Hof 's-Gravenhage, 19-12-2012, nr. 22-002582-12
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6574
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
19-12-2012
- Zaaknummer
22-002582-12
- LJN
BY6574
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6574, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 19‑12‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑12‑2012
Inhoudsindicatie
,
Partij(en)
Rolnummer: 22-002582-12
Parketnummer: 10-691260-11
Datum uitspraak: 19 december 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 december 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, waarbij naast de algemene voorwaarden als bijzondere voorwaarde is bepaald dat het de verdachte gedurende de proeftijd niet is toegestaan het voetbalstadion "De Kuip" en het/de daarbij omringend(e) (parkeer)terrein(en) te betreden waarin een voetbalwedstrijd wordt gespeeld van de betaalde voetbalorganisatie Feyenoord in het kader van enige door de KNVB of de internationale voetbalbond georganiseerde competitie.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 september 2011 te Rotterdam op of aan de openbare weg, het Van Zandvlietplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het Maasgebouw en/of één (of meer) lid/leden van de Mobiele Eenheid en/of een of meer (andere) politieagenten en/of beveiligingsmedewerker(s) werkzaam in/bij het Maasgebouw en/of een of meer andere toen daar bij het Maasgebouw aanwezige personen, welk geweld bestond uit het
- -
bestormen van het Maasgebouw, en/of
- -
slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen en/of duwen tegen de glazen gevel en/of (een) deur(en) van het Maasgebouw, en/of
- -
gooien van vuurwerk en/of (een) rookbom(men) en/of (een) ste(e)n(en) en/of vuilnisbak(ken) en/of asbak(ken), althans een (of meer) (zware en/of) hard(e) voorwerp(en), in/tegen, althans in de richting van, het Maasgebouw en/of tegen/naar/in de richting van die leden van de Mobiele Eenheid en/of die politieagenten en/of die beveiligingsmedewerker(s) en/of die toen daar aanwezige andere personen waarbij een (hard en/of zwaar) voorwerp tegen het hoofd van een beveiligingsmedewerker aankwam, en/of
- -
(meermalen, althans eenmaal) rammen/slaan met een (metalen) pijp/buis op een glazen deur van het Maasgebouw en/of (aldus) kapot slaan van die glazen deur en/of(vervolgens) gooien van die pijp/buis in de richting van die beveiligingsmedewerker(s) en/of leden van de Mobiele éénheid en/of politieagenten en/of toen daar aanwezige andere personen, waarbij die pijp tegen een been van een lid van die Mobiele Eenheid aankwam;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere bewijsoverweging en bewijsverweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw - overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities - betoogd dat, door het openbaar ministerie de verbaliseringsplicht overeenkomstig het gestelde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering, is geschonden nu geen proces-verbaal van de opsporingsberichtgeving is opgemaakt. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat het openbaar ministerie met betrekking tot het vertonen van beelden van de verdachte op intranet en in het programma Opsporing Verzocht niet overeenkomstig de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving heeft gehandeld en dat deze vorm van opsporing bovendien niet voldoende wettelijke basis heeft. Dit alles leidt tot een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) en, is in combinatie met artikel 6 van het EVRM, een onherstelbaar vormverzuim, overeenkomstig artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en mitsdien tot vrijspraak, subsidiair tot strafvermindering.
Gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op zaterdag 17 september 2011 heeft voorafgaand aan de voetbalwedstrijd Feyenoord - De Graafschap een demonstratie plaatsgevonden tegen het bestuur van Feyenoord. Een groep van ongeveer 300 personen heeft deze demonstratie verlaten en heeft zich begeven naar het Maasgebouw aan het Van Zandvlietplein op het terrein van het Feyenoordstadion. Deze groep personen was van plan het Maasgebouw te bestormen. Daarnaast hebben zij uiting aan hun ongenoegen gegeven door met stenen, vuurwerk en prullenbakken in de richting van het Maasgebouw te gooien. In het Maasgebouw stond de politie om hen tegen te houden. Uiteindelijk werd een toegangsdeur vernield. Door aanwezige politieagenten is hun dienstwapen getrokken.
Bij deze ongeregeldheden bij het Maasgebouw zijn camerabeelden veiliggesteld. De beelden zijn door de politie zorgvuldig bekeken teneinde tot herkenning te komen van één of meer verdachten. De onderhavige verdachte, zichtbaar op de beelden, werd hierbij niet herkend. Op 20 september 2011 zijn deze beelden van de verdachte op het intranet van de politie geplaatst om een herkenning door de overige opsporingsambtenaren mogelijk te maken. Vervolgens zijn op 24 september 2011 de beelden op de internetsite van de politie Rotterdam-Rijnmond geplaatst. De verdachte is daarbij eveneens niet herkend. Daarop zijn op 27 september 2011 de beelden getoond in het programma Opsporing Verzocht.
Verbaliseringsplicht
Het hof overweegt hiertoe het navolgende.
Het hof stelt vast dat er zich in het dossier geen proces-verbaal bevindt waarin is gerelateerd dat gebruik is gemaakt van opsporingsberichtgeving. Naar het oordeel van het hof is het gebruikmaken van opsporingsberichtgeving een verrichting van werkzaamheden in het kader van de opsporing, zodat, overeenkomstig het gestelde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering, een proces-verbaal opgemaakt had moeten worden. Naar het oordeel van het hof is dit nalaten een vormverzuim nu de strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven voorschriften niet zijn nageleefd. Echter artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering ziet louter op onherstelbare vormverzuimen. Hoewel het niet opmaken van een proces-verbaal van opsporingsberichtgeving als een vormverzuim kan worden beschouwd, is dit naar het oordeel van het hof geen schending van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu dit in de gegeven omstandigheden niet onherstelbaar is, daar de mogelijkheid bestaat dit alsnog te doen opmaken. Het hof zal echter een bevel daartoe, gelet op het hierna volgende, achterwege laten. Het verweer van de raadsvrouw wordt in zoverre verworpen.
De toelaatbaarheid van de opsporingsberichtgeving
Bij de inzet van opsporingsberichtgeving kan sprake zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, ook wel het privéleven, dat wordt beschermd door artikel 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Dat is met name het geval als in het opsporingsbericht tot de persoon herleidbare gegevens worden gebruikt. Een dergelijke inbreuk is slechts toegestaan als deze bij wet is voorzien. Dezelfde waarborg is neergelegd in artikel 10 van de Grondwet.
De bevoegdheid tot het inzetten van het opsporingsmiddel opsporingsberichtgeving is niet expliciet opgenomen in het Wetboek van Strafvordering, maar valt onder de algemene bepalingen van de artikelen 141 en 148 van het Wetboek van Strafvordering waarin is bepaald dat de officier van justitie is belast met de opsporing van strafbare feiten en in dat kader bevelen kan geven aan overige personen die met de opsporing zijn belast.
Voorts kan aan het bepaalde in artikel 19 aanhef en sub a van de Wet politiegegevens (Wpg) een wettelijke grondslag worden ontleend voor het door de politie ter beschikking stellen aan derden (waaronder de audio-visuele media) van het door middel van (beveiligings)camera's verkregen beeldmateriaal. Gesteld noch gebleken is dat de politie en/of het openbaar ministerie zich niet aan de eisen die bij of krachtens de Wpg worden gesteld voor de verwerking van zodanige politiegegevens hebben gehouden.
In de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving (2009A004, stcr. 2009,51, hierna: de Aanwijzing) worden de regels en waarborgen rond de inzet van opsporingsberichtgeving nader gepreciseerd. Deze aanwijzing ziet op diverse vormen van berichtgeving, waaronder het tonen van berichten op de tv en op internet. De regeling behelst - kort en zakelijk weergegeven - de wijze waarop het openbaar ministerie ten behoeve van de opsporing informatie, waaronder nadrukkelijk ook beeld- en geluidsmateriaal, aan haar mediapartners kan verstrekken. Voorafgaand aan de inzet van opsporingsberichtgeving moet de hoofdofficier van justitie, op voorstel van de (zaaks)officier, toestemming geven. De hoofdofficier van justitie onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt, is verantwoordelijk voor de plaatsing en de inhoud van het opsporingsbericht. Bij de opsporing van een onbekende dader dient vervolgens te worden nagegaan of het een feit betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bovendien dient het openbaar ministerie een bewuste belangenafweging te maken, in de regel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde enerzijds en de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Opsporingsberichtgeving kan de persoonlijke levenssfeer of andere belangen van betrokkenen raken. De zwaarte van het in te zetten middel dient in verhouding te staan tot het beoogde doel. Hierbij speelt de ernst van het gepleegde delict een rol. Ten slotte geldt dat, indien het doel ook met een voor de verdachte minder belastend middel kan worden bereikt, voor dat middel dient te worden gekozen.
Gelet op het vorenoverwogene overweegt het hof als volgt. Allereerst stelt het hof vast dat de verdachte werd verdacht voor een feit - artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht - waarbij overeenkomstig het gestelde in artikel 67, eerste lid onder a van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast stelt het hof vast dat de inzet van opsporingsberichtgeving zoals hier aan de orde is geweest een onmiskenbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte heeft opgeleverd. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak van betekenis dat de gebeurtenissen bij het Maasgebouw in de volle openbaarheid hebben plaatsgevonden en de rechtsorde ernstig hebben geschokt, in die zin dat er grote beroering in de maatschappij is ontstaan. Voorts is van belang dat de deelnemers aan de rellen bij het Maasgebouw door de politie in diverse media zijn opgeroepen om zich te melden, bij gebreke waarvan zou worden overgegaan tot het tonen van de opgenomen beelden op internet, in het televisieprogramma Opsporing Verzocht, op internet en op zogenaamde digiborden in het centrum van Rotterdam. De verdachte heeft zich, ondanks die oproepen daartoe, niet gemeld. Bij deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie in de belangenafweging tot de uitkomst heeft kunnen komen waartoe het openbaar ministerie is gekomen en dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte proportioneel is geweest. Het belang van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dient naar 's-Hofs oordeel in deze omstandigheden te prevaleren boven het persoonlijk belang van de verdachte.
Tot slot overweegt het hof met betrekking tot de vereiste toestemming van de hoofdofficier van justitie in het bijzonder het navolgende.
Buiten het op pagina 2 van de binnengekomen appelmemorie inhoudende de grieven van het openbaar ministerie d.d.
- 1.
juni 2012, beschikt het hof niet over een proces-verbaal van bevindingen waaruit deze toestemming blijkt. Hoewel het hof van oordeel is dat het openbaar ministerie gehouden was om een bovengenoemd proces-verbaal van bevindingen op te maken zal het hof uitgaan van de juistheid van de op 2 juni 2011 binnengekomen appelmemorie. Derhalve is naar het oordeel van het hof voldaan aan alle formele eisen die de Aanwijzing stelt. Het verweer van de raadsvrouw wordt in zoverre verworpen.
Anders dan de verdediging is het hof gezien het voorgaande van oordeel dat artikel 8 EVRM niet is geschonden door de inzet van de hierboven bedoelde opsporingsberichtgeving, nu de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte berust op een wettelijke grondslag. Daarnaast kan de inbreuk in het onderhavige geval, gelet op het reeds hierboven overwogene, noodzakelijk en derhalve proportioneel worden geacht in het belang van de openbare veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten.
Ten slotte dient te worden bedacht dat, voor zover al sprake zou zijn van een schending van artikel 8 EVRM, dat niet zonder meer meebrengt dat inbreuk wordt gemaakt op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. (vergelijk LJN:BL7688, HR, 21-12-2010).
Gelet op het vorenoverwogene is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verweren van de raadsvrouw worden mitsdien verworpen: zowel voor wat betreft de bewijsuitsluiting als voor wat betreft de strafmatiging.
Significante bijdrage
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad in het in vereniging plegen van openlijk geweld en dat hij daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte op 17 september 2011 deel uit heeft gemaakt van de groep die het Maasgebouw heeft bestormd. Hij heeft tijdens deze bestorming vooraan gestaan waarbij hij, zoals hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard, leuzen heeft gescandeerd waarbij hij armbewegingen tezamen met de groep heeft gemaakt. Nu de verdachte gelet op het vorenstaande actief deel heeft uitgemaakt van de groep personen die het Maasgebouw heeft bestormd, wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 september 2011 te Rotterdam op de openbare weg, het Van Zandvlietplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen het Maasgebouw en politieagenten en een beveiligingsmedewerker werkzaam in/bij het Maasgebouw, welk geweld bestond uit het
- -
bestormen van het Maasgebouw, en
- -
slaan of stompen of schoppen of trappen of duwen tegen de glazen gevel en een deur van het Maasgebouw, en
- -
gooien van vuurwerk en rookbommen en stenen en tegen, het Maasgebouw en in de richting van die politieagenten en die beveiligingsmedewerker waarbij een hard voorwerp tegen het hoofd van een beveiligingsmedewerker aankwam, en
- -
rammen met een pijp op een glazen deur van het Maasgebouw en het kapot slaan van die glazen deur
en het gooien van die pijp in de richting van een beveiligingsmedewerker en politieagenten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren waarbij de verdachte zich naast algemene voorwaarden als bijzondere voorwaarde Het is de veroordeelde gedurende de proeftijd niet toegestaan het voetbalstadion "De Kuip" en het/de daarbij omringend(e) (parkeer)terrein(en) te betreden waarin een voetbalwedstrijd wordt gespeeld van de betaalde voetbalorganisatie Feyenoord in het kader van enige door de KNVB of de internationale voetbalbond georganiseerde competitie. Daarnaast dient de verdachte binnen de eerste zes maanden van zijn proeftijd aan [slachtoffer], de verbalisanten nummer 15, 16, 19 en 7 een bedrag van € 550,-, respectievelijk € 300,-, € 300,-, € 300,- en € 450,-, te betalen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 17 september 2011 samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen het Maasgebouw, de daar aanwezige politieagenten en een beveiligingsmedewerker. De verdachte en zijn medeverdachten zijn de bewuste avond voorafgaand aan de voetbalwedstrijd van Feyenoord tegen De Graafschap naar het Maasgebouw gegaan, alwaar op dat moment het bestuur van Feyenoord, de burgemeester van Rotterdam en andere bezoekers voor de wedstrijd aanwezig waren. Deze personen zijn geconfronteerd met een groep, waarvan de verdachte deel uitmaakte, die met veel lawaai en geweld het Maasgebouw hebben bestormd. Politieagenten en beveiligingsmedewerkers hebben daarop tevergeefs geprobeerd de supporters tegen te houden en hen te verhinderen het Maasgebouw te betreden. Uit de zich in het dossier bevindende aangiftes wordt duidelijk dat de verbalisanten en een beveiligingsmedewerker zich in een uiterst benarde positie bevonden en dat een aantal verbalisanten zich op enig moment zelfs genoodzaakt voelden om hun dienstwapen te trekken. Enkele verbalisanten, waaronder [slachtoffer], die geraakt werd door een door één van de groep supporters gegooide steen, zijn bij de ongeregeldheden gewond geraakt.
Het hof acht de handelwijze van de verdachte volstrekt onaanvaardbaar. Het gedrag vormt een bedreiging van de openbare orde en een fysieke bedreiging van politiemensen, die hun taak uitoefenen, alsmede van burgers. Het is uitsluitend aan het optreden van de Mobiele Eenheid van de politie te danken dat de gewelddadige confrontatie niet veel ernstiger gevolgen heeft gehad. Voornoemde gebeurtenissen hebben een schok gegeven in de samenleving. Tegen dergelijke bedreigingen van de openbare orde dient hard te worden opgetreden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat in beginsel - zoals eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie is. Het hof is evenwel van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van strafmatiging.
Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit net 19 jaar was. Daarnaast is de verdachte nog niet eerder in aanraking geweest met politie en justitie. Het hof is derhalve alles overwegende van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering tot schadevergoeding
In de onderhavige zaak zijn geen vorderingen tot schadevergoeding ingediend. Door de advocaat-generaal is gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding zoals deze in de zaak van de medeverdachte aan de orde zijn, eveneens, als bijzondere voorwaarde, bij onderhavige verdachte dienen te worden opgelegd. Naar het oordeel van het hof zijn, - nu er door benadeelden geen vorderingen zijn ingediend en eveneens geen stukken ter onderbouwing van deze vorderingen in het procesdossier voorhanden zijn -, geen vorderingen aan het oordeel van het hof onderworpen en kan het hof in de onderhavige zaak de eventueel geleden schade niet begroten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c en 22d, zoals zij heden gelden, en de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd niet is toegestaan het voetbalstadion "De Kuip" en het/de daarbij omringend(e) (parkeer)terrein(en) te betreden waarin een voetbalwedstrijd wordt gespeeld van de betaalde voetbalorganisatie Feyenoord in het kader van enige door de KNVB of de internationale voetbalbond georganiseerde competitie.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. A.L.J. van Strien en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. M.Th.A. de Ridder.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2012.