De verwijzing van het hof zijn niet opgenomen nu deze voor de beoordeling van het middel niet van belang zijn.
HR, 20-12-2011, nr. 10/00421
ECLI:NL:HR:2011:BR0448
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2011
- Zaaknummer
10/00421
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BR0448
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BR0448, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR0448
ECLI:NL:HR:2011:BR0448, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR0448
Conclusie 20‑12‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 10/00421
Mr. Silvis
Zitting: 14 juni 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 14 januari 2010 door het gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, wegens "mensenhandel", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft voorts onder meer aan verdachte de verplichting opgelegd om € 500,- te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
2.
Namens verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake zou zijn geweest van een uitbuitingssituatie.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met november 2007 in het arrondissement Utrecht een ander, genaamd [slachtoffer] door geweld, bedreiging met geweld, andere feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Bestaande dat geweld, die bedreiging met geweld, die feitelijkheden en misbruik hierin, dat hij verdachte
- -
wetende dat [slachtoffer] niet goed nee kan zeggen en wetende dat hij, verdachte, [slachtoffer] zover kon krijgen om dingen voor hem te doen en
- -
wetende dat [slachtoffer] bij de SWZ werkte en/of hij verdachte in de veronderstelling was dat [slachtoffer] niet helemaal 100% was en/of
- -
[slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "als je het nu niet goed doet, sla ik je bont en blauw
- -
en/of [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen
ten gevolge waarvan
- -
[slachtoffer] meermalen brood heeft gesmeerd voor hem verdachte en
- -
[slachtoffer] meermalen koffie voor de verdachte heeft gezet en
- -
[slachtoffer] meermalen huishoudelijke werkzaamheden voor de verdachte heeft verricht (zoals - onder meer - schoonmaken, stofzuigen, soppen en wassen van de ramen van verdachtes flat) en
- -
[slachtoffer] meermalen voor hem, verdachte, boodschappen heeft gedaan en goederen heeft meegenomen
- -
en [slachtoffer] meermalen (als straf) weed voor hem, verdachte, heeft gehaald en
- -
[slachtoffer] hem, verdachte, (gedurende ongeveer anderhalve maand) bij zijn, verdachtes, werk bij de pakettendienst bij de TNT heeft geholpen en pakketten voor hem, verdachte, heeft bezorgd."
5.
Het bestreden arrest houdt in, voor zover van belang1.:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
Tenlastelegging
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd overtreding van artikel 273f sub 1 en overtreding van artikel 273f sub 4. Hoewel in de omschrijving van artikel 273f sub 4 en in het onderdeel van de tenlastelegging dat daarop is toegespitst, de term uitbuiting niet is opgenomen, gaat het hof er van uit - gelet op de wetsgeschiedenis - dat pas tot een bewezen verklaring van het betreffende onderdeel kan worden gekomen als sprake is van een uitbuitingssituatie.
Afgelegde verklaringen
[Slachtoffer] heeft op 30 november 2007 aangifte gedaan. Hij verklaarde onder meer:
'Sinds twee à twee en een halfjaar heb ik contact met [verdachte]. Ik moet van [verdachte] elke dag voordat ik naar mijn werk ga bij de sociale dienst bij hem komen. Hij woont aan de [a-straat 1] te [plaats]. Zelf woon ik op de [a-straat 2] te [plaats]. Dit betekent dat ik al tussen zes en zeven uur bij [verdachte] moet zijn. Ik moet dan van [verdachte] koffie zetten en ontbijt klaar maken. Wanneer ik dat niet doe dreigt [verdachte] mij te gaan slaan. [Verdachte] heeft mij in het verleden dan ook meerdere keren geslagen wanneer ik te laat of niet bij hem kwam. Wanneer ik volgens [verdachte] de koffie niet goed maakte hoorde ik [verdachte] zeggen: 'Als je het nu niet goed doet dan sla ik je bont en blauw.'Ik moet allemaal tegen mijn zin werkzaamheden voor [verdachte] doen. Zo moet ik boodschappen doen en zijn flat schoonmaken.
Ik werd door deze bedreigingen heel erg bang en verloor het laatste beetje zelfvertrouwen wat ik nog over had. (...) Ik word compleet door [verdachte] geleefd. Ook moet ik aan [verdachte] geld betalen wanneer hij tegen mij zegt dat ik de koffie niet goed heb gemaakt. Ik moet hem dan vijftig euro betalen. Ik heb [verdachte] meerder malen vijftig euro moeten betalen omdat ik de koffie volgens hem niet goed heb gemaakt (...)
Wanneer ik bij [verdachte] koffie heb gezet, ga ik snel naar mijn werk waar ik om 8.30 uur moet beginnen. Wanneer ik met mijn werk klaar ben, dat is om 16.30 uur, ga ik snel naar mijn huis om mij om te kleden. Wanneer ik omgekleed ben, moet ik weer naar [verdachte]. Wanneer ik niet snel genoeg bij [verdachte] ben, belt [verdachte] mij al op mijn mobiele telefoon om te vragen waar ik blijf. [Verdachte] is dan boos omdat ik niet snel genoeg bij hem ben. Ook krijg ik sms berichten van [verdachte] dat ik goederen voor hem mee moet nemen. Wanneer ik deze goederen meeneem krijg ik daar geen geld voor. Ik bedoel met deze goederen aardappelen en dergelijke. (....) Wanneer ik 's avonds verplicht bij [verdachte] ben moet ik verschillende werkzaamheden bij hem thuis verrichten. Ik moet de afwas doen en [verdachte] stuurt mij ook regelmatig de deur uit om wiet te gaan kopen. (...) Doordat ik zo door [verdachte] wordt geleefd slaap ik maar 4 a 5 uur per dag. Ik ben hierdoor erg moe en val dan ook overdag vaak in slaap. Dit gebeurt tijdens mijn werk. Ik werk bij de sociale werkplaats op de verpakkingsafdeling. (...) Wanneer ik in de avonduren bij [verdachte] moet blijven, val ik door mijn vermoeidheid op de stoel in slaap. Wanneer ik dan in slaap val, krijg ik van [verdachte] een harde stomp op mijn linker been wat dan heel erg pijn doet. (...) Ongeveer twee weken geleden ben ik weer 's avonds bij [verdachte] op de stoel in slaap gevallen. [Verdachte] heeft mij toen een brandende sigaret op mijn linkerhand uitgedrukt. (...) Ik mag van [verdachte] niet slapen. (...) Doordat [verdachte] mij geestelijk zo onder druk zet en mijn hele leven beïnvloedt, zie ik het soms helemaal niet meer zitten en wil ik een einde aan mijn leven maken. (...) Ik ben heel erg bang voor [verdachte] geworden en durf niet meer naar mijn eigen woning te gaan.
In een aanvullende verklaring heeft aangever op 26 februari 2008 onder meer verklaard:
'Ik kan u vertellen dat [verdachte] een tijdje voor TNT post heeft gewerkt. [Verdachte] bracht pakketjes rond. (...) Op een gegeven moment kreeg ik wat pakketjes en moest ik deze even gaan bezorgen. (...) Ik heb één keer een pakket of brief in de verkeerde bus gestopt. Ik vertelde dit tegen [verdachte]. Ik zag dat hij erg boos op mij werd. Vervolgens sloeg [verdachte] in mijn gezicht. Ik voelde een duizeling in mijn hoofd. Dit is gezien door bewoners. Volgens mij hebben ze de politie gebeld. (...) De politie vroeg aan mij of ik was geslagen. Ik heb vervolgens verteld dat dit klopte. De politie vroeg aan mij of ik aangifte wilde doen. Ik wilde dit niet omdat ik [verdachte] kon zien in de bus. Ik zag dat hij erg kwaad naar mij keek. Ik werd hierdoor bang en durfde uit angst niets meer te doen. (...) Ik heb mij een keer ziek gemeld voor mijn werk. [Verdachte] was van mening dat SWZ (mijn werk) niets voorstelde en dat ik maar voor hem moest gaan werken. Ik heb mij vervolgens ziek gemeld. (...) Ook moest ik van [verdachte] een joint gaan roken. Ik weet nog dat ik dit niet prettig vond en dat ik dit niet wilde doen. Hij gaf mij toch die joint en vertelde mij dat ik deze moest gaan roken. Als ik dit niet zou doen, zou ik zijn joint verpest hebben en moest ik de volgende dag een nieuwe zak weed gaan halen. Ik heb de joint gerookt. Ik heb hierbij niet over mijn longen gerookt. [Verdachte] merkte dat en werd boos op mij. Ik zag dat [verdachte] een nieuwe joint maakte en hij eiste dat ik deze op moest roken over mijn longen. Ik vertelde dat ik dit niet wilde. Ik zag dat hij hierop weer zo boos/dwingend keek.Uit angst voor [verdachte] heb ik die joint ook maar opgerookt. (...) Begin februari 2008 ben ik weer gaan werken. Ik heb vanaf het moment van aangifte tot begin februari 2008 in de ziektewet gezeten. Ik was totaal uitgeput cn was psychisch erg inde war. Ook was ik afgevallen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2008 blijkt dat er op 8 september 2007 bij dc politie gemeld werd dat in de Prinstererstraat te Soest de bijrijder van een bestelbusje door de bestuurder hard op zijn hoofd werd geslagen. De verbalisanten hebben met de bijrijder gesproken, maar deze wenste geen aangifte te doen. Deze bijrijder was genaamd [slachtoffer].De achternaam van de bestuurder was [achternaam verdachte].
Op 21 februari 2008 heeft [betrokkene 1] bij de politie een verklaring afgelegd. Zij verklaarde dat zijde begeleidster was van [slachtoffer]. Zij merkte dat hij in 2007 steeds minder vaak langskwam en dat hij steeds vaker afbelde. Zij concludeerde dat [slachtoffer] in de problemen zat. Zij vond ook dat [slachtoffer] er gedurende het jaar steeds slechter uit ging zien. Hij werd erg mager en kreeg een bleke huidskleur. Op 29 november 2007 heeft zij samen met [slachtoffer] en de wijkagent gesproken. De situatie werd dusdanig ernstig ingeschat dat zij gezorgd heeft voor een tijdelijk onderkomen voor [slachtoffer]. Zij ziet [slachtoffer] als een jongen die makkelijk is te beïnvloeden en geen nee durft te zeggen, zeker niet als dit op een dwingende dominante manier gaat. Met de nodige bedreigingen kun je [slachtoffer] alles laten doen. Tijdens het gesprek met [slachtoffer] en de wijkagent, merkte ze dat hoe meer ze richting 17.00 gingen, hoe zenuwachtiger [slachtoffer] werd. Zij zag dat [slachtoffer] begon te zweten. [Slachtoffer] zei dat hij nu toch echt moest gaan. Ze hoorde tijdens het gesprek dat de telefoon van [slachtoffer] maar bleef rinkelen en dat er meerdere sms berichten binnen kwamen. Zij hoorde dat [slachtoffer] zei dat het allemaal van [verdachte] was. Bij ieder smsje of belletje zag ze dat [slachtoffer] helemaal nerveus en emotioneel werd. Nadat ze onderdak voor [slachtoffer] had geregeld heeft ze met zijn toestemming zijn telefoon uitgelezen en de sms berichten letterlijk uitgewerkt. Nadat [slachtoffer] uit zijn woning is gehaald en in de ziektewet is gegaan heeft ze gehoord dat hij inde eerste week last had van nachtmerries. Ook heeft zij gezien dat [slachtoffer] vol met stress zat. De eerste dagen had hij veel moeite met slapen. Daarna heeft hij weken erg lang en vast geslapen.
In het dossier bevinden zich de door [betrokkene 1] uitgewerkte sms berichten van verdachte aan aangevers. Deze luiden onder meer:
- -
(29/11 om 16.29 uur) Neem ff aardapelen mee 2 en halve kilo.
- -
(29/11 om 17.11 uur) Waar blijf je nou zit op je te wachten.
- -
(29/11 om 17.45 uur) [Slachtoffer] als je het geld niet hebt hoef je echt niet weg te blijven. Als je het niet heb je het niet jammer.
- -
(29/11 om 17.46 uur) Op nemen (nadat er 4x is gebeld).
- -
(29/11 om 17.50 uur) Gaan we het zo doen zo kom je er ook niet.
- -
(29/11 om 17.54 uur) Denk je dat je van me af bent nu je maakt het erger nu he.
- -
(29/11 om 17.57 uur) Geef je nu de kans om er goed af te komen moetje wel komen [slachtoffer] en anders moet ik maatregels treffen jij beslist.
- -
(29/11 om 18.05 uur) Geld ga je betalen je hebt het lang breed opgegeten dat krijg ik voor het vreten he. Als je hier nu niet gauw komt dan weet ik wat me te doen staat geef je tot 7 uur.
- -
(29/11 om 18.26 uur) Zie je zo en ik ben niet aardig mafketeltje komt er wel achter desnoods uit je werk.
- -
(29/11 om 18.27 uur) Ook al moet ik je deur vannacht open trappen gek.
Daarna zijn nog meer sms berichten gestuurd, onder andere op 30/11 ('[slachtoffer] ik zie je om 1645 zo niet heb je echt problemen met mij jou keus') en op 1/12 ('Oorlog als ik je te pakken heb ram ik je tanden uit je smoel en je betaalt ter plekke betalen doe je me zeker').
Op 27 februari 2008 is [betrokkene 2] door de politie gehoord. Hij verklaarde dat hij afdelingsleider is bij de Sociale Werkplaats in [plaats] en dat [slachtoffer] bij hem werkzaam is. [Slachtoffer] is een jongen met een verstandelijke beperking. Hij functioneert op het niveau van een 10-jarige.
Op 27 februari 2008 is [betrokkene 3] door de politie gehoord. Zij is sinds 25 januari 2008 de begeleidster van [slachtoffer]. Volgens haar is [slachtoffer] een erg kwetsbaar persoon. Toen [slachtoffer] hoorde dat [verdachte] was aangehouden door de politie, zag zij dat [slachtoffer] angstig en gespannen werd. [Slachtoffer] gaf aan dat hij nu echt in problemen zat. Het liefst was hij naar [verdachte] toe gegaan om het voor zijn gevoel niet erger te maken. [slachtoffer] gaf aan niet tegen [verdachte] op te kunnen en dat hij geen nee tegen [verdachte] durft te zeggen.
Verdachte is op 25 februari 2008 door de politie verhoord8. Hij verklaarde dat hij sinds ongeveer twee jaar contact heeft met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] de laatste 4 à 5 maanden dagelijks bij hem kwam. [Slachtoffer] deed diverse huishoudelijke karwijtjes bij hem in huis zoals afwassen en stofzuigen.
Op 26 februari 2008 heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] het probleem heeft dat hij geen nee kan zeggen. Als hij iets aan [slachtoffer] vroeg zei [slachtoffer] altijd ja. [Slachtoffer] kan geen nee zeggen tegen hem. Hij heeft ook een keer een brandende sigaret tegen [slachtoffer]s hand geduwd. Hij vond het niet leuk als [slachtoffer] bij hem zat te slapen. Hij heeft [slachtoffer] van alles gevraagd om in huis te doen. Omdat [slachtoffer] geen nee durfde te zeggen deed [slachtoffer] alles wat de verdachte vroeg.
Op 27 februari 2008 heeft de verdachte verteld dat het compleet uit de hand is gelopen op het moment dat hij in september 2007 bij de pakketdienst van TNT is gaan werken. Hij denkt dat [slachtoffer] niet 100% is. Hij weet dat [slachtoffer] bij de SWZ werkt en dat dat een instantie is voor mensen die een probleem hebben. Verdachte vond het werk bij de pakketdienst zwaar en zeer stressvol. [Slachtoffer] heeft toen anderhalve maand voor hem gewerkt. [Slachtoffer] is een jongen die geen nee kan zeggen en daarvan heeft hij gebruik gemaakt. [Slachtoffer] heeft alles voor hem gedaan. Verdachte vond dit wel makkelijk. Tijdens de pakketdienst schreeuwde verdachte opdrachten naar [slachtoffer]. Af en toe deed [slachtoffer] wel eens een pakketje door de verkeerde brievenbus. Verdachte vloekte en schold dan tegen [slachtoffer]. Ook heeft hij [slachtoffer] een keer een klap gegeven. [Slachtoffer] is ook in de Ziektewet gegaan om hem te gaan helpen. Verdachte had dit voorgesteld. Hij heeft [slachtoffer] 50 euro betaald voor anderhalve maand werk. [Slachtoffer] moest regelmatig naar Utrecht fietsen om weed voor de verdachte te halen. Dit was een soort van strafmaatregel. Als [slachtoffer] iets verkeerd deed moest hij als straf voor 15 euro weed gaan halen. Vanaf het moment dat verdachte en [slachtoffer] bij de pakketdienst zaten, heeft verdachte [slachtoffer] gevraagd om 's ochtends voor het werk langs te komen. [Slachtoffer] smeerde dan regelmatig het brood van de verdachte. [Slachtoffer] deed bij verdachte ook huishoudelijke taken: stofzuigen, ramen wassen en soppen. Als [slachtoffer] iets niet goed deed, moest [slachtoffer] bij wijze van straf weed gaan halen. Die weed moest hij dan zelf betalen. Verdachte heeft op 28 februari 2008 bij de rechter-commissaris verklaard dat het allemaal uit de hand is gelopen, toen hij in september 2007 bij de pakkettendienst is gaan werken. Hij wist dat [slachtoffer] niet goed nee kon zeggen. Als hij [slachtoffer] iets vroeg, zei [slachtoffer] altijd ja. [Slachtoffer] maakte wel eens foutjes. Verdachte dacht dat als hij [slachtoffer] geld liet betalen, [slachtoffer] het dan misschien wel goed deed. Dat is, denkt verdachte, 15 keer gebeurd. [Slachtoffer] heeft zich ziek gemeld om verdachte te helpen bij de pakkettendienst. Verdachte heeft hem gevraagd zich ziek te melden.
Wat uit de verklaringen volgt
Uit het bovenstaande leidt het hof af dat de verdachte vanaf ongeveer augustus 2007 tot en met november 2007 het leven van aangever volledig domineerde. Verdachte had zoveel overwicht op aangever dat hij aangever werkzaamheden voor hem kon laten verrichten, hem kon straffen als aangever de werkzaamheden in de ogen van de verdachte niet juist verrichtte, aangever zich ziek meldde om werkzaamheden voor de verdachte te verrichten en verdachte kon bepalen wanneer aangever bij hem thuis kwam.
Ofschoon verdachte in de betreffende periode meermalen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever (door hem te slaan en een sigaret op zijn hand uit te drukken) en aangever (meer) psychische problemen kreeg, had aangever (psychisch) niet de kracht om afstand van verdachte te nemen. Zijn begeleidster heeft hem eind november 2007 uit zijn woning weg moeten halen om hem uit de invloedsfeer van aangever te krijgen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van aangever en het overwicht dat hij had en aangever allerlei werkzaamheden laten verrichten, zonder dat daar een reële vergoeding tegenover stond. Verdachte heeft ook geweten dat hij misbruik maakte van zijn overwicht en de kwetsbaarheid van aangever. Niet alleen heeft de verdachte verschillende keren verklaard dat hij wist dat aangever geen nee kon zeggen, maar ook heeft de verdachte ervaren dat de aangever (anders dan minder kwetsbare personen zouden doen) de opdrachten van de verdachte uitvoerde, ook als dit betekende dat aangever zich bij zijn eigen werkgever ziek moest melden. Daarnaast heeft verdachte ervaren dat aangever de door de verdachte gegeven straffen accepteerde en ondanks de klappen en het uitdrukken van de sigaret op zijn hand, verdachte bleef gehoorzamen.
In de bovengenoemde periode heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, het geestelijk welbevinden van de verdachte en zijn (financiële) keuzevrijheid. Mede omdat aangever zowel voor als na zijn werk voor de verdachte moest klaar staan (om koffie te zetten, boodschappen te doen of andere huishoudelijke klussen te verrichten), raakte hij oververmoeid. Als hij zijn werk niet (goed) deed werd hij bedreigd, kreeg hij klappen of moest hij voor straf weed halen en betalen.
Verdachte moet in ieder geval hebben geweten dat hij door te bedreigen, te mishandelen en anderszins te straffen inbreuk maakte op de (financiële) keuzevrijheid en op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever. Het betreft hier aspecten die vallen onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM.
Het hof is van oordeel dat gelet op:
- -
de wijze waarop aangever tot de werkzaamheden werd gedwongen of bewogen,
- -
de omstandigheid dat (lijf)straffen werden uitgedeeld als de werkzaamheden niet goed werden verricht,
- -
en de psychische en lichamelijke gevolgen voor de aangever,
sprake was van een uitbuitingssituatie, zoals de wetgever met de uitbreiding van het verbod op mensenhandel heeft willen bestrijden. Hoewel de periode waarin sprake was van bovengenoemde omstandigheden (namelijk vier of drie maanden) niet heel lang was, was deze ook niet zo kort dat er geen sprake zou kunnen zijn van een uitbuitingssituatie."
6.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof ten onrechte niet met alle door de verdediging in hoger beroep genoemde objectieve factoren rekening heeft gehouden, aan de hand waarvan (volgens de verdediging) bepaald zou moeten worden of sprake is van een strafbare vorm van uitbuiting. Nu het hof geen rekening heeft gehouden met de aard van de verrichte werkzaamheden, de weg er naartoe en het behaalde financiële voordeel, terwijl deze omstandigheden een contra-indicatie vormen voor het hebben bestaan van een uitbuitingssituatie, zouden de bewezenverklaarde gedragingen ten onrechte zijn gekwalificeerd als strafbare uitbuiting in de zin van mensenhandel.
7.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f (oud) Sr. Die bepaling houdt in, voor zover hier van belang:
"1.
Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
2°. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
3°. (...);
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(...)"
8.
Art. 273f (oud) Sr was voorheen art. 273a Sr (die bepaling is met ingang van 1 september 2006 vernummerd tot art. 273f (oud) Sr2.). De memorie van toelichting die heeft geleid tot het wetsvoorstel van 9 december 2004 waarbij art. 273a (oud) Sr werd ingevoerd houdt het volgende in, voor zover hier van belang:
"Mensenhandel is kort gezegd het dwingen - in ruime zin - van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen.
(...)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid. (...) Mensenhandel is vaak grensoverschrijdend van karakter, maar behoeft dat niet te zijn. Ook binnen de landsgrenzen kunnen mensen worden verhandeld.
(...)
4.
Mensenhandel
4.1.
Nationaal
(...)
Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 1°: een persoon door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging daarmee dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel onder deze omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt."3.
9.
Art. 250a (oud) Sr is geïncorporeerd in art. 273a (oud) Sr dat per 1 september 2006 is vernummerd tot het hier toepasselijke art. 273f (oud) Sr. De totstandkomingsgeschiedenis van art. 250a (oud) Sr en art. 250ter (oud) Sr, waarin de strafbaarstelling van art. 250a (oud) Sr was opgenomen voordat deze werd vernummerd tot art. 250a (oud) Sr, is derhalve nog steeds van belang.4. De memorie van toelichting met betrekking tot het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 1993 waarbij art. 250ter (oud) Sr werd ingevoerd houdt onder meer het volgende in:
"In de nu in het eerste lid van artikel 250ter Sr. voorgestelde delictsomschrijving van mensenhandel vormt het gebruikmaken van enigerlei vorm van dwang of een ander ongeoorloofd middel een bestanddeel van dit misdrijf. De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in het aanwenden van dwang door geweld of een andere feitelijkheid, het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. (...)
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid."5.
De memorie van antwoord houdt in:
"Het woord 'uitbuitingssituatie' komt niet in de delictomschrijvingen van het voorgestelde artikel 250bis, eerste lid, Sr voor maar wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip 'misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht' in die bepaling. In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. (...)
(...)
Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan (...)."6.
10.
Uit het voorgaande volgt dat de strafbaarstelling van mensenhandel is bedoeld ter bescherming van het belang van het individu bij behoud van zijn persoonlijke vrijheid en van zijn lichamelijk en geestelijke integriteit, dat uitbuiting (waarop mensenhandel is gericht) wordt gekenmerkt door dwang in ruime zin of door misleiding, en dat daaronder onder meer wordt begrepen het door geweld of bedreiging met geweld, en misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of de kwetsbare positie van een slachtoffer, beïnvloeden van de wil en keuzemogelijkheden van het slachtoffer. De vraag of sprake is van uitbuiting is volgens de Hoge Raad sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij kan bijvoorbeeld betekenis worden toegekend aan verschillende factoren zoals onder meer de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economische voordeel dat wordt behaald.7.
11.
Het hof heeft blijkens de in het arrest opgenomen verklaringen onder meer vastgesteld dat het slachtoffer [slachtoffer] een makkelijk te beïnvloeden jongen is die geen nee durft te zeggen, dat hij een verstandelijke beperking heeft, functioneert op het niveau van een 10-jarige, en een erg kwetsbaar persoon is en voorts dat [slachtoffer] doordat verdachte hem geestelijk zo onder druk zette en zijn hele leven beïnvloedde het soms helemaal niet meer zag zitten, dat hij heel erg bang was geworden voor verdachte en dat hij totaal uitgeput, psychisch in de war en afgevallen was. Het hof heeft voorts vastgesteld dat verdachte het slachtoffer volledig domineerde, dat hij zoveel overwicht had op het slachtoffer dat verdachte hem werkzaamheden kon laten verrichten en hem kon straffen als het slachtoffer de werkzaamheden in de ogen van verdachte niet juist verrichtte, dat het slachtoffer zich ziek meldde om werkzaamheden voor verdachte te verrichten en dat verdachte voor het slachtoffer kon bepalen wanneer het slachtoffer bij verdachte thuis kwam. Het hof heeft voorts vastgesteld dat het slachtoffer (psychisch) niet de kracht had om afstand van verdachte te nemen, hoewel verdachte hem had geslagen en een sigaret op zijn hand had uitgedrukt en het slachtoffer meer (psychische) problemen kreeg, dat het slachtoffer, mede omdat hij zowel voor als na zijn werk voor de verdachte huishoudelijke klussen moest verrichten, oververmoeid raakte, en dat het slachtoffer als hij zijn werk niet (goed) deed werd bedreigd, klappen kreeg of voor straf weed moest halen en betalen.
12.
Op grond van die - door de verdediging niet betwiste - vaststellingen heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het begrip uitbuitingssituatie, kunnen oordelen dat verdachte, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het verrichten van werkzaamheden en hem in zijn keuzemogelijkheden heeft beïnvloed en beperkt, en dat verdachte aldus een zodanige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] heeft gemaakt dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. Dat het hof daarbij niet is ingegaan op de in het middel genoemde factoren (zie hiervoor onder 6) doet aan dat oordeel niet af. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat die omstandigheden niet van zodanige aard of gewicht zijn dat zij (moeten) leiden tot een ander oordeel. Dat stond het hof vrij, nu de selectie en waardering van het bewijsmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter, en is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Dat de werkzaamheden, afzonderlijk en op zichzelf bezien, niet 'mensonterend' waren, dat de 'onwenselijke situatie' zich heeft ontwikkeld uit een vriendschappelijke relatie tussen verdachte en [slachtoffer], en dat verdachte niet of nauwelijks direct financieel voordeel heeft behaald uit de door [slachtoffer] verrichte werkzaamheden, doet immers niet eraan af dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot die werkzaamheden en hem in de bewezenverklaarde periode tegen diens wil onder de duim hield. Een en ander is voldoende om opzettelijke uitbuiting aan te nemen. Het middel faalt.
13.
Het tweede middel klaagt dat het hof zijn oordeel dat bij verdachte sprake was van oogmerk van uitbuiting ontoereikend of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd, nu het hof dat oogmerk volledig normatief invult en geen rekening heeft gehouden met de psychische kenmerken van verdachte.
14.
Voor zover het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van het oogmerk van uitbuiting faalt het omdat het hof het oogmerk van uitbuiting niet bewezen heeft verklaard. De bewezenverklaring behelst hetgeen strafbaar is gesteld in art. 273f aanhef en lid 1 sub 4, waarbij gebruik gemaakt is van dwangmiddelen en omsatndigheden genoemd onder sub 1. Voor de strafbaarheid van dat bewezen feit is, anders dan voor de in art 273f lid 1 sub 1 omschreven gedragingen (werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt), bewezenverklaring van oogmerk van uitbuiting niet vereist. Het middel faalt dus in zoverre.
15.
Voor zover wordt geklaagd dat het hof zijn oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd nu het geen rekening heeft gehouden met de psychische kenmerken van verdachte, geldt het volgende. Uit de strafmotivering blijkt dat het hof zich rekenschap ervan heeft gegeven dat verdachte zwakbegaafd is en een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft, maar het heeft kennelijk geoordeeld dat verdachte desondanks in staat moet worden geacht om in te zien dat het slachtoffer de werkzaamheden verrichtte omdat verdachte hem daartoe dwong, en dat verdachte dus inbreuk maakte op de keuzevrijheid van het slachtoffer.8. Dat oordeel is, mede gelet op de genoemde verklaringen van verdachte, ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Het middel faalt.
16.
Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, althans dat die beslissing ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
17.
Het arrest houdt daaromtrent in:
"Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Aangever [slachtoffer] heeft zich niet als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het hof acht termen aanwezig ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zijnde een voorschot op de door aangever [slachtoffer] geleden immateriële schade. Aangever heeft immers bij de politie verklaard dat hij door de bedreigingen van verdachte heel erg bang is geworden en dat hij zijn laatste beetje zelfvertrouwen is verloren. Hij is zijn gevoel van eigenwaarde kwijtgeraakt en werd compleet geleefd door verdachte. Getuige [betrokkene 3] heeft aangegeven dat aangever een erg kwetsbaar persoon is, die door het handelen van verdachte erg aangetast is in zijn basisveiligheid.
Daarmee is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat aangever rechtstreeks schade heeft geleden door het onder primair bewezenverklaarde feit. Verdachte is bovendien naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het hof acht, gelet op de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het psychische leed dat verdachte aan aangever heeft toegebracht, het toekennen van een voorschot op de immateriële schade door middel van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op zijn plaats. De als voorschot toe te kennen immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,00."
18.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat nu het slachtoffer zich in hoger beroep niet alsnog had gevoegd als benadeelde partij, hij kennelijk geen prijs stelde op een schadevergoeding van verdachte. De steller van het middel leidt vervolgens uit de wetsgeschiedenis af dat in een dergelijk geval de rechter moet afzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Die wetsgeschiedenis houdt echter enkel in dat de wetgever 'ervan uitgaat' dat de rechter in een dergelijk geval af zal zien van oplegging van die maatregel, maar houdt daarnaast in dat de wetgever op grond van de praktische overweging dat het slachtoffer anders tegen zijn wil geconfronteerd kan worden met een schadevergoeding van de dader, geen wettelijke uitzondering heeft willen maken op het beginsel dat de rechter vrij is in zijn straftoemeting.9. Maar daargelaten dat (dus) geen rechtsregel de rechter verbiedt om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen als het slachtoffer geen prijs stelt op schadevergoeding van de verdachte, dwingt de omstandigheid dat het slachtoffer ook na een gesprek met slachtofferhulp en terwijl hij op de hoogte was van de zitting in hoger beroep, zich in hoger beroep niet heeft gevoegd als benadeelde partij, mijns inziens niet tot de gevolgtrekking dat het slachtoffer geen prijs stelde op die schadevergoeding. Het is immers ook mogelijk dat het slachtoffer zich niet heeft gevoegd vanwege de angst voor een confrontatie met verdachte of de vrees dat het zich voegen een aanzienlijke psychische en administratieve belasting met zich mee zou brengen. Gelet daarop en nu het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden, geeft de oplegging door het hof van de schadevergoedingsmaatregel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk.
19.
Het derde middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
20.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
21.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑12‑2011
De vernummering vond plaats in het kader van wijzigingen in het Wetboek van Strafrecht in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie en betrof geen inhoudelijke wijziging van art. 273a (oud) Sr. Vgl. Kamerstukken I, 2005-2006, 26 671, nr. A, p. 4-5.
Kamerstukken II, 2003-2004, 29 291, nr. 3, p. 2 en 8.
Vgl. HR 27 oktober 2009, LJN BI7099, NJ 2010/598, rov. 2.4.1.
Kamerstukken II, 1988-1989, 21 027, nr. 5, p. 3 en 7.
HR 27 oktober 2009, LJN BI7099, NJ 2010/598, rov. 2.6.1.
De strafmotivering houdt ook in dat verdachte ondanks zijn zwakbegaafdheid in staat moet worden geacht de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde te kunnen inzien, zij het dat hij in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest om zijn wil te bepalen,
Uitspraak 20‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Mensenhandel. Art. 273f (oud) Sr. 1. Uitbuitingssituatie. 2. Oogmerk van uitbuiting. 3. Schadevergoedingsmaatregel. Ad 1. De Hoge Raad herhaalt relevante overweging uit HR LJN BI7099 over het beantwoorden van de vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte het leven van het slachtoffer, dat verstandelijk functioneert op het niveau van een 10-jarige, volledig domineerde, dat hij misbruik heeft gemaakt van diens kwetsbaarheid, dat hij hem werkzaamheden heeft doen verrichten zonder dat daar een reële vergoeding tegenover stond, dat hij (lijf)straffen uitdeelde als het werk niet goed werd gedaan en dat de werkrelatie negatieve gevolgen had voor het psychisch en lichamelijk welbevinden van het slachtoffer, dat zich niet in staat voelde zich aan de situatie te onttrekken. ’s Hofs oordeel dat sprake was van een uitbuitingssituatie geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde ook in het licht van de door de verdediging aangevoerde ‘contra-indicaties’ geen nadere motivering. Ad 2. Het middel miskent dat het oogmerk van uitbuiting - dat geen bestanddeel vormt van de bepaling waarop de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden - niet is bewezenverklaard. Ad 3. Het middel neemt tot uitgangspunt dat het slachtoffer geen prijs stelde op een schadevergoeding. Voor die feitelijke stelling is in het verhandelde ter terechtzitting geen grondslag te vinden.
20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/00421
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 14 januari 2010, nummer 21/002724-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met november 2007 in het arrondissement Utrecht een ander, genaamd [slachtoffer] door geweld, bedreiging met geweld, andere feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Bestaande dat geweld, die bedreiging met geweld, die feitelijkheden en misbruik hierin, dat hij verdachte
- wetende dat [slachtoffer] niet goed nee kan zeggen en wetende dat hij, verdachte, [slachtoffer] zover kon krijgen om dingen voor hem te doen en
- wetende dat [slachtoffer] bij de SWZ werkte en/of hij verdachte in de veronderstelling was dat [slachtoffer] niet helemaal 100% was en/of
- [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "als je het nu niet goed doet, sla ik je bont en blauw en/of
- [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen
ten gevolge waarvan
- [slachtoffer] meermalen brood heeft gesmeerd voor hem verdachte en
- [slachtoffer] meermalen koffie voor de verdachte heeft gezet en
- [slachtoffer] meermalen huishoudelijke werkzaamheden voor de verdachte heeft verricht (zoals - onder meer - schoonmaken, stofzuigen, soppen en wassen van de ramen van verdachtes flat) en
- [slachtoffer] meermalen voor hem, verdachte, boodschappen heeft gedaan en goederen heeft meegenomen
- en [slachtoffer] meermalen (als straf) weed voor hem, verdachte, heeft gehaald en
- [slachtoffer] hem, verdachte,(gedurende ongeveer anderhalve maand) bij zijn, verdachtes, werk bij de pakkettendienst bij de TNT heeft geholpen en pakketten voor hem, verdachte, heeft bezorgd."
2.2. Onder het hoofd "overwegingen met betrekking tot het bewijs" heeft het Hof - met weglating van voetnoten - het volgende overwogen:
"Tenlastelegging
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd overtreding van artikel 273f sub 1 en overtreding van artikel 273f sub 4. Hoewel in de omschrijving van artikel 273f sub 4 en in het onderdeel van de tenlastelegging dat daarop is toegespitst, de term uitbuiting niet is opgenomen, gaat het hof er van uit - gelet op de wetsgeschiedenis - dat pas tot een bewezen verklaring van het betreffende onderdeel kan worden gekomen als sprake is van een uitbuitingssituatie.
Afgelegde verklaringen
[Slachtoffer] heeft op 30 november 2007 aangifte gedaan. Hij verklaarde onder meer:
'Sinds twee à twee en een halfjaar heb ik contact met [verdachte]. Ik moet van [verdachte] elke dag voordat ik naar mijn werk ga bij de sociale dienst bij hem komen. Hij woont aan de [a-straat 1] te [plaats]. Zelf woon ik op de [a-straat 2] te [plaats]. Dit betekent dat ik al tussen zes en zeven uur bij [verdachte] moet zijn. Ik moet dan van [verdachte] koffie zetten en ontbijt klaar maken. Wanneer ik dat niet doe dreigt [verdachte] mij te gaan slaan. [Verdachte] heeft mij in het verleden dan ook meerdere keren geslagen wanneer ik te laat of niet bij hem kwam. Wanneer ik volgens [verdachte] de koffie niet goed maakte hoorde ik [verdachte] zeggen: 'Als je het nu niet goed doet dan sla ik je bont en blauw.' Ik moet allemaal tegen mijn zin werkzaamheden voor [verdachte] doen. Zo moet ik boodschappen doen en zijn flat schoonmaken.
Ik werd door deze bedreigingen heel erg bang en verloor het laatste beetje zelfvertrouwen wat ik nog over had. (...) Ik word compleet door [verdachte] geleefd. Ook moet ik aan [verdachte] geld betalen wanneer hij tegen mij zegt dat ik de koffie niet goed heb gemaakt. Ik moet hem dan vijftig euro betalen. Ik heb [verdachte] meerder malen vijftig euro moeten betalen omdat ik de koffie volgens hem niet goed heb gemaakt (...) Wanneer ik bij [verdachte] koffie heb gezet, ga ik snel naar mijn werk waar ik om 8.30 uur moet beginnen. Wanneer ik met mijn werk klaar ben, dat is om 16.30 uur, ga ik snel naar mijn huis om mij om te kleden. Wanneer ik omgekleed ben, moet ik weer naar [verdachte]. Wanneer ik niet snel genoeg bij [verdachte] ben, belt [verdachte] mij al op mijn mobiele telefoon om te vragen waar ik blijf. [verdachte] is dan boos omdat ik niet snel genoeg bij hem ben. Ook krijg ik sms berichten van [verdachte] dat ik goederen voor hem mee moet nemen. Wanneer ik deze goederen meeneem krijg ik daar geen geld voor. Ik bedoel met deze goederen aardappelen en dergelijke. (...) Wanneer ik 's avonds verplicht bij [verdachte] ben moet ik verschillende werkzaamheden bij hem thuis verrichten. Ik moet de afwas doen en [verdachte] stuurt mij ook regelmatig de deur uit om wiet te gaan kopen.(...) Doordat ik zo door [verdachte] wordt geleefd slaap ik maar 4 a 5 uur per dag. Ik ben hierdoor erg moe en val dan ook overdag vaak in slaap. Dit gebeurt tijdens mijn werk. Ik werk bij de sociale werkplaats op de verpakkingsafdeling. (...) Wanneer ik in de avonduren bij [verdachte] moet blijven, val ik door mijn vermoeidheid op de stoel in slaap. Wanneer ik dan in slaap val, krijg ik van [verdachte] een harde stomp op mijn linker been wat dan heel erg pijn doet. (...) Ongeveer twee weken geleden ben ik weer 's avonds bij [verdachte] op de stoel in slaap gevallen. [Verdachte] heeft mij toen een brandende sigaret op mijn linkerhand uitgedrukt. (...) Ik mag van [verdachte] niet slapen.(...) Doordat [verdachte] mij geestelijk zo onder druk zet en mijn hele leven beïnvloedt, zie ik het soms helemaal niet meer zitten en wil ik een einde aan mijn leven maken. (...) Ik ben heel erg bang voor [verdachte] geworden en durf niet meer naar mijn eigen woning te gaan.
In een aanvullende verklaring heeft aangever op 26 februari 2008 onder meer verklaard:
'Ik kan u vertellen dat [verdachte] een tijdje voor TNT post heeft gewerkt. [Verdachte] bracht pakketjes rond. (...) Op een gegeven moment kreeg ik wat pakketjes en moest ik deze even gaan bezorgen. (...) Ik heb één keer een pakket of brief in de verkeerde bus gestopt. Ik vertelde dit tegen [verdachte]. Ik zag dat hij erg boos op mij werd. Vervolgens sloeg [verdachte] in mijn gezicht. Ik voelde een duizeling in mijn hoofd. Dit is gezien door bewoners. Volgens mij hebben ze de politie gebeld. (...) De politie vroeg aan mij of ik was geslagen. Ik heb vervolgens verteld dat dit klopte. De politie vroeg aan mij of ik aangifte wilde doen. Ik wilde dit niet omdat ik [verdachte] kon zien in de bus. Ik zag dat hij erg kwaad naar mij keek. Ik werd hierdoor bang en durfde uit angst niets meer te doen. (...) Ik heb mij een keer ziek gemeld voor mijn werk. [Verdachte] was van mening dat SWZ (mijn werk) niets voorstelde en dat ik maar voor hem moest gaan werken. Ik heb mij vervolgens ziek gemeld. (...) Ook moest ik van [verdachte] een joint gaan roken. Ik weet nog dat ik dit niet prettig vond en dat ik dit niet wilde doen. Hij gaf mij toch die joint en vertelde mij dat ik deze moest gaan roken. Als ik dit niet zou doen, zou ik zijn joint verpest hebben en moest ik de volgende dag een nieuwe zak weed gaan halen. Ik heb de joint gerookt. Ik heb hierbij niet over mijn longen gerookt. [Verdachte] merkte dat en werd boos op mij. Ik zag dat [verdachte] een nieuwe joint maakte en hij eiste dat ik deze op moest roken over mijn longen. Ik vertelde dat ik dit niet wilde. Ik zag dat hij hierop weer zo boos/dwingend keek. Uit angst voor [verdachte] heb ik die joint ook maar opgerookt. (...) Begin februari 2008 ben ik weer gaan werken. Ik heb vanaf het moment van aangifte tot begin februari 2008 in de ziektewet gezeten. Ik was totaal uitgeput en was psychisch erg in de war. Ook was ik afgevallen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 februari 2008 blijkt dat er op 8 september 2007 bij de politie gemeld werd dat in de Prinstererstraat te Soest de bijrijder van een bestelbusje door de bestuurder hard op zijn hoofd werd geslagen. De verbalisanten hebben met de bijrijder gesproken, maar deze wenste geen aangifte te doen. Deze bijrijder was genaamd [slachtoffer]. De achternaam van de bestuurder was [achternaam verdachte].
Op 21 februari 2008 heeft [betrokkene 1] bij de politie een verklaring afgelegd. Zij verklaarde dat zij de begeleidster was van [slachtoffer]. Zij merkte dat hij in 2007 steeds minder vaak langskwam en dat hij steeds vaker afbelde. Zij concludeerde dat [slachtoffer] in de problemen zat. Zij vond ook dat [slachtoffer] er gedurende het jaar steeds slechter uit ging zien. Hij werd erg mager en kreeg een bleke huidskleur. Op 29 november 2007 heeft zij samen met [slachtoffer] en de wijkagent gesproken. De situatie werd dusdanig ernstig ingeschat dat zij gezorgd heeft voor een tijdelijk onderkomen voor [slachtoffer]. Zij ziet [slachtoffer] als een jongen die makkelijk is te beïnvloeden en geen nee durft te zeggen, zeker niet als dit op een dwingende dominante manier gaat. Met de nodige bedreigingen kun je [slachtoffer] alles laten doen. Tijdens het gesprek met [slachtoffer] en de wijkagent, merkte ze dat hoe meer ze richting 17.00 gingen, hoe zenuwachtiger [slachtoffer] werd. Zij zag dat [slachtoffer] begon te zweten. [Slachtoffer] zei dat hij nu toch echt moest gaan. Ze hoorde tijdens het gesprek dat de telefoon van [slachtoffer] maar bleef rinkelen en dat er meerdere sms berichten binnen kwamen. Zij hoorde dat [slachtoffer] zei dat het allemaal van [verdachte] was. Bij ieder smsje of belletje zag ze dat [slachtoffer] helemaal nerveus en emotioneel werd. Nadat ze onderdak voor [slachtoffer] had geregeld heeft ze met zijn toestemming zijn telefoon uitgelezen en de sms berichten letterlijk uitgewerkt. Nadat [slachtoffer] uit zijn woning is gehaald en in de ziektewet is gegaan heeft ze gehoord dat hij in de eerste week last had van nachtmerries. Ook heeft zij gezien dat [slachtoffer] vol met stress zat. De eerste dagen had hij veel moeite met slapen. Daarna heeft hij weken erg lang en vast geslapen.
In het dossier bevinden zich de door [betrokkene 1] uitgewerkte sms berichten van verdachte aan aangever. Deze luiden onder meer:
- (29/11 om 16.29 uur) Neem ff aardapelen mee 2 en halve kilo.
- (29/11 om 17.11 uur) Waar blijf je nou zit op je te wachten.
- (29/11 om 17.45 uur) [Slachtoffer] als je het geld niet hebt hoef je echt niet weg te blijven. Als je het niet heb je het niet jammer.
- (29/11 om 17.46 uur) Op nemen (nadat er 4x is gebeld).
- (29/11 om 17.50 uur) Gaan we het zo doen zo kom je er ook niet.
- (29/11 om 17.54 uur) Denk je dat je van me af bent nu je maakt het erger nu he.
- (29/11 om 17.57 uur) Geef je nu de kans om er goed af te komen moet je wel komen [slachtoffer] en anders moet ik maatregels treffen jij beslist.
- (29/11 om 18.05 uur) Geld ga je betalen je hebt het lang breed opgegeten dat krijg ik voor het vreten he. Als je hier nu niet gauw komt dan weet ik wat me te doen staat geef je tot 7 uur.
- (29/11 om 18.26 uur) Zie je zo en ik ben niet aardig mafketeltje komt er wel achter desnoods uit je werk.
- (29/11 om 18.27 uur) Ook al moet ik je deur vannacht open trappen gek.
Daarna zijn nog meer sms berichten gestuurd, onder andere op 30/11 ('[slachtoffer] ik zie je om 1645 zo niet heb je echt problemen met mij jou keus') en op 1/12 ('Oorlog als ik je te pakken heb ram ik je tanden uit je smoel en je betaalt ter plekke betalen doe je me zeker').
Op 27 februari 2008 is [betrokkene 2] door de politie gehoord. Hij verklaarde dat hij afdelingsleider is bij de Sociale Werkplaats in [plaats] en dat [slachtoffer] bij hem werkzaam is. [Slachtoffer] is een jongen met een verstandelijke beperking. Hij functioneert op het niveau van een 10-jarige.
Op 27 februari 2008 is [betrokkene 3] door de politie gehoord. Zij is sinds 25 januari 2008 de begeleidster van [slachtoffer]. Volgens haar is [slachtoffer] een erg kwetsbaar persoon. Toen [slachtoffer] hoorde dat [verdachte] was aangehouden door de politie, zag zij dat [slachtoffer] angstig en gespannen werd. [Slachtoffer] gaf aan dat hij nu echt in problemen zat. Het liefst was hij naar [verdachte] toe gegaan om het voor zijn gevoel niet erger te maken. [Slachtoffer] gaf aan niet tegen [verdachte] op te kunnen en dat hij geen nee tegen [verdachte] durft te zeggen.
Verdachte is op 25 februari 2008 door de politie verhoord. Hij verklaarde dat hij sinds ongeveer twee jaar contact heeft met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] de laatste 4 à 5 maanden dagelijks bij hem kwam. [Slachtoffer] deed diverse huishoudelijke karwijtjes bij hem in huis zoals afwassen en stofzuigen.
Op 26 februari 2008 heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] het probleem heeft dat hij geen nee kan zeggen. Als hij iets aan [slachtoffer] vroeg zei [slachtoffer] altijd ja. [Slachtoffer] kan geen nee zeggen tegen hem. Hij heeft ook een keer een brandende sigaret tegen [slachtoffer]s hand geduwd. Hij vond het niet leuk als [slachtoffer] bij hem zat te slapen. Hij heeft [slachtoffer] van alles gevraagd om in huis te doen. Omdat [slachtoffer] geen nee durfde te zeggen deed [slachtoffer] alles wat de verdachte vroeg.
Op 27 februari 2008 heeft de verdachte verteld dat het compleet uit de hand is gelopen op het moment dat hij in september 2007 bij de pakketdienst van TNT is gaan werken. Hij denkt dat [slachtoffer] niet 100% is. Hij weet dat [slachtoffer] bij de SWZ werkt en dat dat een instantie is voor mensen die een probleem hebben. Verdachte vond het werk bij de pakketdienst zwaar en zeer stressvol. [Slachtoffer] heeft toen anderhalve maand voor hem gewerkt. [Slachtoffer] is een jongen die geen nee kan zeggen en daarvan heeft hij gebruik gemaakt. [Slachtoffer] heeft alles voor hem gedaan. Verdachte vond dit wel makkelijk. Tijdens de pakketdienst schreeuwde verdachte opdrachten naar [slachtoffer]. Af en toe deed [slachtoffer] wel eens een pakketje door de verkeerde brievenbus. Verdachte vloekte en schold dan tegen [slachtoffer]. Ook heeft hij [slachtoffer] een keer een klap gegeven. [Slachtoffer] is ook in de Ziektewet gegaan om hem te gaan helpen. Verdachte had dit voorgesteld. Hij heeft [slachtoffer] 50 euro betaald voor anderhalve maand werk. [Slachtoffer] moest regelmatig naar Utrecht fietsen om weed voor de verdachte te halen. Dit was een soort van strafmaatregel. Als [slachtoffer] iets verkeerd deed moest hij als straf voor 15 euro weed gaan halen. Vanaf het moment dat verdachte en [slachtoffer] bij de pakketdienst zaten, heeft verdachte [slachtoffer] gevraagd om 's ochtends voor het werk langs te komen. [Slachtoffer] smeerde dan regelmatig het brood van de verdachte. [Slachtoffer] deed bij verdachte ook huishoudelijke taken: stofzuigen, ramen wassen en soppen. Als [slachtoffer] iets niet goed deed, moest [slachtoffer] bij wijze van straf weed gaan halen. Die weed moest hij dan zelf betalen.
Verdachte heeft op 28 februari 2008 bij de rechter-commissaris verklaard dat het allemaal uit de hand is gelopen, toen hij in september 2007 bij de pakkettendienst is gaan werken. Hij wist dat [slachtoffer] niet goed nee kon zeggen. Als hij [slachtoffer] iets vroeg, zei [slachtoffer] altijd ja. [Slachtoffer] maakte wel eens foutjes. Verdachte dacht dat als hij [slachtoffer] geld liet betalen, [slachtoffer] het dan misschien wel goed deed. Dat is, denkt verdachte, 15 keer gebeurd. [Slachtoffer] heeft zich ziek gemeld om verdachte te helpen bij de pakkettendienst. Verdachte heeft hem gevraagd zich ziek te melden.
Wat uit de verklaringen volgt
Uit het bovenstaande leidt het hof af dat de verdachte vanaf ongeveer augustus 2007 tot en met november 2007 het leven van aangever volledig domineerde. Verdachte had zoveel overwicht op aangever dat hij aangever werkzaamheden voor hem kon laten verrichten, hem kon straffen als aangever de werkzaamheden in de ogen van de verdachte niet juist verrichtte, aangever zich ziek meldde om werkzaamheden voor de verdachte te verrichten en verdachte kon bepalen wanneer aangever bij hem thuis kwam.
Ofschoon verdachte in de betreffende periode meermalen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever (door hem te slaan en een sigaret op zijn hand uit te drukken) en aangever (meer) psychische problemen kreeg, had aangever (psychisch) niet de kracht om afstand van verdachte te nemen. Zijn begeleidster heeft hem eind november 2007 uit zijn woning weg moeten halen om hem uit de invloedsfeer van aangever te krijgen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van aangever en het overwicht dat hij had en aangever allerlei werkzaamheden laten verrichten, zonder dat daar een reële vergoeding tegenover stond.
Verdachte heeft ook geweten dat hij misbruik maakte van zijn overwicht en de kwetsbaarheid van aangever. Niet alleen heeft de verdachte verschillende keren verklaard dat hij wist dat aangever geen nee kon zeggen, maar ook heeft de verdachte ervaren dat de aangever (anders dan minder kwetsbare personen zouden doen) de opdrachten van de verdachte uitvoerde, ook als dit betekende dat aangever zich bij zijn eigen werkgever ziek moest melden. Daarnaast heeft verdachte ervaren dat aangever de door de verdachte gegeven straffen accepteerde en ondanks de klappen en het uitdrukken van de sigaret op zijn hand, verdachte bleef gehoorzamen.
In de bovengenoemde periode heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, het geestelijk welbevinden van de verdachte en zijn (financiële) keuzevrijheid. Mede omdat aangever zowel voor als na zijn werk voor de verdachte moest klaar staan (om koffie te zetten, boodschappen te doen of andere huishoudelijke klussen te verrichten), raakte hij oververmoeid. Als hij zijn werk niet (goed) deed werd hij bedreigd, kreeg hij klappen of moest hij voor straf weed halen en betalen.
Verdachte moet in ieder geval hebben geweten dat hij door te bedreigen, te mishandelen en anderszins te straffen inbreuk maakte op de (financiële) keuzevrijheid en op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever. Het betreft hier aspecten die vallen onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM.
Het hof is van oordeel dat gelet op:
- de wijze waarop aangever tot de werkzaamheden werd gedwongen of bewogen,
- de omstandigheid dat (lijf)straffen werden uitgedeeld als de werkzaamheden niet goed werden verricht, en
- de psychische en lichamelijke gevolgen voor de aangever,
sprake was van een uitbuitingssituatie, zoals de wetgever met de uitbreiding van het verbod op mensenhandel heeft willen bestrijden.
Hoewel de periode waarin sprake was van bovengenoemde omstandigheden (namelijk vier of drie maanden) niet heel lang was, was deze ook niet zo kort dat er geen sprake zou kunnen zijn van een uitbuitingssituatie. (...)"
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft nagelaten bij zijn oordeel dat sprake was van een uitbuitingssituatie een aantal door de verdediging in hoger beroep aangevoerde "contra-indicaties" te betrekken, als gevolg waarvan dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Art. 273f (oud) Sr, waarop de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden, luidt, voor zover hier van belang:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(...)
4º. degene die een ander met een van de onder 1º genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1º genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Die pleitnotities behelzen het verweer dat van een uitbuitingssituatie geen sprake was, waartoe onder meer een beroep is gedaan op de in het middel bedoelde en in de toelichting op het middel uit die pleitnotities geciteerde "contra-indicaties" te weten:
"(...) Het gaat hier om alledaagse werkzaamheden: koffie zetten, boodschappen doen, meehelpen bij het bezorgen van pakketjes. Dit is op zichzelf genomen natuurlijk ook niet mensonterend te noemen.
En hoe was de weg er naartoe? Niet uit het oog moet worden verloren dat zich vanaf het begin van de tenlastegelegde periode een vriendschappelijke relatie heeft ontwikkeld tussen [verdachte] en [slachtoffer]. In het eerste jaar kwam [slachtoffer] zo nu en dan bij [verdachte] over de vloer.
Zij deden dan dingen samen, zoals film kijken en motorrijden. Gaandeweg werden de contacten frequenter. Vanuit die vriendschappelijke relatie is uiteindelijk een situatie ontstaan die op zijn minst genomen onwenselijk te noemen is. Maar uit niets blijkt dat [verdachte] welbewust naar die situatie heeft toegewerkt.
Tenslotte valt ook uit de omvang van het verkregen voordeel (ik schat enkele tientjes, misschien een paar honderd euro) evenmin af te leiden dat er mensenrechten zijn geschonden. Overigens is voordeel in dit verband een heel relatief begrip. Want er was eerder sprake van een gezamenlijke huishouding, dan van een situatie waarin [verdachte] volledig teerde op de zak van [slachtoffer].
Het voorgaande levert mijns inziens een aantal (objectieve) contra-indicaties op voor het bestaan van een strafbare uitbuitingssituatie. (...)"
3.4. Vooropgesteld wordt dat de vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag kan bijvoorbeeld betekenis toekomen aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. (vgl. Hoge Raad, 27 oktober 2009, LJN BI7099, r.o. 2.6.1.)
3.5. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte het leven van het slachtoffer - een jongen met een verstandelijke beperking die functioneert op het niveau van een 10-jarige - in de bewezenverklaarde periode volledig domineerde, dat hij misbruik heeft gemaakt van diens kwetsbaarheid, dat hij het slachtoffer werkzaamheden heeft doen verrichten zonder dat daar een reële vergoeding tegenover stond, dat hij (lijf)straffen uitdeelde als de werkzaamheden niet goed werden verricht, dat de werkrelatie van het slachtoffer met de verdachte negatieve gevolgen voor diens psychische en lichamelijke welbevinden meebracht en dat het slachtoffer zich niet in staat voelde zich aan de situatie te onttrekken. Gelet op die vaststellingen geeft het oordeel van het Hof dat sprake was van een uitbuitingssituatie geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook in het licht van de door de verdediging in hoger beroep aangevoerde "contra-indicaties" geen nadere motivering behoefde.
3.6. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
4.2. Het middel faalt omdat het miskent dat het Hof zodanig oogmerk - dat geen bestanddeel vormt van de bepaling waarop de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn toegesneden - niet heeft bewezenverklaard.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd "ambtshalve" een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.
5.2. In het bestreden arrest heeft het Hof ten aanzien van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen:
"Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Aangever [slachtoffer] heeft zich niet als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het hof acht termen aanwezig ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zijnde een voorschot op de door aangever [slachtoffer] geleden immateriële schade. Aangever heeft immers bij de politie verklaard dat hij door de bedreigingen van verdachte heel erg bang is geworden en dat hij zijn laatste beetje zelfvertrouwen is verloren. Hij is zijn gevoel van eigenwaarde kwijtgeraakt en werd compleet geleefd door verdachte. Getuige [betrokkene 3] heeft aangegeven dat aangever een erg kwetsbaar persoon is, die door het handelen van verdachte erg aangetast is in zijn basisveiligheid.
Daarmee is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat aangever rechtstreeks schade heeft geleden door het onder primair bewezenverklaarde feit. Verdachte is bovendien naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het hof acht, gelet op de omstandigheden van het geval, in het bijzonder het psychische leed dat verdachte aan aangever heeft toegebracht, het toekennen van een voorschot op de immateriële schade door middel van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op zijn plaats. De als voorschot toe te kennen immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,00."
5.3. Het middel neemt tot uitgangspunt dat het slachtoffer geen prijs stelde op een schadevergoeding. Voor die feitelijke stelling is in het verhandelde ter terechtzitting geen grondslag te vinden. Daarop stuit het middel af.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 20 december 2011.