CBb, 16-12-2010, nr. AWB 10/261
ECLI:NL:CBB:2010:BP0667
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
16-12-2010
- Zaaknummer
AWB 10/261
- LJN
BP0667
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2010:BP0667, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 16‑12‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig, Eerste en enige aanleg)
Uitspraak 16‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Wet op de kansspelen Vergunning speelautomatenhal
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/261 16 december 2010
29020 Wet op de kansspelen
Vergunning speelautomatenhal
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. G.B. de Jong, advocaat te Hoogezand,
tegen
de burgemeester van Hoogezand-Sappemeer, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Doldersum, werkzaam bij de gemeente Hoogezand-Sappemeer,
waaraan voorts als partij deelneemt:
JVH gaming & entertainment B.V. (hierna: JVH), te ‘s-Hertogenbosch.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2009 heeft verweerder aan JVH toestemming verleend voor het samenvoegen van haar speelautomatenhallen aan de C * en ** in D op de locatie C * per 31 januari 2009 en is bepaald dat de exploitatievergunning en de vergunning voor het aanwezig hebben van speelautomaten aan de C ** per 31 januari 2009 komen te vervallen.
Bij besluit van 19 november 2009 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van appellant van 9 september 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 december 2009, bij de rechtbank Groningen binnengekomen op 31 december 2009, beroep ingesteld. Na doorzending door de rechtbank is het beroep bij het College binnengekomen op 18 maart 2010.
Bij brief van 26 januari 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 24 november 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij A, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen. Desgevraagd heeft JVH aangegeven niet ter zitting te verschijnen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1
In de Algemene wet bestuursrecht staat, voor zover hier van belang, het volgende:
"Artikel 3:41
- 1.
De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
(…)
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
- 1.
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
(…)
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2.2
Verweerder heeft, op basis van het advies van het advies van de Algemene commissie voor bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie), het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat is ingediend. Omdat het besluit tot samenvoeging van de twee speelautomatenhallen op 27 januari 2009 is verzonden aan de aanvrager is de bezwaartermijn op 28 januari 2009 gaan lopen. De termijn eindigde op 10 maart 2009. Het bezwaarschrift is pas op 11 september 2009 ontvangen. De commissie overweegt dat appellant op 7 augustus 2009 op de hoogte is gesteld van het besluit van 22 januari 2009. Op deze datum heeft appellant een kopie van het besluit ontvangen. Het besluit van
- 22.
januari 2009 is niet gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Volgens vaste jurisprudentie moet appellant in zo’n situatie binnen twee weken nadat hij van het besluit op de hoogte is geraakt een bezwaarschrift indienen en dat heeft hij niet gedaan. Er is nog onderzocht of er bijzondere omstandigheden zijn die het afwijken van de twee weken termijn rechtvaardigen. Appellant beroept zich op een toezegging die gedaan is door de behandelend medewerker, dat hij nog tot 11 september 2009 een bezwaarschrift kon indienen. Deze toezegging is echter gedaan na afloop van de bezwaartermijn.
2.3
Appellant voert aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij is op 7 augustus 2009 bekend is geworden met het besluit van 22 januari 2009 en op dezelfde dag heeft hij telefonisch bij de gemeente hierover informatie gevraagd. Hij stelt dat hem toen is verteld dat hij niet eerder kon handelen dan na overleg met de bevoegde ambtenaar, die op 8 september 2009 weer aanwezig zou zijn. Deze ambtenaar heeft op 8 september 2009 hem tot 11 september 2009 de gelegenheid geboden alsnog een bezwaarschrift in te dienen. Appellant voert in dit verband aan dat hij vertrouwen mocht ontlenen aan de uitlatingen van de ambtenaar over de bezwaartermijn en dat van hem niet verwacht mag worden dat hij de juistheid van dergelijke uitlatingen, die zijn gedaan na overleg met een andere ambtenaar en de burgemeester, in twijfel moet trekken. Burgers moeten juist op de bevoegde ambtenaren kunnen vertrouwen en als hij direct alle informatie had gekregen, dan had hij zijn bezwaarschrift direct ingediend.
2.4
Het College overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de bestuursrechter dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, in het geval waarin hij van het nemen van een besluit niet op de hoogte is gesteld, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van dat besluit op de hoogte is geraakt, bezwaar te maken. Niet in geschil is dat appellant op 7 augustus 2009 op de hoogte is geraakt van het besluit van 22 januari 2009. Dit heeft tot gevolg dat hij tot en met 20 augustus 2009 bezwaar kon maken. Het bezwaarschrift van appellant van 9 september 2009, is echter pas op 11 september 2009 bij verweerder binnengekomen. Verweerder heeft verklaard dat appellant onder meer op 7 augustus 2009 heeft gebeld om informatie in te winnen over het besluit. Tijdens dit gesprek is volgens verweerder uitsluitend gezegd dat de behandelende ambtenaren op dat moment niet beschikbaar waren en dat appellant voor nadere informatie met betreffende ambtenaren contact kon opnemen zodra deze weer aanwezig zouden zijn. De door appellant mogelijk te volgen procedure niet is besproken, aldus verweerder. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van de niet onderbouwde stelling van appellant, als hiervoor weergegeven in overweging 2.3, is het College van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat op 7 augustus 2009 zodanige mededelingen zijn gedaan, dat appellant op basis hiervan het gerechtvaardigde vertrouwen mocht hebben dat hij met het indienen van een (proforma) bezwaarschrift kon wachten, zonder dat dit gevolgen zou hebben voor de ontvankelijkheid hiervan. Voor zover appellant zich beroept op een toezegging die hem is gedaan op 8 september 2009, die inhield dat hij tot 11 september 2009 bezwaar kon maken, heeft verweerder terecht overwogen dat deze mededeling is gedaan na het verstrijken van genoemde termijn van twee weken en reeds daarom niet kan leiden tot verschoonbaarheid van de overschrijding hiervan. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd behoeft geen behandeling.
2.5
Het beroep is ongegrond, zodat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, mr. R.C. Stam en mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. R. Kegge