenstemming tussen de conflicterende merken voortvloeide uit het gemeenschappelijke element ‘Kerry’, dat verwijst naar het Ierse graafschap dat bekendstaat om rundveehouderij, en op grond dat vaststond dat deze merken in Ierland en het Verenigd Koninkrijk vreedzaam naast elkaar bestonden.
11.
Gelet op het eenheidskarakter van het Uniemerk moeten volgens deze rechter de gevolgen van de vreedzame co-existentie in deze twee lidstaten immers worden geëxtrapoleerd naar de gehele Unie. Om dezelfde reden kan er geen sprake zijn van ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de aangevoerde merken, aangezien het teken KERRYMAID in Spanje wordt gebruikt voor de verkoop van een waar die reeds vele jaren in andere lidstaten wordt verkocht zonder dat de houdster van de merken KERRYGOLD daartegen is opgekomen.
12.
Ornua heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
13.
De verwijzende rechter wijst erop dat de merken KERRYGOLD bekend zijn in de gehele Unie. Hij merkt op dat de houdster van deze merken de vreedzame co-existentie met het merk KERRYMAID enkel in Ierland en het Verenigd Koninkrijk erkent. De verwijzende rechter heeft dan ook twijfels over de mogelijkheid om met die omstandigheid rekening te houden bij de analyse van het verwarringsgevaar en van de afbreuk aan de reputatie met betrekking tot het gehele grondgebied van de Unie.
Prejudiciële vragen en procedure bij het Hof
14.
In deze omstandigheden heeft de Audiencia Provincial de Alicante (provinciaal gerechtshof Alicante, Spanje) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Kan artikel 9, lid 1, onder b), van [verordening nr. 207/2009] — voor zover het de houder van een [Unie]merk slechts toestaat een derde die niet zijn toestemming daartoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer in de daarin vastgestelde gevallen te verbieden indien verwarringsgevaar bestaat — aldus worden uitgelegd dat verwarringsgevaar uitgesloten is wanneer het oudere [Unie]merk gedurende jaren in twee lidstaten van de Unie vreedzaam naast overeenstemmende nationale merken heeft bestaan omdat de houder van eerstbedoeld merk dat heeft gedoogd, waarbij het ontbreken van verwarringsgevaar in die twee lidstaten wordt geëxtrapoleerd naar andere lidstaten of naar de gehele Unie, gelet op het vereiste dat het [Unie]merk als een eenheid wordt behandeld?
- 2)
Kunnen in de in de eerste vraag bedoelde situatie omstandigheden van geografische, demografische, economische of andere aard die kenmerkend zijn voor de lidstaten waar die merken naast elkaar bestaan, in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het verwarringsgevaar, zodat het ontbreken van verwarringsgevaar in die lidstaten kan worden geëxtrapoleerd naar een andere lidstaat of naar de gehele Unie?
- 3)
Wat de in artikel 9, lid 1, onder c), van [verordening nr. 207/2009] bedoelde situatie betreft, moet deze bepaling wegens het vereiste dat het [Unie]merk als een eenheid wordt behandeld, aldus worden uitgelegd dat wanneer het oudere merk gedurende een zeker aantal jaren in twee lidstaten van de Unie naast het litigieuze teken heeft bestaan zonder dat de houder van het oudere merk daartegen is opgekomen, dit gedogen van de houder ten aanzien van het gebruik van het jongere teken in die twee staten in het bijzonder kan worden geëxtrapoleerd naar de rest van het grondgebied van de Unie teneinde vast te stellen of het gebruik van een jonger teken door een derde op een geldige reden berust?’
15.
De verwijzingsbeslissing is ter griffie van het Hof ingekomen op 15 februari 2016. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door partijen in het hoofdgeding, de Duitse en de Franse regering en de Europese Commissie.
16.
Het Hof heeft de verwijzende rechter verzocht om verduidelijkingen en deze rechter heeft op dat verzoek geantwoord op 12 december 2016. Partijen in het hoofdgeding en de Commissie hebben deelgenomen aan de terechtzitting, die op 18 januari 2017 heeft plaatsgevonden.
Analyse
Opmerkingen vooraf
17.
Het onderhavige geding vereist dat artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009 op twee punten wordt uitgelegd.
18.
Aangezien de twee conflicterende merken in Ierland en het Verenigd Koninkrijk vreedzaam naast elkaar bestaan, vraagt de verwijzende rechter zich om te beginnen — met zijn drie prejudiciële vragen — af welke conclusie in voorkomend geval uit die omstandigheid moet worden getrokken voor de beoordeling van het verwarringsgevaar en van de afbreuk aan de reputatie op de rest van het grondgebied van de Unie.
19.
Verder stelt het onderhavige geding het Hof ook in de gelegenheid verduidelijkingen te geven over de voorwaarden voor analyse van het gevaar voor verwarring tussen merken die eenzelfde aanduiding van de plaats van herkomst omvatten.5.
20.
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt immers dat de term ‘Kerry’ die de twee conflicterende merken gemeen hebben, de naam is van een Iers graafschap dat bekendstaat om rundveehouderij. De relevantie van dit punt — dat niet uitdrukkelijk aan de orde is in de formulering van de prejudiciële vragen — werd bevestigd door middel van een verzoek om verduidelijkingen van het Hof aan de verwijzende rechter, terwijl de belanghebbenden ter terechtzitting hun standpunt ter zake naar behoren naar voren hebben kunnen brengen. Derhalve dient de strekking van de prejudiciële vragen te worden uitgebreid tot dit punt, overeenkomstig de vaste rechtspraak die dit toestaat om een nuttig antwoord te kunnen geven aan de verwijzende rechter.6.
Toepassing van artikel 9 van verordening nr. 207/2009 bij vreedzame co-existentie van de conflicterende merken in een deel van het grondgebied van de Unie
21.
Met de drie prejudiciële vragen, die ik samen wil analyseren, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of — en in voorkomend geval hoe — de vreedzame co-existentie van de conflicterende merken in een deel van het grondgebied van de Unie van invloed kan zijn op de analyse van het bestaan van verwarringsgevaar en van afbreuk aan de reputatie, overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009, op de rest van het grondgebied van de Unie.
22.
Allereerst wijs ik erop dat de vreedzame co-existentie van de conflicterende merken een element is dat relatief weinig is uitgewerkt in de rechtspraak van het Hof.
23.
Wat de analyse van het verwarringsgevaar betreft, blijkt uit vaste rechtspraak dat het bestaan van een dergelijk gevaar bij het relevante publiek globaal dient te worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.7.
24.
In dit verband heeft het Hof erkend dat niet kan worden uitgesloten dat de vreedzame co-existentie van de merken op een bepaalde markt eventueel samen met andere elementen ertoe kan bijdragen dat het gevaar voor verwarring van deze merken vermindert.8.
25.
Deze overweging is ook terug te vinden in de rechtspraak van het Gerecht betreffende oppositieprocedures, volgens welke een dergelijke co-existentie niet alleen vreedzaam moet zijn, maar ook moet berusten op het ontbreken van verwarringsgevaar bij het relevante publiek.9.
26.
Ook al heeft het Hof nog niet de gelegenheid gehad om de voorwaarden voor toepassing van het begrip ‘vreedzame co-existentie’ te preciseren, toch blijkt uit die rechtspraak dat de vreedzame co-existentie van de conflicterende merken op de betrokken markt een relevant element is waarmee rekening moet worden gehouden bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar.
27.
In casu staat vast dat de vreedzame en langdurige co-existentie van de conflicterende merken van dien aard is dat het bestaan van verwarringsgevaar op de betrokken markt in Ierland en het Verenigd Koninkrijk uitgesloten is.
28.
Aldus spitst het onderhavige debat zich toe op de vraag of deze omstandigheid in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van een dergelijk gevaar in Spanje, te weten het grondgebied waar inbreuk zou zijn gemaakt, alsmede op de rest van het grondgebied van de Unie.
29.
Ornua is van mening dat de vreedzame co-existentie moet worden vastgesteld op het gehele grondgebied van de Unie om in aanmerking te kunnen worden genomen bij de beoordeling van een gevaar voor verwarring met het Uniemerk. Dit vloeit volgens haar voort uit het feit dat het Uniemerk een eenheid vormt, alsmede uit het feit dat de gevolgen van een dergelijk merk zich uitstrekken tot het gehele grondgebied van de Unie. Uit de co-existentie in een deel van het grondgebied van de Unie kan volgens Ornua geen enkele conclusie worden getrokken voor de rest van dit grondgebied.
30.
Deze opvatting wordt in grote lijnen gedeeld door de Duitse en de Franse regering. De Commissie wijst eveneens erop dat de vreedzame co-existentie van de conflicterende merken in beginsel moet worden aangetoond op het gehele grondgebied waarop de vermeende inbreuk plaatsvindt, en dus met betrekking tot het Uniemerk op het gehele grondgebied van de Unie. Niettemin voegt zij daaraan toe dat niet kan worden uitgesloten dat de situatie op het grondgebied waarop de conflicterende merken naast elkaar bestaan, nuttige aanwijzingen kan geven voor de beoordeling van het verwarringsgevaar op andere markten.
31.
Ik wijs erop dat een soortgelijke uitlegging — volgens welke de vreedzame co-existentie op het gehele grondgebied van de Unie moet worden aangetoond — ook voortvloeit uit de praktijk van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) inzake oppositieprocedures10., waarmee het Gerecht heeft ingestemd11.. Deze benadering bestaat erin dat, als verwarringsgevaar mogelijkerwijs op het gehele grondgebied van de Unie bestaat, wegens de draagwijdte van het Uniemerk, ook het ontbreken van verwarringsgevaar als gevolg van de co-existentie moet worden aangetoond op het gehele grondgebied van de Unie.
32.
T&S stelt een andere uitlegging voor en is van mening dat de vreedzame co-existentie een relevant element is zelfs wanneer deze enkel op een deel van het grondgebied van de Unie betrekking heeft. Wanneer de conflicterende merken naast elkaar hebben bestaan in een wezenlijk deel van het grondgebied van de Unie zonder verwarringsgevaar te creëren, kan volgens haar daaruit worden afgeleid dat een dergelijk gevaar nergens in de Unie bestaat.
33.
Geen van beide standpunten, die lijnrecht tegenover elkaar staan, kan mij overtuigen.
34.
Het is juist dat het stelsel van het Uniemerk berust op het beginsel dat dit merk een eenheid vormt, hetgeen de eenvormige bescherming ervan op het gehele grondgebied van de Unie vereist.
35.
Niettemin vloeit uit de kenmerken van het bij verordening nr. 207/2009 ingestelde stelsel van merken voort dat de beoordeling van het gevaar voor verwarring van een teken met het Uniemerk in bepaalde situaties niet leidt tot één resultaat dat geldt voor het gehele grondgebied van de Unie.
36.
In het arrest combit Software heeft het Hof geoordeeld dat dit beginsel inzake het eenheidskarakter niet eraan in de weg staat dat een rechtbank voor het Uniemerk vaststelt dat het gebruik van een teken leidt tot gevaar voor verwarring met een Uniemerk in een deel van het grondgebied van de Unie, terwijl een dergelijk gevaar niet bestaat in een ander deel van dit grondgebied, en evenmin dat deze rechtbank aan deze vaststelling gevolgen verbindt door — bij wijze van uitzondering en op basis van de elementen die in beginsel door de verwerende partij worden aangedragen — een staking te gelasten die territoriaal beperkt is.12.
37.
Wanneer wordt vastgesteld dat geen enkel verwarringsgevaar bestaat in een bepaald deel van de Unie, mag het legitieme handelsverkeer dat het gevolg is van het gebruik van het betrokken teken in dat deel van de Unie, immers niet worden verboden.13.
38.
Uit bovengenoemd arrest vloeit voort dat de vaststelling van schending van het aan het Uniemerk verbonden uitsluitende recht bij wijze van uitzondering territoriaal kan worden beperkt. Daaruit vloeit tevens voort dat het ontbreken van verwarringsgevaar tussen de conflicterende merken in een deel van het grondgebied van de Unie niet uitsluit dat een dergelijk gevaar in een ander deel van dat grondgebied wordt vastgesteld.
39.
Zelfs indien aan de hand van het argument inzake vreedzame co-existentie vaststaat dat het gebruik van de conflicterende merken geen enkel verwarringsgevaar creëert in Ierland en het Verenigd Koninkrijk, belet bijgevolg deze omstandigheid op zich niet, anders dan T&S betoogt, dat het bestaan van een dergelijk gevaar wordt vastgesteld in een ander deel van de Unie.
40.
Anders dan Ornua beweert, vloeit mijns inziens evenwel evenmin daaruit voort dat de vreedzame co-existentie in een deel van het grondgebied van de Unie irrelevant is voor de analyse van het gevaar voor verwarring met een Uniemerk.
41.
In de context van een geding betreffende schending van het aan het Uniemerk verbonden uitsluitende recht vereist de beoordeling van het verwarringsgevaar een globale analyse van alle relevante factoren die mogelijkerwijs betrekking hebben op het gehele grondgebied van de Unie. In het kader van die analyse kan de relevantie van een element niet worden uitgesloten op de loutere grond dat dit element verwijst naar de situatie die slechts in een deel van het grondgebied van de Unie bestaat.
42.
De vreedzame co-existentie van de twee merken op nationaal niveau kan een gevolg zijn van verschillende omstandigheden. In dit verband kan niet worden uitgesloten dat het ontbreken van verwarringsgevaar in een deel van het grondgebied van de Unie waar de betrokken merken langdurig en intensief werden gebruikt, een aanwijzing kan vormen voor het ontbreken van een dergelijk gevaar in andere delen van de Unie wanneer de marktomstandigheden en de perceptie van het relevante publiek niet aanmerkelijk verschillen.14.
43.
Wanneer aldus — zoals in casu — vaststaat dat het gebruik van de betrokken tekens geen verwarringsgevaar creëert in een deel van het grondgebied van de Unie waar deze tekens al vele jaren vreedzaam naast elkaar bestaan, kan dit element van invloed zijn op de beoordeling van het verwarringsgevaar in andere potentiële conflictgebieden.
44.
Dit kan mijns inziens de bedoeling zijn geweest van de Spaanse rechter in eerste aanleg toen hij erop heeft gewezen dat de enige overeenstemming tussen de conflicterende merken voortvloeide uit de geografische aanduiding ‘Kerry’ en deze merken bovendien vreedzaam naast elkaar bestonden in Ierland en het Verenigd Koninkrijk, zodat er geen reden was om aan te nemen dat de activiteit van T&S verwarring zou creëren in een ander deel van de Unie.
45.
Zoals uit mijn analyse hieronder blijkt15., is het feit dat de conflicterende merken een aanduiding van de plaats van herkomst omvatten, te weten de verwijzing naar het Ierse graafschap — hetgeen één van de omstandigheden kan zijn die de vreedzame co-existentie in Ierland en het Verenigd Koninkrijk verklaren —, immers een relevant element voor de beoordeling van het verwarringsgevaar op Unieniveau.
46.
De Duitse en de Franse regering alsmede de Commissie wijzen terecht erop dat de vreedzame co-existentie in bepaalde lidstaten niet kan worden geëxtrapoleerd naar de rest van de Unie. Een dergelijke automatische extrapolatie moet worden uitgesloten. Dit neemt mijns inziens evenwel niet weg dat de omstandigheden waarin de vreedzame co-existentie in een deel van het grondgebied van de Unie plaatsvindt, een relevante aanwijzing kunnen vormen voor de beoordeling van het verwarringsgevaar in de gehele Unie.
47.
Gelet op een en ander ben ik dus van mening dat de vreedzame co-existentie van de conflicterende tekens in een deel van het grondgebied van de Unie een element is dat, zonder beslissend te zijn, in aanmerking kan worden genomen in het kader van de globale beoordeling van het gevaar voor verwarring met een Uniemerk in een ander deel van dit grondgebied overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009.
48.
Hetzelfde geldt mijns inziens voor de analyse als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, waarbij een ruimere bescherming wordt toegekend aan bekende merken.
49.
De vaststelling inzake één van de in die bepaling bedoelde inbreuken op het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk moet met name berusten op het bestaan van een verband tussen de conflicterende merken, als gevolg van een zekere mate van overeenstemming tussen deze merken. Het bestaan van een dergelijk verband dient globaal te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, waaronder het bestaan van verwarringsgevaar bij het publiek.16.
50.
Om dezelfde redenen als die welke ik heb aangevoerd met betrekking tot artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 dient in het kader van de door artikel 9, lid 1, onder c), vereiste globale beoordeling in voorkomend geval rekening te worden gehouden met het feit dat de merken vreedzaam naast elkaar bestaan in een deel van het grondgebied van de Unie.
51.
Hoewel de verwijzende rechter in de formulering van de derde prejudiciële vraag wijst op de mogelijkheid om rekening te houden met de vreedzame co-existentie als een geldige reden voor het gebruik, ben ik dus van mening dat deze omstandigheid in aanmerking moet worden genomen in het kader van de globale beoordeling van het bestaan van een verband tussen de merken. Als een dergelijk verband ontbreekt, hoeft het bestaan van een geldige reden niet te worden onderzocht.
52.
In dit verband herinner ik eraan dat aan de bekendheidsvoorwaarde is voldaan wanneer het Uniemerk bekend is in een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Unie, dat in voorkomend geval met name kan overeenkomen met het grondgebied van één enkele lidstaat.17. Mijns inziens kan de omstandigheid inzake een vreedzame co-existentie in deze context des te relevanter zijn wanneer het gaat om dat deel van de Unie dat de basis vormt voor de vaststelling van de bekendheid van het oudere merk.
53.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de bepalingen van artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009 aldus moeten worden uitgelegd dat het feit dat de conflicterende merken vreedzaam naast elkaar bestaan in een deel van het grondgebied van de Unie, zonder verwarring te creëren, niet betekent dat verwarringsgevaar automatisch uitgesloten is in een ander deel van dat grondgebied. Deze co-existentie is niettemin een relevant element dat in voorkomend geval in aanmerking kan worden genomen in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar en van het bestaan van een verband tussen de betrokken merken, waarop elk van die bepalingen respectievelijk gebaseerd is.
Toepassing van artikel 9 van verordening nr. 207/2009 op merken die een aanduiding van de plaats van herkomst omvatten
54.
Bij de vaststelling van verordening nr. 207/2009 heeft de Uniewetgever het bestaan erkend van een algemeen belang bij vrijhouding van aanduidingen die kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van de betrokken waren. Deze overweging ligt ten grondslag aan een aantal bepalingen van deze verordening, met name die betreffende de absolute weigeringsgronden, de beperking van de aan het merk verbonden rechtsgevolgen alsmede de gevolgen van een collectief merk.18.
55.
Volgens artikel 12, onder b), van verordening nr. 207/2009 kan de houder van een Uniemerk een derde niet verbieden om in het economische verkeer gebruik te maken van aanduidingen inzake met name de plaats van herkomst van een waar, voor zover er sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Een soortgelijke beperking is vastgesteld in artikel 6, lid 1, onder b), van richtlijn 2008/95/EG19..
56.
Deze beperking van de aan een merk verbonden uitsluitende rechten beoogt de belangen van de merkhouder te verzoenen met die van andere producenten in de interne markt, rekening houdend met de axiologie van het merkrecht als essentieel onderdeel van het stelsel van onvervalste mededinging dat het VWEU wil vestigen en handhaven.20.
57.
Het bestaan van een algemeen belang bij vrijhouding van tekens of benamingen die kunnen dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst, in het bijzonder van geografische benamingen, is erkend in de rechtspraak van het Hof.21.
58.
Voor een beroep op dit algemeen belang is enkel vereist dat de geografische benaming de herkomst van de betrokken waren kan aanduiden. Aldus dient te worden vastgesteld of een geografische benaming een plaats aanduidt die in de opvatting van de betrokken kringen thans met de betrokken categorie van waren in verband wordt gebracht, dan wel of redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst te verwachten is.22.
59.
Aldus heeft het Hof in het kader van het geding naar aanleiding van een conflict tussen het teken ‘KERRY Spring’ en het merk GERRI voor frisdrank geoordeeld dat de houder van een nationaal merk het gebruik van een herkomstaanduiding met betrekking tot een andere lidstaat slechts kan verbieden indien dit gebruik niet in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Het enkele feit dat er auditief verwarringsgevaar bestaat tussen de twee tekens volstaat niet om te besluiten dat het gebruik van deze aanduiding in het economische verkeer niet in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken.23.
60.
Deze overwegingen van het Hof, waarbij rekening werd gehouden met de grote taalkundige verscheidenheid in de toenmalige Europese Gemeenschap met vijftien lidstaten, zijn thans nog relevanter.
61.
Zelfs indien wordt aangenomen dat de aanduiding van de plaats van herkomst met betrekking tot een lidstaat uit het oogpunt van de consument in een andere lidstaat kan worden geacht overeen te stemmen met de term die is vervat in een merk, kan de merkhouder een dergelijk gebruik niet verbieden voor zover het in overeenstemming is met de eerlijke gebruiken. De uit die term voortvloeiende overeenstemming kan dus niet in aanmerking worden genomen om het bestaan van verwarringsgevaar vast te stellen.
62.
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de term ‘Kerry’ die de twee conflicterende tekens gemeen hebben, de naam is van een Iers graafschap dat bekendstaat om rundveehouderij; deze naam kan dus dienen tot aanduiding van de herkomst van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde melkproducten.
63.
In deze omstandigheden kan de rechtbank voor het Uniemerk geen rekening houden met een dergelijke overeenstemming tussen de tekens, die voortvloeit uit het gebruik van die geografische aanduiding in overeenstemming met de eerlijke gebruiken, om het bestaan vast te stellen van gevaar voor verwarring met het Uniemerk of van afbreuk aan de reputatie van dat merk.
64.
Deze rechtbank dient immers erop toe te zien dat de vaststelling van schending van de aan het Uniemerk verbonden uitsluitende rechten in dergelijke omstandigheden niet in strijd is met de beperking van de aan dit merk verbonden rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 12, onder b), van verordening nr. 207/2009.
65.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat het feit dat de betrokken merken dezelfde term omvatten, bestaande in een aanduiding van de plaats van herkomst die in overeenstemming met de eerlijke gebruiken wordt gebruikt, niet kan dienen als grondslag voor de vaststelling van het bestaan van gevaar voor verwarring met een Uniemerk of van afbreuk aan de reputatie van dat merk.
Conclusie
66.
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Audiencia Provincial de Alicante te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat de conflicterende merken vreedzaam naast elkaar bestaan in een deel van het grondgebied van de Unie, zonder verwarring te creëren, niet betekent dat verwarringsgevaar automatisch uitgesloten is in een ander deel van dat grondgebied. Deze co-existentie is niettemin een relevant element dat in voorkomend geval in aanmerking kan worden genomen in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar en van het bestaan van een verband tussen de betrokken merken, waarop elk van die bepalingen respectievelijk gebaseerd is.
- 2)
Artikel 9, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat de betrokken merken dezelfde term omvatten, bestaande in een aanduiding van de plaats van herkomst die in overeenstemming met de eerlijke gebruiken wordt gebruikt, niet kan dienen als grondslag voor de vaststelling van het bestaan van gevaar voor verwarring met een Uniemerk of van afbreuk aan de reputatie van dat merk.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2017
Zie arresten van 12 april 2011, DHL Express France (C-235/09, EU:C:2011:238), en 22 september 2016, combit Software (C-223/15, EU:C:2016:719).
Verordening van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1), in de versie die ratione temporis op het onderhavige geval van toepassing is. Vrijwel dezelfde bepalingen zijn overgenomen in artikel 9, lid 2, onder b) en c), van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 (PB 2015, L 341, blz. 21).
Ik hanteer de term die voortvloeit uit artikel 12 van verordening nr. 207/2009. Verschillende internationale rechtsinstrumenten en instrumenten van de Unie hanteren de termen ‘aanduiding van herkomst’ en ‘geografische aanduiding’, waarbij de specifieke juridische betekenis van die termen afhangt van het betrokken instrument.
Zie arresten van 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee (C-108/97 en C-109/97, EU:C:1999:230), en 7 januari 2004, Gerolsteiner Brunnen (C-100/02, EU:C:2004:11).
Zie met name arresten van 7 december 2000, Telaustria en Telefonadress (C-324/98, EU:C:2000:669, punt 59), en 7 maart 2013, Efir (C-19/12, niet gepubliceerd, EU:C:2013:148, punt 27).
Zie met name arrest van 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer (C-342/97, EU:C:1999:323, punt 18).
Arrest van 3 september 2009, Aceites del Sur-Coosur/Koipe (C-498/07 P, EU:C:2009:503, punt 82).
Arresten van 11 mei 2005, Grupo Sada/BHIM — Sadia (GRUPO SADA) (T-31/03, EU:T:2005:169, punt 86), en 11 december 2007, Portela&Companhia/BHIM — Torrens Cuadrado en Sanz (Bial) (T-10/06, niet gepubliceerd, EU:T:2007:371, punt 76).
In de richtsnoeren van het EUIPO wordt gesteld dat, indien het ter staving van de oppositie aangevoerde oudere merk een Uniemerk is, de aanvrager co-existentie in de gehele Unie moet aantonen. Zie ‘Richtsnoeren inzake het onderzoek door het Bureau’, deel C-2-6, blz. 7 (https://euipo.europa.eu/ohimportal/fr/trade-mark-guidelines).
Arrest van 10 april 2013, Höganäs/BHIM — Haynes (ASTALOY) (T-505/10, niet gepubliceerd, EU:T:2013:160, punten 49 en 50).
Arrest van 22 september 2016, combit Software (C-223/15, EU:C:2016:719, punt 36).
Arrest van 22 september 2016, combit Software (C-223/15, EU:C:2016:719, punten 31 en 32); zie ook in die zin arrest van 12 april 2011, DHL Express France (C-235/09, EU:C:2011:238, punten 46–48).
Ik wijs erop dat de Commissie weliswaar elke automatische extrapolatie uitsluit, maar volgens haar niets eraan in de weg staat dat de nationale rechter rekening houdt met de gegevens inzake de situatie in andere lidstaten wanneer de taalkundige en socioculturele kenmerken, alsmede die van de betrokken markt, vergelijkbaar zijn.
Zie punt 65 van deze conclusie.
Zie naar analogie arrest van 27 november 2008, Intel Corporation (C-252/07, EU:C:2008:655, punten 30, 41 en 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie in die zin arresten van 6 oktober 2009, PAGO International (C-301/07, EU:C:2009:611, punten 27 en 29), en 3 september 2015, Iron&Smith (C-125/14, EU:C:2015:539, punt 19).
Respectievelijk artikel 7, lid 1, onder c), artikel 12, onder b), en artikel 66, lid 2, van verordening nr. 207/2009.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25).
Zie in die zin met betrekking tot de identieke bepaling in artikel 6, lid 1, onder b), van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1), arrest van 7 januari 2004, Gerolsteiner Brunnen (C-100/02, EU:C:2004:11, punt 16).
Zie naar analogie arrest van 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee (C-108/97 en C-109/97, EU:C:1999:230, punt 26).
Arrest van 4 mei 1999, Windsurfing Chiemsee (C-108/97 en C-109/97, EU:C:1999:230, punt 31).
Arrest van 7 januari 2004, Gerolsteiner Brunnen (C-100/02, EU:C:2004:11, punten 25 en 27).