HR, 07-10-2014, nr. 13/04819
ECLI:NL:HR:2014:2914
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-10-2014
- Zaaknummer
13/04819
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2914, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑10‑2014; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1724
ECLI:NL:PHR:2014:1724, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑07‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2914
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0383
Uitspraak 07‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Aanvraag gegrond.
Partij(en)
7 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/04819 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 april 2010, nummer 20/001997-09, ingediend door mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Breda van 26 februari 2009 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van een maand.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Hetgeen door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie is vermeld geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3.
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat het Hof, ware het hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat de arrest te ondertekenen.
Conclusie 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Aanvraag gegrond.
Nr. 13/04819H Zitting: 1 juli 2014 (bij vervroeging) | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [aanvrager] |
1. Bij arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 april 2010 met parketnummer 20/001997-09 is de aanvrager wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Voorts is de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast. Aangezien bij arrest van 20 november 2012 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak door de Hoge Raad is verworpen, is de veroordeling onherroepelijk geworden.
2. Namens de aanvrager heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, een aanvrage tot herziening van voornoemd arrest van het Hof ingediend.
3. De aanvraag berust op de stelling dat een ander, te weten [betrokkene 1] (de broer van aanvrager) zich op 2 juni 2008 bij zijn aanhouding voor de aanvrager heeft uitgegeven, omdat hij op dat moment een opgelegde straf ter executie had openstaan. De aanvraag is voorzien van een aantal bijlagen.
4. Voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang, zijn bij de aanvraag de volgende stukken gevoegd:
(i) een kopie van een ondertekend schrijven van [betrokkene 1] d.d. 4 oktober 2013, waarin hij verklaart dat hij op 2 juni 2008 de personalia van zijn broer, [aanvrager] heeft opgegeven, omdat hij op dat moment een opgelegde straf ter executie had openstaan;
(ii) een kopie van een ondertekend schrijven van [betrokkene 2] d.d. 26 september 2013, waarin hij verklaart dat hij op 2 juni 2008 bestuurder was van de personenauto, waarin de aangehouden persoon zich bevond, en dat niet [aanvrager] zich als passagier in de auto bevond, maar zijn broer [betrokkene 1].
5. In mijn schrijven van 17 december 2013 en 8 april 2014 heb ik het College van Procureurs-Generaal het volgende verzocht:
- zowel [aanvrager] als [betrokkene 1] opnieuw te doen horen door een verbalisant die bij de aanhouding of het verhoor van de verdachte aanwezig is geweest zodat deze in het door hem/haar op te maken proces-verbaal zal kunnen relateren of hij/zij [aanvrager] dan wel [betrokkene 1] als de bedoelde verdachte herkent;
- na te gaan of de aangehouden persoon zich ten tijde van de aanhouding respectievelijk het verhoor op enigerlei wijze heeft gelegitimeerd;
- na te gaan of [betrokkene 1] op 2 juni 2008 opgelegde straffen ter executie had openstaan;
- [betrokkene 2] te horen.
6. Op 28 maart 2014 ontving ik van de politie Zeeland-West-Brabant een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2014, voor zover van belang, inhoudende (i) dat [betrokkene 1] op 20 maart 2014 als getuige is gehoord en verklaarde dat hij op 2 juni 2008 is aangehouden ter zake het bezit van hennep en bij het onderzoek en het verhoor de naam van zijn broer heeft opgegeven en (ii) dat [aanvrager] op 20 maart 2014 als getuige is gehoord en verklaarde niets van het voorval van 2 juni 2008 af te weten. Beide processen-verbaal van verhoor zijn bij dit proces-verbaal gevoegd. Voorts houdt het proces-verbaal in (iii) dat de verbalisant, [verbalisant], de persoon die opgaf te zijn [aanvrager] destijds heeft verhoord en dat hij thans niet kan aangeven of de persoon die op 2 juni 2008 is aangehouden en door hem is verhoord inderdaad [aanvrager] was. Op 20 juni 2014 heb ik ontvangen een proces-verbaal van politie d.d. 22 mei 2014, inhoudende als relaas van de verbalisant dat de politie [betrokkene 2] niet heeft kunnen traceren en horen. Voorts houdt dit proces-verbaal als relaas van de verbalisant in dat [betrokkene 1] op 2 juni 2008 een gevangenisstraf van 166 dagen had openstaan en op dat moment landelijk stond gesignaleerd.
7. Bij de processtukken bevindt zich een proces-verbaal van verhoor van een persoon die opgaf te zijn [aanvrager], opgemaakt op 2 juni 2008 door de hiervoor genoemde verbalisant, [verbalisant]. Dit proces-verbaal is voorzien van een handtekening van de verdachte, die aanzienlijk verschilt van de handtekening die [aanvrager] heeft geplaatst onder het hiervoor genoemde proces-verbaal van verhoor van 20 maart 2014. Volgens dit proces-verbaal werd [aanvrager] gehoord om 16.56 uur.
8. Bij de processtukken bevindt zich eveneens een proces-verbaal van verhoor van een persoon die opgaf te zijn [betrokkene 2], opgemaakt op 2 juni 2008 door de hiervoor genoemde verbalisant, [verbalisant]. [betrokkene 2] noemt de persoon met wie hij is aangehouden, in dit verhoor [aanvrager]. Volgens dit proces-verbaal werd [betrokkene 2] gehoord om 17.08 uur, dus na de persoon die had opgegeven te zijn [aanvrager].
9. Volgens het hiervoor genoemde proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1], opgemaakt op 20 maart 2014 door de hiervoor genoemde verbalisant, [verbalisant], herinnert [betrokkene 1] zich nog goed dat hij samen met [betrokkene 2] is aangehouden, heeft hij zich uitgegeven voor zijn broer omdat hij nog een vrijheidsstraf had openstaan en heeft hij, toen [betrokkene 2] en hij vast zaten, in het Marokkaans naar [betrokkene 2] geroepen dat deze hem [aanvrager] moest noemen. Daarmee kan worden verklaard waarom [betrokkene 2], die is gehoord na de persoon die opgaf te zijn [aanvrager], de met hem aangehouden persoon [aanvrager] noemde.
10. Nu [betrokkene 1] op het moment van aanhouding inderdaad wegens een openstaande straf stond gesignaleerd, de handtekening onder het proces-verbaal van verhoor van 2 juni 2008 van de persoon die opgaf te zijn [aanvrager] op het eerste gezicht aanzienlijk verschilt van de handtekening van [aanvrager] onder het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 20 maart 2014, [aanvrager] zich blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2014 heeft gelegitimeerd met een op zijn naam gesteld Nederlands paspoort en de verbalisant deze legitimatie heeft gecontroleerd, alsmede [betrokkene 2] een op het eerste gezicht niet onaannemelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat [betrokkene 2] hem tegenover de politie [aanvrager] heeft genoemd, rijst er een ernstig vermoeden dat indien deze gegevens bij het Hof bekend zouden zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak, zoals bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
11. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 april 2010 zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 471, eerste lid, Sv is voorzien.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG