Besluit vervoer gevaarlijke stoffen
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
16-09-2020, Stb. 2020, 400 (uitgifte: 28-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet is toegestaan met alle vervoermiddelen, voor zover het betreft handelingen:
- a.
door ambtenaren, bedoeld in de artikelen 34 en 44 van de wet, voor zover verricht in de uitoefening van hun bij of krachtens de wet opgedragen taak met de desbetreffende gevaarlijke stoffen;
- b.
met ontplofbare stoffen en voorwerpen door ambtenaren die als zodanig bevoegd zijn tot het dragen van wapens, voor zover die ontplofbare stoffen en voorwerpen behoren tot hun uitrusting;
- c.
door ambtenaren van onder Onze Minister van Defensie ressorterende opruimingsdiensten van explosieven ten behoeve van het ruimen van ontplofbare stoffen en voorwerpen;
- d.
door personen die ingevolge de Wet wapens en munitie bevoegd zijn munitie voorhanden te hebben, met ten hoogste 2 000 stuks munitie of onderdelen van munitie voor geweren, revolvers en pistolen met een kaliber van ten hoogste 19,1 mm, onderscheidenlijk met ten hoogste 2 000 lege hulzen voorzien van een ontstekingsmiddel en ten hoogste één kilogram voor vulling van deze hulzen bestemd zwart of rookzwak buskruit;
- e.
met munitie behorend bij toestellen voor beroepsdoeleinden die geschikt zijn om projectielen af te schieten, voor zover gebruikt ten behoeve van beroep of onderneming, in een hoeveelheid van ten hoogste 10 000 stuks munitie onderscheidenlijk drie kilogram ontplofbare stof;
- f.
door landbouwondernemers of hun personeel voor het vervoer van gewasbeschermingsmiddelen of biociden, voor zover daarover krachtens artikel 2 voorschriften zijn gegeven, tussen hun landbouwbedrijf en daarbij behorende landbouwgronden via de redelijkerwijs kortste of snelste route;
- g.
anders dan ten behoeve van beroep of onderneming, met gevaarlijke stoffen die geschikt en bestemd zijn voor eigen huishoudelijk gebruik, in hoeveelheden die daarmee redelijkerwijs in overeenstemming zijn; of
- h.
met verpakt of onverpakt vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik, voor eigen gebruik, in een hoeveelheid van ten hoogste 25 kilogram per vervoermiddel.
2.
Het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, is toegestaan, voor zover het betreft handelingen met:
- a.
munitie voor noodsignaalmiddelen als bedoeld in artikel 8 van het Besluit wapens en munitie; of
- b.
de bij of krachtens de Schepenwet voorgeschreven reddingsmiddelen en voorzieningen;
aan boord van het vaartuig tot de uitrusting waarvan zij redelijkerwijs behoren.
3.
Bij ministeriële regeling kunnen gevaarlijke stoffen worden aangewezen ten aanzien waarvan handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, zijn toegestaan onder bij die regeling gegeven voorschriften en beperkingen, indien:
- a.
de gevaarzetting van die handelingen beperkt is; en
- b.
die voorschriften en beperkingen uitsluitend betreffen:
- 1°
aangelegenheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet,
- 2°
het vervoermiddel,
- 3°
de vervoerde stoffen,
- 4°
de bij het vervoer betrokken personen,
- 5°
de wijze van vervoeren,
- 6°
de verpakkingen, of
- 7°
de melding voorafgaande aan het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid.
4.
De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde handelingen zijn uitsluitend toegestaan, indien op een wijze die in overeenstemming is met de gevaarzetting van de desbetreffende gevaarlijke stof:
- a.
de stof deugdelijk is verpakt of bewaard, en
- b.
de handelingen met de vereiste behoedzaamheid geschieden.
5.
Voor een deugdelijke verpakking of bewaring als bedoeld in het vierde lid wordt mede in aanmerking genomen of de verpakking en de sluiting:
- a.
behoorlijk zijn afgesloten en ongewild verlies van de inhoud tegengaan, behoudens, indien nodig, de aanwezigheid van ontluchtingsventielen of andersoortige veiligheidsvoorzieningen;
- b.
geschikt zijn voor de desbetreffende stof en vervaardigd van materiaal dat niet door de stof kan worden aangetast, noch hiermee een gevaarlijke reactie kan aangaan of een gevaarlijke verbinding kan vormen;
- c.
niet kunnen losraken; en
- d.
voldoende sterk en bestand zijn tegen normale behandeling en normale vervoersomstandigheden.