Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/1.3.2
1.3.2 De art. 611a en 6116 (oud) Rv
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS381540:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Stb. 1932, 676.
Aan een voorstel van PJ.A. Clavareau om tevens die wetsbepalingen te wijzigen, die spreken over door de rechter te bepalen schadevergoedingen voor nog te begane onrechtmatige daden, nu dit tevens gecamoufleerde dwangsommen zou betreffen (zie Clavareau 1932), werd geen gevolg gegeven. Het betrof art. 6 lid 1 Handelsnaamwet, art. 772 lid 3 Rv, art. 28 lid 4 Auteurswet en art. 43 lid 3 Octrooiwet.
Art. 611 (oud) Rv luidde: 'De schuldenaar, die buiten staat is aan de tegen hem uitgesproken veroordeling te voldoen, kan op grond daarvan in kort geding vorderen, dat de gijzeling niet of niet verder worde ten uitvoer gelegd. Na toewijzing der vordering kan gijzeling voor dezelfde schuld alleen plaatshebben, indien de schuldeischer in kort geding aantoont, dat de schuldenaar in staat is aan de tegen hem uitgesproken veroordeling te voldoen. De schuldenaar, die zich met het oog op de tenuitvoerlegging van het vonnis of zelfs voor de veroordeling met het oog op het tegen hem te wijzen vonnis buiten staat heeft gesteld aan zijne verpligting te voldoen, kan op het eerste lid van dit artikel geen beroep doen.'
Zie voor een toepassing bijvoorbeeld Hof 's-Gravenhage 14 november 1946, NJ 1947, 531(Firma Maritiem Kantoor W.H. Mellema/V. Bergen).
Dit op grond van art. 611 b lid 2 jo. art. 611 Rv (oud).
Zie het hiervoor in 1.2.4.2 door Westerouen van Meeteren geuite bezwaar.
Dat overigens tegen het onverkort handhaven van de dwangsomveroordeling in een dergelijk geval mijns inziens fundamentele bezwaren bestaan, bespreek ik in 4.8.2 en 163, ten aanzien van de huidige wettelijke regeling.
De 'Wet van 29 december 1932 betreffende beslag op roerende goederen in door derden in bewaring gegeven ruimten, lijfsdwang en dwangsom' trad op 1 april 1933 in werking.1 Met deze wet werden de art. 611a en 611b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingevoerd. Daarnaast werd art. 33a Faillissementswet ingevoerd, dat bepaalde dat gedurende het faillissement van de schuldenaar geen dwangsommen werden verbeurd.2 De tekst van de artikelen luidde als volgt:
Voorzoover een vonnis inhoudt eene veroordeling tot iets anders dan de betaling van eene geldsom, kan worden bepaald, dat, indien, zoolang, of zoo dikwijls de veroordeelde aan die veroordeling niet voldoet, door hem zal zijn verbeurd eene bij het vonnis vast te stellen geldsom, dwangsom genaamd.
1.Wordt aan die veroordeeling niet voldaan, dan is de wederpartij van den veroordeelde bevoegd het vonnis voor het verbeurde bedrag van de dwangsom ten uitvoer te leggen zonder eerst eenen nieuwen titel in regte te hebben verkregen.
2. Art. 611 is van overeenkomstige toepassing.
3. Stelt de wederpartij eene vordering in tot het verkrijgen van eenen nieuwen titel, als bedoeld in het eerste lid, dan kan de gedaagde daartegen hetzelfde verweer voeren als ingevolge het vorige lid tegen de tenuitvoerlegging zonder nieuwen titel.
In de regeling werd, door middel van een verwijzing in het tweede lid van art. 611b Rv (oud) naar art. 611 Rv (oud ),3 voorzien in een mogelijkheid voor de schuldenaar om de verplichting tot het betalen van dwangsommen af te wendenwanneer hij niet in staat was om aan de hoofdveroordeling te voldoen.4 In dat geval kon de schuldenaar in kort geding vorderen, dat de veroordeling waarbij de dwangsom werd bepaald niet of niet verder ten uitvoer gelegd zou worden. Had de schuldenaar zichzelf echter met het oog op de executie in deze toestand gebracht, dan gold deze uitzondering uitdrukkelijk niet.5 Van een dwangmiddel dat door de debiteur zelf illusoir kon worden gemaakt,6 was daarmee geen sprake.7
De Nederlandse dwangsomregeling van 1932 zal in het navolgende veelvuldig aan de orde komen waar ik de huidige dwangsomregeling bespreek. Literatuur en jurisprudentie met betrekking tot de oude regeling hebben namelijk over het algemeen niet aan actualiteit ingeboet, nu de ontwerpers van de Eenvormige Beneluxwet de Nederlandse dwangsomregeling uit 1932 als leidraad hebben genomen.