Deze zaak hangt samen met nr. 09/02484 ([medeverdachte 1]) waarin ik op 3 november 2009 conclusie heb genomen en met nr. 08/03970 ([medeverdachte 2]), waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 05-01-2010, nr. 08/00390
ECLI:NL:HR:2010:BK3497
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-01-2010
- Zaaknummer
08/00390
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK3497
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK3497, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK3497
ECLI:NL:PHR:2010:BK3497, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK3497
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Overschrijding redelijke termijn in de cassatiefase.
5 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/00390
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 december 2007, nummer 22/001730-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het arrest waarvan beroep zal vernietigen voor zover het betreft de strafoplegging en de opgelegde straf zal verminderen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zes jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 januari 2010.
Conclusie 10‑11‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof 's‑Gravenhage heeft verdachte op 10 december 2007 voor
- 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- 2:
de eendaadse samenloop van medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
en; medeplegen van witwassen; 3, eerste alternatief: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod; en tweede alternatief: medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen of gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar.
2.
Mr. J.H.L.C. Kuijpers, advocaat te 's‑Hertogenbosch, heeft cassatie ingesteld. Mrs. L. de Leon en M.G. Vos, advocaten te Utrecht, hebben een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel stelt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden omdat op 12 december 2007 cassatieberoep is ingesteld tegen het bestreden arrest en het dossier eerst op 19 juni 2009 ter administratie van de Hoge Raad is ontvangen. De stellers van het middel wijzen erop dat aan een aantal omstandigheden in deze zaak extra gewicht toegekend moet worden bij de beslissing in hoeverre de opgelegde straf wegens schending van de redelijke termijn dient te worden verminderd. In de eerste plaats is er sprake van een corruptieonderzoek in Spanje, waarvan de verdachte in 2008 op de hoogte is gekomen en waardoor het vertrouwensbeginsel onder druk is komen te staan. In de tweede plaats zal verdachte zijn Nederlandse gevangenisstraf dienen door te moeten brengen in een beveiligde en gesloten penitentiaire inrichting en komt hij niet in aanmerking voor de detentiefasering, waardoor de opgelegde gevangenisstraf extra zwaar aankomt.
3.2.
Inderdaad is tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken ter administratie van de Hoge Raad iets meer dan anderhalf jaar verlopen, hetgeen een schending oplevert van de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn. Bovendien is tussen het instellen van het beroep en de datum waarop deze conclusie wordt genomen bijna een jaar en 11 maanden verlopen, waardoor de redelijke termijn — nu verdachte in de onderhavige zaak is gedetineerd — nogmaals is geschonden. Deze schendingen van de redelijke termijn dienen te worden gecompenseerd door een vermindering van de opgelegde straf.
3.3.
Wat het belang is van de eerste omstandigheid voor de vaststelling van het gevolg dat aan de schending van de redelijke termijn moet worden verbonden is mij niet duidelijk kunnen worden.
De omstandigheid dat men als vreemdeling een vluchtrisico betekent, hetgeen gevolgen heeft voor de detentiesituatie, is voorts een gegeven dat mijns inziens inherent is aan de rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld en die het hof in de strafmotivering tot uitdrukking heeft gebracht. Verdachte heeft, aldus het hof — op afstand, vanuit Spanje — een coördinerende, aansturende en leidinggevende rol vervuld waarbij hij anderen het risico liet lopen. Verdachte heeft vanuit het buitenland de regie gevoerd bij de strafbare feiten. Ongetwijfeld heeft het hof voorzien dat de verdachte onder een ander detentieregime in Nederland zou worden gedetineerd dan andere verdachten die in Nederland thuis zijn. Ik zie dan ook geen reden om in een afwijking van de gebruikelijke regels te voorzien op basis van de tweede in het middel genoemde omstandigheid.
Het middel is gegrond, hetgeen zal dienen te leiden tot een vermindering van de opgelegde straf.
4.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het arrest, waarvan beroep, zal vernietigen voorzover het betreft de strafoplegging en de opgelegde straf zal verminderen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑11‑2009