Einde inhoudsopgave
Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds
Protocol I betreffende de definitie van het begrip ‘producten van oorsprong’ en regelingen voor administratieve samenwerking
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-09-2021. De bijlagen I t/m VII zijn niet opgenomen.
- Bronpublicatie:
01-09-2021, PbEU 2021, L 381 (uitgifte: 27-10-2021, regelingnummer: 2021/1858 (1/2021))
- Inwerkingtreding
01-09-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-09-2021, PbEU 2021, L 381 (uitgifte: 27-10-2021, regelingnummer: 2021/1858 (1/2021))
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
EU-recht / Marktintegratie
Internationaal publiekrecht / Algemeen
Artikel 1. Toepasselijke regels van oorsprong
- 1.
Voor de toepassing van de overeenkomst zijn aanhangsel I en de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (1) (‘de conventie’), zoals laatstelijk gewijzigd en gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, van toepassing.
- 2.
Alle verwijzingen naar de ‘desbetreffende overeenkomst’ in aanhangsel I en in de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de conventie gelden als verwijzingen naar de overeenkomst.
- 3.
Niettegenstaande artikel 16, lid 5, en artikel 21, lid 3, van aanhangsel I bij de conventie, mag het bewijs van oorsprong een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een oorsprongsverklaring zijn indien bij de cumulatie alleen EVA-landen, de Faeröer, de Europese Unie, de Republiek Turkije, de deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces, de Republiek Moldavië, Georgië en Oekraïne zijn betrokken.
Artikel 2. Alternatieve toepasselijke regels van oorsprong
- 1.
Niettegenstaande artikel 1 van dit protocol, worden producten die preferentiële oorsprong verkrijgen overeenkomstig de alternatieve toepasselijke regels van oorsprong van aanhangsel A bij dit protocol (‘overgangsregels’) voor de toepassing van de overeenkomst ook beschouwd als van oorsprong uit de Europese Unie of Georgië.
- 2.
De overgangsregels zijn van toepassing totdat de wijziging van de conventie waarop de overgangsregels gebaseerd zijn, in werking treedt.
Artikel 3. Geschillenregeling
- 1.
Indien er een geschil ontstaat in verband met de in artikel 32 van aanhangsel I bij de conventie of artikel 34 van aanhangsel A bij dit protocol beschreven controleprocedures dat niet kan worden opgelost door de douaneautoriteit die de controle heeft aangevraagd en de douaneautoriteit die deze controle moet uitvoeren, wordt dit aan het Subcomité douane voorgelegd.
- 2.
In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.
Artikel 4. Wijzigingen van het protocol
Het Subcomité douane kan besluiten de bepalingen van dit protocol te wijzigen.
Artikel 5. Opzegging van de conventie
- 1.
Indien ofwel de Europese Unie ofwel Georgië de depositaris van de conventie schriftelijk te kennen geeft de conventie op grond van artikel 9 van de conventie te willen opzeggen, openen de Europese Unie en Georgië onmiddellijk onderhandelingen over oorsprongsregels voor de toepassing van de overeenkomst.
- 2.
Tot de inwerkingtreding van deze nieuw overeengekomen oorsprongsregels blijven de op het moment van opzegging geldende oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de conventie van toepassing op de overeenkomst. Vanaf de opzegging worden de oorsprongsregels in aanhangsel I en, in voorkomend geval, de relevante bepalingen van aanhangsel II bij de conventie evenwel zo uitgelegd dat zij uitsluitend bilaterale cumulatie tussen de Europese Unie en Georgië toestaan.
Aanhangsel A. Alternatieve toepasselijke regels van oorsprong Regels voor facultatieve toepassing tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels, in afwachting van de sluiting en de inwerkingtreding van de wijziging van de conventie (‘de regels’ of ‘de overgangsregels’)
Definitie van het begrip ‘Producten van oorsprong’ en regelingen voor administratieve samenwerking
Doelstellingen
Deze regels zijn optioneel. Zij zijn bedoeld om voorlopig te worden toegepast, in afwachting van de sluiting en de inwerkingtreding van de wijziging van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (‘de PEM-conventie’ of ‘de conventie’). Deze regels zijn bilateraal van toepassing op de handel tussen die overeenkomstsluitende partijen die overeenkomen ernaar te verwijzen of ze op te nemen in hun bilaterale preferentiële handelsovereenkomsten. Deze regels zijn bedoeld om te worden toegepast als alternatief voor de regels van de conventie, die overeenkomstig de conventie geen afbreuk doen aan de beginselen die zijn neergelegd in de desbetreffende overeenkomsten en andere daarmee samenhangende bilaterale overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen. Deze regels zullen dus niet verplicht zijn maar optioneel. Zij kunnen worden toegepast door marktdeelnemers die aanspraak wensen te maken op preferenties die op deze regels zijn gebaseerd in plaats van op de regels van de conventie te zijn gebaseerd.
Deze regels zijn niet bedoeld om de conventie te wijzigen. De conventie blijft volledig van toepassing tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de conventie. Deze regels zullende rechten en plichten van de overeenkomstsluitende partijen bij de conventie niet wijzigen.
Titel I. Algemene bepalingen
Artikel 1. Definities
Voor de toepassing van deze regels wordt verstaan onder:
- a)
‘toepassende overeenkomstsluitende partij’: een overeenkomstsluitende partij bij de PEM-conventie die deze regels opneemt in haar bilaterale preferentiële handelsovereenkomsten met een andere overeenkomstsluitende partij bij de PEM-conventie; hieronder vallen ook de partijen bij deze overeenkomst;
- b)
‘hoofdstukken’, ‘posten’ en ‘onderverdelingen’: de hoofdstukken, posten en onderverdelingen (vier- of zescijfercodes) van de nomenclatuur die het Verdrag over het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen (‘geharmoniseerde systeem’) vormt met de wijzigingen ingevolge de aanbeveling van de Internationale Douaneraad van 26 juni 2004;
- c)
‘ingedeeld’: de indeling van een goed onder een bepaalde post of onderverdeling van het geharmoniseerde systeem;
- d)
‘zending’: producten die ofwel
- i)
gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden gezonden, of
- ii)
vergezeld gaan van één enkel vervoersdocument vanaf de verzending bij de exporteur tot de aankomst bij de geadresseerde of, in afwezigheid van een dergelijk document, van één enkele factuur;
- e)
‘douaneautoriteiten van de partij of toepassende overeenkomstsluitende partij’ voor de Europese Unie: een douaneautoriteit van een lidstaat van de Europese Unie;
- f)
‘douanewaarde’: de waarde zoals bepaald volgens de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel van 1994 (WTO-overeenkomst inzake douanewaarde);
- g)
‘prijs af fabriek’: de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in de partij in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen en alle andere aan de vervaardiging verbonden kosten, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd. Wanneer de laatste be- of verwerking aan een fabrikant is uitbesteed, verwijst de term ‘fabrikant’ naar het bedrijf dat de be- of verwerking heeft uitbesteed.
Wanneer de betaalde prijs niet alle kosten dekt die verbonden zijn aan de vervaardiging van het product in de partij, is de prijs af fabriek de som van al die kosten, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;
- h)
‘onderling vervangbaar materiaal’ of ‘onderling vervangbaar product’: materiaal of product van dezelfde soort en handelskwaliteit, met dezelfde technische en fysieke kenmerken en waartussen geen onderscheid mogelijk is;
- i)
‘goederen’: zowel materialen als producten;
- j)
‘vervaardiging’: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage;
- k)
‘materiaal’: alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;
- l)
‘maximuminhoud van niet van oorsprong zijnde materialen’: de maximale hoeveelheid niet van oorsprong zijnde materialen die is toegestaan om een vervaardiging te beschouwen als een toereikende be- of verwerking om de oorsprong te verlenen. Deze hoeveelheid kan worden uitgedrukt in procenten van de prijs af fabriek van het product of in procenten van het nettogewicht van de gebruikte materialen van een bepaalde groep hoofdstukken, een hoofdstuk, post of onderverdeling;
- m)
‘product’: het product dat wordt vervaardigd, zelfs indien dit bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;
- n)
‘gebied’: het grondgebied, de binnenwateren en de territoriale zee van een partij;
- o)
‘toegevoegde waarde’: de prijs af fabriek van het product verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte materialen van oorsprong uit de andere toepassende overeenkomstsluitende partijen waarmee cumulatie van toepassing is of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die in de partij van uitvoer voor deze materialen werd betaald;
- p)
‘waarde van de materialen’: de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de partij van uitvoer is betaald. Wanneer de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong moet worden vastgesteld, is dit punt van overeenkomstige toepassing.
Titel II. Definitie van het begrip ‘Producten van oorsprong’
Artikel 2. Algemene eisen
Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd van oorsprong te zijn uit een partij wanneer zij naar een andere partij worden uitgevoerd:
- a)
geheel en al in een partij verkregen producten, in de zin van artikel 3;
- b)
in een partij verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in die partij een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan in de zin van artikel 4.
Artikel 3. Geheel en al verkregen producten
- 1.
De volgende producten worden, bij uitvoer naar de andere partij, beschouwd geheel en al verkregen te zijn in een partij:
- a)
uit de zeebodem of de ondergrond ervan gewonnen minerale producten en mineraal water;
- b)
aldaar gekweekte of geoogste producten van het plantenrijk, met inbegrip van waterplanten;
- c)
aldaar geboren en gehouden levende dieren;
- d)
producten afkomstig van aldaar gehouden levende dieren;
- e)
producten afkomstig van aldaar geboren en gehouden geslachte dieren;
- f)
producten van de aldaar bedreven jacht en visserij;
- g)
producten van de aquacultuur, wanneer de vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren aldaar zijn geboren of uit eieren, larven, jonge vis of visbroed zijn gekweekt;
- h)
producten van de zeevisserij en andere buiten een territoriale zee door haar schepen uit de zee gewonnen producten;
- i)
uitsluitend uit de onder h) bedoelde producten aan boord van haar fabrieksschepen vervaardigde producten;
- j)
aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen;
- k)
resten en afval afkomstig van aldaar verrichte fabricagehandelingen;
- l)
producten gewonnen uit de buiten haar territoriale zee gelegen zeebodem of de ondergrond ervan, mits de partij exclusieve rechten heeft op de exploitatie van deze zeebodem of de ondergrond ervan;
- m)
goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met l) bedoelde producten zijn vervaardigd.
- 2.
De termen ‘haar schepen’ en ‘haar fabrieksschepen’ in lid 1, onder h) respectievelijk i), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen die aan elk van de volgende vereisten voldoen:
- a)
zij zijn geregistreerd in de partij van uitvoer of de partij van invoer;
- b)
zij voeren de vlag van de partij van uitvoer of de partij van invoer;
- c)
zij voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
- i)
zij behoren voor ten minste 50 % toe aan onderdanen van de partij van uitvoer of de partij van invoer, of
- ii)
zij behoren toe aan vennootschappen die:
- —
hun hoofdkantoor en hun belangrijkste economische activiteiten in de partij van uitvoer of de partij van invoer hebben, en
- —
voor ten minste 50 % toebehoren aan de partij van uitvoer of de partij van invoer of aan openbare lichamen of onderdanen van deze partijen.
- 3.
Wanneer de partij van uitvoer of de partij van invoer de Europese Unie is, wordt voor de toepassing van lid 2 een lidstaat van de Europese Unie verstaan.
- 4.
Voor de toepassing van lid 2 worden de EVA-staten geacht één toepassende overeenkomstsluitende partij te vormen.
Artikel 4. Toereikende be- of verwerking
- 1.
Onverminderd lid 3 van dit artikel en artikel 6 worden producten die niet geheel en al zijn verkregen in een partij, geacht een toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan wanneer aan de in lijst in bijlage II genoemde voorwaarden is voldaan.
- 2.
Indien een product dat overeenkomstig lid 1 de oorsprong van een partij heeft verkregen, als materiaal wordt gebruikt bij de vervaardiging van een ander product, wordt geen rekening gehouden met de niet-oorsprongsmaterialen die bij de vervaardiging ervan kunnen zijn gebruikt.
- 3.
Voor elk product wordt bepaald of aan de eisen van lid 1 is voldaan.
Wanneer de relevante regel evenwel gebaseerd is op een maximuminhoud van niet-oorsprongsmaterialen, kunnen de douaneautoriteiten van de partijen exporteurs toestemming verlenen om overeenkomstig lid 4 een gemiddelde te berekenen van de prijs af fabriek van het product en de waarde van de niet-oorsprongsmaterialen om rekening te houden met schommelingen in kosten en wisselkoersen.
- 4.
Indien het in lid 3, tweede alinea bedoelde geval van toepassing is, worden een gemiddelde prijs van het product af fabriek en een gemiddelde waarde van de gebruikte niet-oorsprongsmaterialen berekend respectievelijk op basis van de som van de prijzen af fabriek van de gehele verkoop van hetzelfde product in het voorgaande boekjaar en de som van de waarde van alle niet-oorsprongsmaterialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van hetzelfde product in het voorgaande boekjaar, zoals gedefinieerd in de partij van uitvoer of, wanneer cijfers voor een geheel boekjaar ontbreken, een kortere periode die echter niet minder dan drie maanden kan zijn.
- 5.
Exporteurs die gekozen hebben voor een berekening op basis van gemiddelden, moeten deze methode consistent toepassen in het jaar volgende op het referentieboekjaar dan wel, indien van toepassing, in het jaar volgende op de kortere periode die als referentieperiode is gebruikt. Zij mogen ophouden deze methode toe te passen wanneer zij vaststellen dat in een bepaald boekjaar, of in een bepaalde kortere representatieve periode van niet minder dan drie maanden, de schommelingen in de kosten of wisselkoersen die de toepassing van die methode rechtvaardigden, hebben opgehouden.
- 6.
De in lid 4 bedoelde gemiddelden worden gebruikt als respectievelijk de prijs af fabriek en de waarde van niet van oorsprong zijnde materialen, om vast te stellen of voldaan is aan de voorwaarde van de maximuminhoud van niet van oorsprong zijnde materialen.
Artikel 5. Tolerantieregel
- 1.
In afwijking van artikel 4 en behoudens de leden 2 en 3 mogen niet-oorsprongsmaterialen die volgens de in de lijst in bijlage II opgenomen voorwaarden bij de vervaardiging van een bepaald product niet mogen worden gebruikt, toch worden gebruikt, mits het totale nettogewicht of de totale waarde niet hoger is dan:
- a)
15 % van het nettogewicht van het product voor producten die onder de hoofdstukken 2 en 4 tot en met 24 vallen, met uitzondering van verwerkte visserijproducten van hoofdstuk 16;
- b)
15 % van de prijs af fabriek van het product voor andere dan onder a) vallende producten.
Dit lid is niet van toepassing op producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem vallen, waarvoor de afwijkingen gelden die in de aantekeningen 6 en 7 van bijlage I vermeld zijn.
- 2.
Lid 1 staat niet toe dat de percentages voor de maximuminhoud van niet van oorsprong zijnde materialen zoals vastgesteld in de regels in de lijst in bijlage II worden overschreden.
- 3.
De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op producten die geheel en al zijn verkregen in een partij in de zin van artikel 3. Onverminderd artikel 6 en artikel 9, lid 1, is de in die bepalingen vastgestelde afwijking toch van toepassing op producten waarvoor de regel in de lijst in bijlage II vereist dat de bij de vervaardiging van het product gebruikte materialen geheel en al zijn verkregen.
Artikel 6. Ontoereikende be- of verwerking
- 1.
Onverminderd lid 2 worden de volgende behandelingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 4 wordt voldaan:
- a)
behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;
- b)
splitsen en samenvoegen van colli;
- c)
wassen, schoonmaken; stofvrij maken, verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;
- d)
strijken of persen van textiel;
- e)
eenvoudig schilderen en polijsten;
- f)
ontvliezen of doppen en geheel of gedeeltelijk vermalen van rijst; polijsten en glanzen van granen en rijst;
- g)
kleuren of aromatiseren van suiker of vormen van suikerklonten; geheel of gedeeltelijk vermalen van kristalsuiker;
- h)
pellen, ontpitten en schillen van noten, vruchten en groenten;
- i)
aanscherpen, eenvoudig vermalen of versnijden;
- j)
zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van stellen of assortimenten van artikelen);
- k)
eenvoudig plaatsen in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de opmaak;
- l)
aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;
- m)
eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten;
- n)
mengen van suiker met enige stof;
- o)
eenvoudig toevoegen van water of verdunnen, drogen of denatureren van producten;
- p)
eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel en het uit elkaar nemen van producten;
- q)
slachten van dieren;
- r)
twee of meer van de onder a) tot en met q) genoemde handelingen tezamen.
- 2.
Om te bepalen of de be- of verwerkingen die een bepaald product heeft ondergaan, ontoereikend zijn in de zin van lid 1 worden alle behandelingen die dit product in de partij van uitvoer heeft ondergaan, samen in aanmerking genomen.
Artikel 7. Cumulatie van oorsprong
- 1.
Onverminderd artikel 2 worden producten, bij uitvoer naar de andere partij, beschouwd als van oorsprong uit de partij van uitvoer indien zij aldaar zijn verkregen uit materialen van oorsprong uit een andere toepassende overeenkomstsluitende partij, op voorwaarde dat de in de partij van uitvoer verrichte be- of verwerkingen meer inhouden dan de in artikel 6 beschreven handelingen. De materialen hoeven geen toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan.
- 2.
Indien de in de partij van uitvoer verrichte be- of verwerkingen niet meer inhouden dan de in artikel 6 beschreven behandelingen, wordt het product dat is verkregen uit materialen van oorsprong uit een andere toepassende overeenkomstsluitende partij, alleen als van oorsprong uit de partij van uitvoer beschouwd indien de aldaar toegevoegde waarde groter is dan die van de gebruikte materialen van oorsprong uit een andere toepassende overeenkomstsluitende partij. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit de toepassende overeenkomstsluitende partij die de hoogste waarde vertegenwoordigt van bij de vervaardiging van het eindproduct in de partij van uitvoer gebruikte oorsprongsmaterialen vertegenwoordigt.
- 3.
Onverminderd artikel 2 en met uitzondering van producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen, worden in een andere toepassende overeenkomstsluitende partij dan de partij van uitvoer verrichte be- of verwerkingen geacht te zijn verricht in de partij van uitvoer wanneer de daarbij verkregen producten verdere be- of verwerkingen ondergaan in deze partij van uitvoer.
- 4.
Onverminderd artikel 2 worden, uitsluitend voor de bilaterale handel tussen de partijen voor producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen, in de partij van invoer verrichte be- of verwerkingen geacht te zijn verricht in de partij van uitvoer wanneer de producten verdere be- of verwerkingen ondergaan in deze partij van uitvoer.
Voor de toepassing van dit lid worden de deelnemers aan het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie en de Republiek Moldavië als één toepassende overeenkomstsluitende partij beschouwd.
- 5.
Partijen kunnen er eenzijdig voor kiezen om de toepassing van lid 3 betreffende de invoer van producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen, te verlengen. Een partij die voor een dergelijke verlenging kiest, stelt de andere partij van die beslissing in kennis en informeert de Europese Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 2.
- 6.
Met het oog op de cumulatie in de zin van de leden 3 tot en met 5 worden oorsprongsproducten uitsluitend geacht van oorsprong te zijn uit de partij van uitvoer indien de be- of verwerkingen die zij daar hebben ondergaan, meer inhouden dan de in artikel 6 beschreven handelingen.
- 7.
Producten van oorsprong uit één van de toepassende overeenkomstsluitende partijen als bedoeld in lid 1 die in de partij van uitvoer geen be- of verwerking ondergaan, behouden hun oorsprong wanneer zij naar een van de andere toepassende overeenkomstsluitende partijen worden uitgevoerd.
Artikel 8. Toepassingsvoorwaarden van de cumulatie van oorsprong
- 1.
De cumulatie waarin artikel 7 voorziet, kan slechts worden toegepast indien:
- a)
een preferentiële handelsovereenkomst overeenkomstig artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 (GATT) van toepassing is tussen de toepassende overeenkomstsluitende partijen die betrokken zijn bij het verkrijgen van de oorsprong, en de toepassende overeenkomstsluitende partij van bestemming, en
- b)
goederen de oorsprong hebben verkregen door toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan die in deze regels.
- 2.
Kennisgevingen waaruit blijkt dat is voldaan aan de vereisten voor de toepassing van cumulatie, worden gepubliceerd in de Publicatieblad van de Europese Unie (C-reeks) en in een officiële publicatie in Georgië, overeenkomstig zijn eigen procedures.
De cumulatie waarin artikel 7 voorziet, is van toepassing met ingang van de datum die in deze kennisgevingen is vermeld.
De partijen verstrekken de Europese Commissie de bijzonderheden over de relevante overeenkomsten die zijn gesloten met andere toepassende overeenkomstsluitende partijen met inbegrip van de datum van inwerkingtreding van deze regels.
- 3.
Op het bewijs van oorsprong wordt in het Engels de vermelding ‘CUMULATION APPLIED WITH (naam van de desbetreffende toepassende overeenkomstsluitende partij/partijen in het Engels)’ wanneer producten de oorsprong hebben verkregen door toepassing van cumulatie van oorsprong in overeenstemming met artikel 7.
Indien een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt gebruikt als bewijs van oorsprong, wordt die vermelding aangebracht in vak 7 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
- 4.
Partijen kunnen besluiten om voor de naar hen uitgevoerde producten die de oorsprong in de partij van uitvoer hebben verkregen door toepassing van cumulatie van oorsprong in overeenstemming met artikel 7, af te zien van de eis om de in lid 3 bedoelde vermelding in het bewijs van oorsprong op te nemen (1).
De partijen verstrekken de Europese Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 2, een kennisgeving van de ontheffing.
Artikel 9. Determinerende eenheid
- 1.
De determinerende eenheid voor de toepassing van deze regels is het product dat bij de bepaling van de indeling volgens de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem als de basiseenheid wordt beschouwd. Hieruit volgt dat:
- a)
wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder één enkele post van het geharmoniseerde systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;
- b)
wanneer een zending uit een aantal identieke producten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerde systeem worden ingedeeld, elk product voor de toepassing van deze regels afzonderlijk moet worden genomen.
- 2.
Wanneer volgens algemene regel 5 van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.
- 3.
Toebehoren, reserveonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden verzonden en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs af fabriek zijn begrepen, worden geacht één geheel te vormen met het materieel respectievelijk de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.
Artikel 10. Stellen en assortimenten
Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 van het geharmoniseerde systeem worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn.
Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt toch als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn, niet hoger is dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment.
Artikel 11. Neutrale elementen
Om te bepalen of een product een product van oorsprong is, hoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van bij de vervaardiging van dat product gebruikte:
- a)
energie en brandstof;
- b)
fabrieksuitrusting;
- c)
machines en werktuigen;
- d)
goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en waarvan het ook niet de bedoeling is dat zij daarin voorkomen.
Artikel 12. Gescheiden boekhouding
- 1.
Indien zowel van oorsprong als niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden gebruikt bij de be- of verwerking van een product, mogen marktdeelnemers deze materialen beheren met behulp van een gescheiden boekhouding zonder dat zij apart moeten worden opgeslagen.
- 2.
Marktdeelnemers mogen zowel van oorsprong als niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare producten van post 1701 beheren met behulp van een gescheiden boekhouding zonder dat de producten apart moeten worden opgeslagen.
- 3.
De partijen mogen eisen dat voor de toepassing van een gescheiden boekhouding vooraf een vergunning moet worden aangevraagd bij de douaneautoriteiten. De douaneautoriteiten mogen het verlenen van de vergunning afhankelijk stellen van alle door hen passend geachte voorwaarden en houden toezicht op het gebruik van de vergunning. De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken wanneer de houder er op enigerlei wijze oneigenlijk gebruik van maakt of niet aan een van de andere in deze regels vastgestelde voorwaarden voldoet.
Door middel van een gescheiden boekhouding moet worden gegarandeerd dat er te allen tijde niet meer producten als ‘van oorsprong uit de partij van uitvoer’ kunnen worden beschouwd dan het geval zou zijn geweest bij een methode van fysieke scheiding van de voorraden.
De methode van de gescheiden boekhouding wordt toegepast en de toepassing van die methode wordt geregistreerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen die in de partij van uitvoer van toepassing zijn.
- 4.
De gebruiker van de in de leden 1 en 2 bedoelde methode stelt bewijzen van oorsprong op of vraagt om de afgifte ervan voor de hoeveelheid producten die als van oorsprong uit de partij van uitvoer kunnen worden beschouwd. De begunstigde geeft op verzoek van de douaneautoriteiten een verklaring af over de wijze waarop de hoeveelheden zijn beheerd.
Titel III. Territorialiteitsvereisten
Artikel 13. Territorialiteitsbeginsel
- 1.
Aan de in titel II beschreven voorwaarden moet ononderbroken zijn voldaan in een betrokken partij.
- 2.
Indien producten van oorsprong uit een partij naar een ander land zijn uitgevoerd en vervolgens terugkeren, worden zij als niet van oorsprong beschouwd tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:
- a)
de teruggekeerde producten dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde producten, en
- b)
zij tijdens de periode dat ze in dat land waren of waren uitgevoerd, geen andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om ze in goede staat te bewaren.
- 3.
Het verkrijgen van de oorsprong overeenkomstig de voorwaarden van titel II wordt niet beïnvloed door buiten de partij van uitvoer verrichte be- of verwerkingen van uit die partij van uitvoer uitgevoerde en vervolgens wederingevoerde materialen, mits:
- a)
die materialen geheel en al in de partij van uitvoer zijn verkregen dan wel, voorafgaand aan de uitvoer, be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer inhouden dan de in artikel 6 beschreven handelingen, en
- b)
ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:
- i)
de wederingevoerde producten het resultaat zijn van de be- of verwerking van de uitgevoerde materialen, en
- ii)
de totale, door de toepassing van dit artikel buiten de partij van uitvoer verkregen toegevoegde waarde niet meer dan 10 % bedraagt van de prijs af fabriek van het als product van oorsprong aangemerkte eindproduct.
- 4.
Voor de toepassing van lid 3 zijn de voorwaarden in titel II voor het verkrijgen van de oorsprong niet van toepassing op buiten de partij van uitvoer verrichte be- of verwerkingen. Wanneer evenwel in de lijst in bijlage II een regel is opgenomen met een maximumwaarde voor alle gebruikte niet-oorsprongsmaterialen om de oorsprong van het eindproduct te bepalen, mag de totale waarde van de niet-oorsprongsmaterialen die in het gebied van de partij van uitvoer zijn verwerkt, samen met de totale, door de toepassing van dit artikel buiten deze partij verkregen toegevoegde waarde, het vermelde percentage niet overschrijden.
- 5.
Voor de toepassing van de leden 3 en 4 wordt onder ‘totale toegevoegde waarde’ verstaan alle buiten de partij van uitvoer gemaakte kosten, met inbegrip van de waarde van de aldaar toegevoegde materialen.
- 6.
De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op producten die niet aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II voldoen of die slechts door toepassing van de algemene tolerantieregel van artikel 5 als in toereikende mate be- of verwerkt kunnen worden aangemerkt.
- 7.
Alle buiten de partij van uitvoer verrichte be- of verwerkingen die onder dit artikel vallen, vinden plaats in het kader van de regeling passieve veredeling of een soortgelijke regeling.
Artikel 14. Niet-wijziging
- 1.
De bij de overeenkomst vastgestelde preferentiële behandeling is uitsluitend van toepassing op producten die aan de eisen van deze regels voldoen en bij invoer zijn aangegeven in een partij op voorwaarde dat die producten dezelfde zijn als die welke uit de partij van uitvoer zijn uitgevoerd. Zij mogen op geen enkele wijze gewijzigd zijn en ook geen andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk zijn om ze in goede staat te bewaren, of dan de toevoeging of het aanbrengen van merken, etiketten, verzegelingen of documentatie ter naleving van specifieke binnenlandse vereisten van de partij van invoer, welke behandelingen zijn verricht onder douanetoezicht in het derde land of de derde landen van doorvoer of splitsing, voordat zij tot verbruik worden aangegeven.
- 2.
De producten of zendingen mogen worden opgeslagen op voorwaarde dat zij in het derde land of de derde landen van doorvoer onder douanetoezicht blijven.
- 3.
Onverminderd titel V van dit aanhangsel mogen zendingen worden gesplitst op voorwaarde dat zij in het derde land of de derde landen van splitsing onder douanetoezicht blijven.
- 4.
In geval van twijfel kan de partij van invoer de importeur of diens vertegenwoordiger steeds vragen de nodige documenten voor te leggen waaruit blijkt dat aan de bepalingen van dit artikel is voldaan, welk bewijs op enigerlei wijze kan worden geleverd en met name door:
- a)
vervoersovereenkomsten zoals cognossementen;
- b)
feitelijk of concreet bewijsmateriaal zoals merktekens of nummers van colli;
- c)
een certificaat waarin wordt bevestigt dat de goederen geen behandeling hebben ondergaan, afgegeven door de douaneautoriteiten van het land of de landen van doorvoer of splitsing, of andere stukken waaruit blijkt dat de goederen onder douanetoezicht zijn gebleven in het land of de landen voor doorvoer of splitsing, of
- d)
ander bewijsmateriaal betreffende de goederen zelf.
Artikel 15. Tentoonstellingen
- 1.
Op oorsprongsproducten die zijn verzonden naar een tentoonstelling in een ander land dan dat waarmee cumulatie van toepassing is overeenkomstig de artikelen 7 en 8, en die na de tentoonstelling zijn verkocht voor invoer in een partij, zijn bij invoer van de desbetreffende overeenkomst van toepassing mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
- a)
een exporteur de producten vanuit een partij naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en deze daar heeft tentoongesteld;
- b)
de exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze heeft afgestaan aan een persoon in een andere partij;
- c)
de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, zijn verzonden, en
- d)
de producten, vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.
- 2.
Een bewijs van oorsprong wordt afgegeven of opgesteld overeenkomstig titel V van dit aanhangsel, en op de normale wijze bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer worden ingediend. Op dit bewijs moeten de naam en het adres van de tentoonstelling zijn vermeld. Indien nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden verlangd ten aanzien van de voorwaarden waarop de producten waren tentoongesteld.
- 3.
Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.
Titel IV. Teruggave of vrijstelling van rechten
Artikel 16. Teruggave of vrijstelling van douanerechten
- 1.
Niet-oorsprongsmaterialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallende producten van oorsprong uit een partij waarvoor overeenkomstig titel V van dit aanhangsel een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de partij van uitvoer niet in aanmerking voor teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.
- 2.
Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor volledige of gedeeltelijke terugbetaling, kwijtschelding of niet-betaling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in de partij van uitvoer van toepassing is op bij de vervaardiging gebruikte materialen, indien een dergelijke terugbetaling, kwijtschelding of niet-betaling uitdrukkelijk of feitelijk toepassing vindt wanneer uit de bovenbedoelde materialen verkregen producten worden uitgevoerd, maar niet wanneer deze producten aldaar tot verbruik worden bestemd.
- 3.
De exporteur van producten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, moet steeds op verzoek van de douaneautoriteiten de nodige documenten kunnen voorleggen waaruit blijkt dat geen teruggave van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte niet-oorsprongsmaterialen en dat alle douanerechten of heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, daadwerkelijk zijn betaald.
- 4.
Het verbod in lid 1 is niet van toepassing op de handel tussen partijen voor producten die de oorsprong hebben verkregen door toepassing van cumulatie van oorsprong overeenkomstig artikel 7, lid 4 of lid 5.
Titel V. Bewijs van oorsprong
Artikel 17. Algemene eisen
- 1.
Producten van oorsprong uit een van de partijen komen bij invoer in een andere partij in aanmerking voor de bepalingen van de overeenkomst bij indiening van een van de volgende bewijzen van oorsprong:
- a)
een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan een model in bijlage IV bij dit aanhangsel is opgenomen;
- b)
in de in artikel 18, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur op een factuur, pakbon of ander handelsdocument waarin de producten voldoende nauwkeurig zijn omschreven om ze te kunnen identificeren (hierna ‘oorsprongsverklaring’ genoemd); de tekst van de oorsprongsverklaring is opgenomen in bijlage III bij dit aanhangsel.
- 2.
Niettegenstaande lid 1 komen oorsprongsproducten in de zin van deze regels in de in artikel 27 bedoelde gevallen in aanmerking voor de bepalingen van de overeenkomst zonder dat een van de in lid 1 bedoelde bewijzen van oorsprong hoeft te worden voorgelegd.
- 3.
Onverminderd lid 1 kunnen de partijen overeenkomen dat voor de onderlinge preferentiële handel de in lid 1, onder a) en b), genoemde bewijzen van oorsprong worden vervangen door attesten van oorsprong die zijn opgesteld door in een elektronische databank geregistreerde exporteurs overeenkomstig de interne wetgeving van de partijen.
Het gebruik van attesten van oorsprong die zijn opgesteld door in een elektronische databank geregistreerde exporteurs dat door twee of meer toepassende overeenkomstsluitende partijen is overeengekomen, mag het gebruik van diagonale cumulatie met andere toepassende overeenkomstsluitende partijen niet belemmeren.
- 4.
Voor de toepassing van lid 1 kunnen de partijen overeenkomen om een systeem op te zetten waarmee de in lid 1, onder a) en b), genoemde bewijzen van oorsprong elektronisch kunnen worden afgegeven en/of ingediend.
- 5.
Met het oog op artikel 7, indien artikel 8, lid 4 van toepassing is, moet de exporteur die is gevestigd in een toepassende overeenkomstsluitende partij die een bewijs van oorsprong afgeeft of vraagt om afgifte van een bewijs van oorsprong op basis van een ander bewijs van oorsprong waarvoor is afgezien van de eis om de in artikel 8, lid 3, bedoelde vermelding op te nemen, alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden voor toepassing van cumulatie is voldaan en moet hij alle relevante documenten aan de douaneautoriteiten kunnen voorleggen.
Artikel 18. Voorwaarden voor het opstellen van een oorsprongsverklaring
- 1.
Een oorsprongsverklaring als bedoeld in artikel 17, lid 1, onder b), mag worden opgesteld:
- a)
door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 19, of
- b)
door andere exporteurs, voor zendingen bestaande uit een of meer colli die oorsprongsproducten waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 EUR bedraagt.
- 2.
Een oorsprongsverklaring mag worden opgesteld indien de producten als van oorsprong uit een toepassende overeenkomstsluitende partij kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van deze regels voldoen.
- 3.
De exporteur die een oorsprongsverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen voorleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en aan de andere voorwaarden van deze regels voldoen.
- 4.
Deze oorsprongsverklaring, waarvan de tekst in bijlage III bij dit aanhangsel is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van de partij van uitvoer. Indien de verklaring met de hand wordt geschreven, moet dit met inkt en in blokletters gebeuren.
- 5.
De oorsprongsverklaring wordt door de exporteur met de hand ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 19 hoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle oorsprongsverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze met de hand had ondertekend.
- 6.
Een oorsprongsverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij of na de uitvoer van de producten waarop zij betrekking heeft (‘de oorsprongsverklaring achteraf’), maar moet binnen twee jaar na de invoer van de producten waarop zij betrekking heeft, in het land van invoer worden aangeboden.
Wanneer een zending overeenkomstig artikel 14, lid 3, wordt gesplitst en op voorwaarde dat dezelfde termijn van twee jaar wordt nagekomen, wordt de oorsprongsverklaring achteraf opgesteld door de toegelaten exporteur van de partij van uitvoer van de producten.
Artikel 19. Toegelaten exporteur
- 1.
De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer mogen, met inachtneming van de nationale voorschriften, een in die partij gevestigde exporteur (‘de toegelaten exporteur’) vergunning verlenen om oorsprongsverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken producten.
- 2.
Een exporteur die een dergelijke vergunning aanvraagt, moet ten genoegen van de douaneautoriteiten alle nodige garanties bieden met betrekking tot de controle van de oorsprong van de producten en de naleving van de andere voorwaarden van deze regels.
- 3.
De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een vergunningnummer toe dat op de oorsprongsverklaring moet worden vermeld.
- 4.
De douaneautoriteiten zien toe op het juiste gebruik van de vergunning. Zij kunnen de vergunning intrekken als de toegelaten exporteur er oneigenlijk gebruik van maakt en trekken deze in als de toegelaten exporteur niet langer de in lid 2 bedoelde garanties biedt.
Artikel 20. Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
- 1.
Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer afgegeven op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger.
- 2.
Te dien einde vult de exporteur of zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger zowel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 als het aanvraagformulier in, waarvan de modellen in bijlage IV bij dit aanhangsel zijn opgenomen. Die formulieren worden ingevuld in een van de talen waarin de overeenkomst is opgesteld en in overeenstemming met de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Worden zij met de hand ingevuld, dan moet dit met inkt en in blokletters gebeuren. De producten worden omschreven in het daartoe bestemde zonder dat regels worden opengelaten. Indien dit vak niet volledig wordt ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en wordt het niet-ingevulde gedeelte doorgehaald.
- 3.
Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 bevat in vak 7 de verklaring in het Engels ‘TRANSITIONAL RULES’.
- 4.
Exporteurs die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoeken, moeten op verzoek van de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer waar dit certificaat wordt afgegeven, steeds de nodige documenten kunnen voorleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en aan de andere voorwaarden van deze regels voldoen.
- 5.
Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer indien de betrokken producten beschouwd kunnen worden als producten van oorsprong en aan de andere eisen van deze regels voldoen.
- 6.
De met de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 belaste douaneautoriteiten nemen de nodige maatregelen om de oorsprong van de producten te controleren en om na te gaan of aan alle andere eisen van deze regels is voldaan. Met het oog hierop hebben zij het recht alle bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere controle te verrichten die zij nodig achten. Zij zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren naar behoren zijn ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de producten bestemde vak zodanig is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.
- 7.
De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt vermeld in vak 11 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
- 8.
Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de uitvoer van de goederen heeft plaatsgevonden of het gewaarborgd is dat dat zal gebeuren.
Artikel 21. Afgifte achteraf van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
- 1.
Niettegenstaande artikel 20, lid 8, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 worden afgegeven na de uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, indien:
- a)
dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is afgegeven;
- b)
ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven, maar dat dit bij de invoer om technische redenen niet is aanvaard;
- c)
de eindbestemming van de betrokken producten niet bekend was op het tijdstip van uitvoer en pas werd bepaald tijdens het vervoer of de opslag en na een mogelijke splitsing van een zending, overeenkomstig artikel 14, lid 3;
- d)
een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED is afgegeven overeenkomstig de regels van de PEM-conventie voor producten die overeenkomstig deze regels ook van oorsprong zijn; de exporteur neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden voor toepassing van cumulatie is voldaan en moet alle relevante documenten waaruit blijkt dat het product overeenkomstig deze regels van oorsprong is, aan de douaneautoriteiten kunnen voorleggen, of
- e)
een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven op basis van artikel 8, lid 4, en bij invoer in een andere toepassende overeenkomstsluitende partij moet artikel 8, lid 3, worden toegepast.
- 2.
Voor de toepassing van lid 1 vermeldt de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer van de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, alsmede de redenen voor zijn aanvraag.
- 3.
De douaneautoriteiten kunnen tot twee jaar na de datum van uitvoer tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan, maar pas nadat zij hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.
- 4.
In aanvulling op het vereiste krachtens artikel 20, lid 3, wordt op een achteraf afgegeven certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 in het Engels de volgende vermelding aangebracht: ‘ISSUED RETROSPECTIVELY’.
- 5.
De in lid 4 bedoelde vermelding wordt aangebracht in vak 7 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
Artikel 22. Afgifte van een duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
- 1.
In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de douaneautoriteiten die dit certificaat hebben afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.
- 2.
In aanvulling op het vereiste krachtensartikel 20, lid 3, wordt op het overeenkomstig lid 1 afgegeven duplicaat de volgende vermelding in het Engels aangebracht: ‘DUPLICATE’.
- 3.
De in lid 2 bedoelde vermelding wordt aangebracht in vak 7 van het duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
- 4.
Het duplicaat draagt dezelfde datum van afgifte als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en is vanaf die datum geldig.
Artikel 23. Geldigheid van het bewijs van oorsprong
- 1.
Een bewijs van oorsprong is tien maanden geldig vanaf de datum van afgifte of opstelling in de partij van uitvoer en moet binnen deze periode aan de douaneautoriteiten van de partij van invoer worden voorgelegd.
- 2.
Bewijzen van oorsprong die na afloop van de in lid 1 genoemde geldigheidsduur aan de douaneautoriteiten van de partij van invoer worden voorgelegd, kunnen met het oog op de toepassing van de tariefpreferenties worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
- 3.
In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van de partij van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden wanneer de producten vóór afloop van voornoemde termijn bij hen zijn aangebracht.
Artikel 24. Vrije zones
- 1.
De partijen nemen alle nodige maatregelen om te garanderen dat producten die onder dekking van een bewijs van oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, niet door andere goederen worden vervangen en geen andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.
- 2.
Wanneer, in afwijking van lid 1, producten van oorsprong uit een toepassende overeenkomstsluitende partij onder dekking van een bewijs van oorsprong in een vrije zone worden ingevoerd en daar een be- of verwerking ondergaan, mag een nieuw bewijs van oorsprong worden afgegeven of opgesteld, mits deze be- of verwerking in overeenstemming is met deze regels.
Artikel 25. Vereisten bij invoer
Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures.
Artikel 26. Invoer in deelzendingen
Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van de partij van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.
Artikel 27. Vrijstelling van het bewijs van oorsprong
- 1.
Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden als oorsprongsproducten toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong hoeft te worden voorgelegd, voor zover het om invoer gaat waaraan elk handelskarakter ontbreekt, er is aangegeven dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van deze regels voldoen en er geen twijfel bestaat over de juistheid van die aangifte.
- 2.
Onder invoer waaraan elk handelskarakter ontbreekt wordt verstaan:
- a)
incidentele invoer;
- b)
de invoer bestaat uitsluitend uit producten voor het persoonlijk gebruik van de ontvangers, de reizigers of de leden van hun gezin;
- c)
uit de aard en de hoeveelheid van de producten blijkt dat deze geen commerciële doeleinden dienen.
- 3.
De totale waarde van die producten mag niet meer bedragen dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
Artikel 28. Verschillen en vormfouten
- 1.
Geringe verschillen tussen de gegevens op een bewijs van oorsprong en de gegevens op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het bewijs van oorsprong niet automatisch ongeldig indien blijkt dat dat document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
- 2.
Kennelijke vormfouten, zoals typefouten op een bewijs van oorsprong, leiden er niet toe dat de documenten als bedoeld in lid 1 worden geweigerd indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de gegevens in die documenten.
Artikel 29. Leveranciersverklaring
- 1.
Wanneer in een partij een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven of een oorsprongsverklaring is opgesteld voor oorsprongsproducten bij de vervaardiging waarvan overeenkomstig artikel 7, lid 3, of artikel 7, lid 4, goederen uit een andere toepassende overeenkomstsluitende partij zijn gebruikt die daar een be- of verwerking hebben ondergaan zonder de preferentiële oorsprong te hebben verkregen, wordt rekening gehouden met de leveranciersverklaring die voor deze goederen overeenkomstig dit artikel is afgegeven.
- 2.
De in lid 1 bedoelde leveranciersverklaring dient als bewijs van de be- of verwerking die de betrokken goederen in een toepassende overeenkomstsluitende partij hebben ondergaan, bij de beoordeling of de producten bij de vervaardiging waarvan deze goederen zijn gebruikt, als producten van oorsprong uit de partij van uitvoer kunnen worden beschouwd en aan de andere eisen van deze regels voldoen.
- 3.
Behalve in de in lid 4 bedoelde gevallen stelt de leverancier voor iedere zending goederen een afzonderlijke leveranciersverklaring op in de in bijlage VI omschreven vorm op een blad papier dat aan de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument wordt gehecht waarin de betrokken goederen voldoende nauwkeurig zijn omschreven om ze te kunnen identificeren.
- 4.
Wanneer een leverancier een bepaalde afnemer regelmatig goederen toezendt waarvan de be- of verwerking in een toepassende overeenkomstsluitende partij naar verwachting gedurende een periode constant zal blijven, mag hij één enkele leveranciersverklaring opstellen (‘langlopende leveranciersverklaring’, elders ook ‘leveranciersverklaring voor herhaald gebruik’) ter dekking van opeenvolgende zendingen van deze goederen. Een langlopende leveranciersverklaring is gewoonlijk twee jaar geldig vanaf de datum van opstelling. De douaneautoriteiten van de toepassende overeenkomstsluitende partij waar de verklaring wordt opgesteld, stellen de voorwaarden vast waaronder verklaringen met een langere geldigheidsduur mogen worden opgesteld. De langlopende leveranciersverklaring wordt door de leverancier opgesteld in de in bijlage VII omschreven vorm en de goederen worden daarin voldoende nauwkeurig omschreven om ze te kunnen identificeren. De leverancier doet de afnemer deze verklaring toekomen voordat de eerste partij goederen waarop zij betrekking heeft, wordt verzonden of tegelijk met deze eerste zending. Indien de langlopende leveranciersverklaring niet langer van toepassing is op de geleverde goederen, stelt de leverancier zijn afnemer hiervan onmiddellijk in kennis.
- 5.
De in de leden 3 en 4 bedoelde leveranciersverklaringen worden getypt of gedrukt in een van de talen van de overeenkomst, overeenkomstig het nationale recht van de toepassende overeenkomstsluitende partij waar de verklaring wordt opgesteld, en wordt door de leverancier met de hand ondertekend. De verklaring mag ook met de hand worden geschreven; in dat geval moet dit met inkt en in blokletters gebeuren.
- 6.
De leverancier die een verklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van de toepassende overeenkomstsluitende partij waar de verklaring is opgesteld, steeds de nodige documenten kunnen voorleggen waaruit blijkt dat de gegevens in zijn verklaring juist zijn.
Artikel 30. Bedragen in euro
- 1.
Voor de toepassing van artikel 18, lid 1, onder b), en artikel 27, lid 3, wordt, wanneer de producten gefactureerd zijn in een andere valuta dan de euro, de tegenwaarde in euro van de bedragen in de nationale valuta's van de partijen jaarlijks door elk van de betrokken landen vastgesteld.
- 2.
Artikel 18, lid 1, onder b), of artikel 27, lid 3, is van toepassing op zendingen op basis van de valuta waarin de factuur is opgesteld, overeenkomstig het bedrag dat door het betrokken land is vastgesteld.
- 3.
De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn de tegenwaarde in die valuta van de bedragen in euro op de eerste werkdag van de maand oktober. De tegenwaarde wordt de Europese Commissie uiterlijk 15 oktober meegedeeld en is van toepassing vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Europese Commissie stelt alle betrokken landen in kennis van de desbetreffende bedragen.
- 4.
Een partij mag het bedrag dat is verkregen door omrekening van een in euro uitgedrukt bedrag in haar nationale valuta, naar boven of naar beneden afronden. Het afgeronde bedrag mag niet meer dan 5 % afwijken van het door omrekening verkregen bedrag. Een partij mag de tegenwaarde in haar nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag ongewijzigd handhaven, indien de omrekening van dit bedrag bij de in lid 3 bedoelde jaarlijkse aanpassing, vóór afronding, tot een stijging van minder dan 15 % van die tegenwaarde leidt. De tegenwaarde in nationale valuta mag ongewijzigd blijven indien de omrekening tot een daling van de tegenwaarde leidt.
- 5.
Op verzoek van een partij worden de bedragen in euro door het Subcomité douane herzien. Bij die herziening onderzoekt het Subcomité douane of het wenselijk is de effecten van de betrokken limieten in reële termen te handhaven. Het kan te dien einde besluiten de bedragen in euro te wijzigen.
Titel VI. Samenwerkingsbeginselen en bewijsstukken
Artikel 31. Bewijsstukken, bewaring van het bewijs van oorsprong en andere stukken
- 1.
Een exporteur die een oorsprongsverklaring heeft opgesteld of een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 heeft aangevraagd, bewaart gedurende een periode van ten minste drie jaar na de datum van afgifte of opstelling van de oorsprongsverklaring een papieren of elektronische versie van dit bewijs van oorsprong, alsmede alle stukken waaruit blijkt dat de producten van oorsprong zijn.
- 2.
De leverancier die een leveranciersverklaring opstelt, bewaart een kopie van deze verklaring en van alle facturen, pakbonnen of andere handelsdocumenten waaraan zijn verklaring werd gehecht, alsmede de in artikel 29, lid 6, bedoelde documenten, gedurende ten minste drie jaar.
De leverancier die een langlopende leveranciersverklaring opstelt, bewaart een kopie van deze verklaring en van alle facturen, pakbonnen of andere handelsdocumenten betreffende de goederen waarop zijn aan de betrokken afnemer gezonden verklaring betrekking heeft, alsmede de in artikel 29, lid 6, bedoelde documenten, gedurende ten minste drie jaar. Deze periode begint op de dag waarop de langlopende leveranciersverklaring vervalt.
- 3.
Voor de toepassing van lid 1 vallen onder stukken waaruit blijkt dat de producten van oorsprong zijn onder meer:
- a)
een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door hem verrichte be- of verwerkingen om het product te verkrijgen;
- b)
in de desbetreffende toepassende overeenkomstsluitende partij in overeenstemming met de nationale wetgeving afgegeven of opgestelde stukken die de oorsprong van de gebruikte materialen staven;
- c)
in de desbetreffende partij in overeenstemming met de nationale wetgeving afgegeven of opgestelde stukken die de be- of verwerking van materialen in die partij staven;
- d)
in de partijen in overeenstemming met deze regels afgegeven of opgestelde oorsprongsverklaringen of certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die de oorsprong van de gebruikte materialen staven;
- e)
passende bewijsstukken betreffende de be-of verwerking buiten de partijen door toepassing van artikel 13 en 14 waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van deze artikelen is voldaan.
- 4.
De douaneautoriteiten van de partij van uitvoer die een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgeven, bewaren het in artikel 20, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende ten minste drie jaar.
- 5.
De douaneautoriteiten van de partij van invoer bewaren de oorsprongsverklaringen en de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die bij hen werden ingediend, gedurende ten minste drie jaar.
- 6.
Een leveranciersverklaring ten bewijze van de be- of verwerking van gebruikte materialen in een toepassende overeenkomstsluitende partij, opgesteld in die toepassende overeenkomstsluitende partij, wordt behandeld als een in artikel 18, lid 3, artikel 20, lid 4, en artikel 29, lid 6, bedoeld document dat moet staven dat producten die door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een oorsprongsverklaring zijn gedekt, als van oorsprong uit die toepassende overeenkomstsluitende partij kunnen worden beschouwd en aan de andere eisen van deze regels voldoen.
Artikel 32. Geschillenregeling
Indien er een geschil rijst in verband met de in de artikelen 34 en 35 beschreven controleprocedures, of in verband met de interpretatie van dit aanhangsel, dat niet kan worden geregeld tussen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die die controle moeten uitvoeren, wordt dit voorgelegd aan het Subcomité douane.
Op de regeling van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteiten van de partij van invoer is in alle gevallen de wetgeving van dat land van toepassing.
Titel VII. Administratieve samenwerking
Artikel 33. Kennisgeving en samenwerking
- 1.
De douaneautoriteiten van de partijen verstrekken elkaar specimens van de afdrukken van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1, voorbeelden van de aan toegelaten exporteurs toegekende vergunningnummers en de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en oorsprongsverklaringen.
- 2.
Ten behoeve van de correcte toepassing van deze regels verlenen de partijen elkaar, via de bevoegde douaneautoriteiten, bijstand bij het controleren van de echtheid van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1, de oorsprongsverklaringen of de leveranciersverklaringen en van de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
Artikel 34. Controle van het bewijs van oorsprong
- 1.
Bewijzen van oorsprong worden achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd of ook wanneer de douaneautoriteiten van de partij van invoer gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van deze regels.
- 2.
Wanneer zij een verzoek om controle achteraf indienen, zenden de douaneautoriteiten van de partij van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, de factuur, indien die is voorgelegd, de oorsprongsverklaring of een kopie van deze documenten terug aan de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer, indien van toepassing onder vermelding van de redenen van het verzoek om controle. Zij verstrekken bij dit verzoek alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
- 3.
De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer. Met het oog hierop hebben zij het recht alle bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere controle te verrichten die zij nodig achten.
- 4.
Indien de douaneautoriteiten van de partij van invoer besluiten de preferentiële behandeling in afwachting van de resultaten van de controle niet toe te kennen, bieden zij de importeur aan de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
- 5.
De douaneautoriteiten die om de controle hebben verzocht, worden zo snel mogelijk over de resultaten geïnformeerd. Hierbij moet duidelijk worden aangegeven of de documenten echt zijn, en of de betrokken producten kunnen worden beschouwd als van oorsprong uit een van de partijen en aan de andere voorwaarden van deze regels voldoen.
- 6.
Wanneer bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen of het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de verzoekende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.
Artikel 35. Controle van de leveranciersverklaring
- 1.
Leveranciersverklaringen of langlopende leveranciersverklaringen kunnen achteraf steekproefsgewijs worden gecontroleerd of ook wanneer de douaneautoriteiten van een partij waar die verklaringen in aanmerking zijn genomen bij de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of de opstelling van een oorsprongsverklaring, gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van het document of de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
- 2.
Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van de in lid 1 bedoelde partij de leveranciersverklaring of de langlopende leveranciersverklaring en de facturen, pakbonnen of andere handelsdocumenten die betrekking hebben op de goederen die door die verklaring zijn gedekt, terug aan de douaneautoriteiten van de toepassende overeenkomstsluitende partij waar de verklaring werd opgesteld, onder vermelding van de materiële of formele redenen van het verzoek om controle.
Zij verstrekken bij dit verzoek om controle achteraf alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens in de leveranciersverklaring of de langlopende leveranciersverklaring onjuist zijn.
- 3.
De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van de toepassende overeenkomstsluitende partij waar de leveranciersverklaring of de langlopende leveranciersverklaring werd opgesteld. Met het oog hierop hebben zij het recht alle bewijsstukken op te vragen, de administratie van de leverancier in te zien en elke andere controle te verrichten die zij nodig acht.
- 4.
De douaneautoriteiten die om de controle hebben verzocht, worden zo snel mogelijk over de resultaten geïnformeerd. Hierbij moet duidelijk worden aangegeven of de gegevens in de leveranciersverklaring of de langlopende leveranciersverklaring juist zijn, en de resultaten moeten hen in staat stellen te bepalen of en in hoeverre deze verklaring in aanmerking kon worden genomen bij de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of de opstelling van een oorsprongsverklaring.
Artikel 36. Sancties
Elke partij voorziet in het opleggen van straf-, civiel- of bestuursrechtelijke sancties voor schendingen van haar nationale wetgeving met betrekking tot deze regels.
Titel VIII. Toepassing van aanhangsel A
Artikel 37. Europese Economische Ruimte
Goederen van oorsprong uit de Europese Economische Ruimte (EER) in de zin van protocol 4 bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte worden geacht van oorsprong te zijn uit de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein of Noorwegen (‘de EER-partijen’) wanneer zij respectievelijk uit de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein of Noorwegen naar Georgië worden uitgevoerd, op voorwaarde dat er een vrijhandelsovereenkomst waarin deze regels worden gebruikt, van toepassing is tussen Georgië en de EER-partijen.
Artikel 38. Liechtenstein
Onverminderd artikel 2 wordt een product van oorsprong uit Liechtenstein als gevolg van de douane-unie tussen Zwitserland en Liechtenstein geacht van oorsprong te zijn uit Zwitserland.
Artikel 39. Republiek San Marino
Onverminderd artikel 2 wordt een product van oorsprong uit de Republiek San Marino als gevolg van de douane-unie tussen de Europese Unie en de Republiek San Marino geacht van oorsprong te zijn uit de Europese Unie.
Artikel 40. Vorstendom Andorra
Onverminderd artikel 2 wordt een product van oorsprong uit het Vorstendom Andorra dat is ingedeeld onder de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het geharmoniseerde systeem, als gevolg van de douane-unie tussen de Europese Unie en het Vorstendom Andorra geacht van oorsprong te zijn uit de Europese Unie.
Artikel 41. Ceuta en Melilla
- 1.
Met het oog op deze regels heeft de term ‘Europese Unie’ geen betrekking op Ceuta en Melilla.
- 2.
Producten van oorsprong uit Georgië die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als de regeling die op grond van Protocol nr. 2 bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen (2) van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Europese Unie. Georgië past op de invoer van onder de desbetreffende overeenkomst vallende producten die van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla, dezelfde douaneregeling toe als op de invoer van producten die van oorsprong zijn uit de Europese Unie.
- 3.
Voor de toepassing van lid 2 zijn deze regels van overeenkomstige toepassing op de producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla, met inachtneming van de bijzondere voorwaarden van bijlage V.