CRvB, 15-11-2017, nr. 17/3217 ZW
ECLI:NL:CRVB:2017:3968
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
15-11-2017
- Zaaknummer
17/3217 ZW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:3968, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 15‑11‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Het Uwv heeft bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Niet verschoonbare termijnoverschrijding.
17/3217 ZW
Datum uitspraak: 15 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 maart 2017, 16/6917 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door advocaat mr. Y. Mateo Diaz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.
OVERWEGINGEN
1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 21 juni 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van20 juni 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 20 juni 2016 ten grondslag.
1.2.
Appellante heeft op 1 augustus 2016 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Dit bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 27 september 2016 (bestreden besluit)niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is ingediend en er volgens het Uwv geen bijzondere omstandigheden waren, waardoor appellante niet in de gelegenheid was om tijdig bezwaar te maken. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 september 2016 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen geen aanleiding te zien de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen dat er geen reden is om de termijnoverschrijding op medische gronden verschoonbaar te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat geen sprake was van zeer ernstige depressieve klachten, dat appellante maar weinig beperkt was en zeker niet in die mate dat sprake zou zijn geweest van een medisch onvermogen om, eventueel met hulp van een derde, adequaat te handelen. Wat appellante heeft aangevoerd en wat blijkt uit een verklaring van 7 september 2016 van psychiater dr. W.H. Lionarons is naar het oordeel van de rechtbank te summier om aan te nemen dat appellante gedurende de hele bezwaartermijn niet in staat is geweest om (eventueel met hulp van een derde en eventueel op nader aan te voeren gronden) bezwaar te maken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante wel in staat was op tijdig te reageren op een oproep van de verzekeringsarts van 20 juni 2016 en, al dan niet met behulp van een derde, in staat was om op 9 juli 2016 een aanvraag op grond van de Werkloosheidswet (WW) in te dienen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de termijnoverschrijding om medische redenen verschoonbaar moet worden geacht. Zij heeft erop gewezen dat psychiater Lionarons in zijn verklaring heeft gesteld dat appellante door haar cognitieve geremdheid in combinatie met de demoralisatie, veel moeite heeft met onder meer administratieve verplichtingen en zodoende eventuele termijnen kan missen. Appellante heeft aangevoerd dat een verzekeringsarts de verklaring van een medische specialist zoals een psychiater niet kan weerleggen, zonder appellante zelf te hebben onderzocht. Zij heeft gesteld dat zij niet in staat was om de juiste persoon of instantie in te schakelen om haar bij te staan. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar al in bezwaar ingenomen standpunt dat sprake is van nieuwe feiten en gewijzigde omstandigheden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Niet in geschil is dat appellante haar bezwaarschrift na afloop van die termijn heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar en overtuigend uiteengezet dat in de betreffende periode geen sprake was van dusdanig psychische klachten dat appellante niet meer in staat was voor haar belangen op te komen of iemand in te schakelen. Hij beschikte met onder meer het rapport van de verzekeringsarts en de verklaring van psychiater Lionarons over voldoende relevante informatie om deze conclusie te kunnen trekken. Het was dan ook niet nodig om appellante in persoon te onderzoeken. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet in strijd met de verklaring van de psychiater, alleen al omdat de psychiater mogelijke hulp van derden bij het attent zijn op termijnen niet heeft betrokken. Hij heeft in dit verband terecht gesteld dat gebleken is dat appellante al dan niet met hulp in staat is geweest tijdig te reageren op oproepen en (vlak na het verlopen van de bezwaartermijn) eenWW-uitkering aan te vragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder niet ten onrechte op gewezen dat appellante hulp kreeg van een nichtje dat aanwezig op het spreekuur van 20 juni 2016. Weliswaar is gesteld dat het contact met dit nichtje nadien is verslechterd, maar niet gesteld is dat dit meteen na het besluit van 21 juni 2016 is gebeurd.
4.3.
Wat appellante overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel, omdat alleen de ontvankelijkheid van het bezwaar ter beoordeling voorligt.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B. Dogan