Ktr. Assen, 10-08-2010, nr. 287568 \ CV EXPL 10-3941
ECLI:NL:RBASS:2010:BN4826
- Instantie
Rechtbank Assen (Kantonrechter)
- Datum
10-08-2010
- Magistraten
Mr. A.M.A.M. Kager
- Zaaknummer
287568 \ CV EXPL 10-3941
- LJN
BN4826
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBASS:2010:BN4826, Uitspraak, Rechtbank Assen (Kantonrechter), 10‑08‑2010
Uitspraak 10‑08‑2010
Mr. A.M.A.M. Kager
Partij(en)
vonnis van de kantonrechter van 10 augustus 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Justitia Nederland B.V.,
hierna te noemen: Intrum,
gevestigd te 's‑Gravenhage,
eisende partij,
gemachtigde: AGC gerechtsdeurwaarders,
tegen
[Gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde partij,
procederende in persoon.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 13 april 2010 met producties;
de conclusie van antwoord met producties;
de nadere toelichtingen van partijen.
De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
1.
[gedaagde] heeft een overeenkomst met Vodafone gesloten voor de levering van telecommunicatiediensten.
2.
[gedaagde] heeft een viertal facturen van Vodafone, ten bedrage van in totaal € 4.139,54, niet binnen de daarvoor gegeven termijnen betaald.
3.
Vodafone heeft haar vordering verkocht aan Intrum.
4.
Op 28 oktober 2009 is een eerste aanmaning naar [gedaagde] verzonden.
5.
Op 30 oktober 2009 heeft [gedaagde] een bedrag groot € 3.000,00 betaald en op 6 november 2009 een bedrag groot € 1.000,00.
5.
Op 9 november 2009 is een brandbrief naar [gedaagde] verzonden.
6.
Op 13 april 2010 heeft Intrum [gedaagde] gedagvaard voor betaling van € 4.815,60, zijnde de gestelde niet betaalde facturen ad € 4.139,54, vermeerderd met rente, berekend op € 76,06 tot en met 25 februari 2010, en met € 600,00 aan incassokosten.
7.
Op 13 april 2010 heeft [gedaagde] nog € 815,60 betaald.
De vordering en het verweer
8.
Intrim vordert na vermindering van eis bij akte van 8 juni 2010, betaling van de proceskosten. Zij stelt dat betalingen zijn verricht nadat de onderhavige procedure is opgestart en dat de procedure noodzakelijk was in verband met betalingsverzuim.
9.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat hij alles had betaald voordat de deurwaarder bij hem kwam.
De beoordeling
10.
Kern van het geschil is of Intrum op goede gronden aanspraak maakt op vergoeding van de proceskosten. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt het volgende.
11.
Uit de door [gedaagde] bij antwoord overgelegde betalingsbewijzen — waarvan de juistheid niet door Intrum is betwist— blijkt dat [gedaagde] ruim voordat op 13 april 2010 tot dagvaarding werd overgegaan € 4.000,00 had betaald. Bij dagvaarding is dus —zoals ook door [gedaagde] bij antwoord is gesteld— ten onrechte betaling gevorderd voor de totale openstaande hoofdsom, met rente en kosten ad € 4.815,60. Voorts is gelet daarop geheel in strijd met de waarheid in de dagvaarding vermeld dat [gedaagde] na aanmaning € 0,00 heeft betaald en dat hij nog € 4.815,00 aan hoofdsom, rente en incassokosten dient te voldoen. Reeds vanaf begin november 2009 stond dat bedrag niet (meer) open, maar € 815,00.
12.
Intrum heeft dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) gehandeld. In dat artikel is bepaald dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De kantonrechter rekent Intrum deze valse voorstelling van zaken zwaar aan. Dit, omdat zij er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven dat sprake zou zijn van een —per ongeluk gemaakte— misslag, noch zich heeft verontschuldigd. Integendeel, ook in andere processtukken heeft zij onjuiste mededelingen gedaan. Zo heeft Intrum op de eerste zittingsdag van 11 mei 2010 een akte vermindering van eis genomen waarin is vermeld dat zij na betekening van de dagvaarding een bedrag van € 4.139,54 heeft ontvangen. De betekening vond echter plaats op 13 april 2010 en toen was er al € 4.000,00 betaald. Na de betekening op 13 april 2010 is daarnaast nog € 815,60 betaald. Daarnaast stelt Intrum in de conclusie van repliek tevens akte vermindering van eis wederom dat [gedaagde] eerst na het opstarten van de procedure betalingen heeft verricht, zodat de procedure noodzakelijk was, terwijl er na betekening slecht nog één betaling is verricht. Eerst bij dat processstuk verminderd zij haar eis tot de proceskosten, stellende dat de hoofdsom en incassokosten zijn betaald. Dat was echter al op 11 mei 2010 het geval.
13.
De kantonrechter acht daarbij van belang dat Intrum een professioneel incassoburo is. Haar bedrijfsvoering bestaat (met name) uit het innen van vorderingen voor anderen en het opkopen en innen van vorderingen voor eigen rekening en risico. Van haar mag eens te meer worden verlangd dat zij de in artikel 21 Rv neergelegde waarheidsplicht in acht neemt.
14.
De kantonrechter is van oordeel dat Intrum omdat zij volhardend niet correct heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 21 Rv., geen vergoeding van haar proceskosten toekomt. Daarbij tekent de kantonrechter tevens aan dat gesteld, noch gebleken is dat Intrum na ontvangst van de betalingen in oktober c.q. november 2009 van € 3.000,000 en € 1.000,00, [gedaagde], alvorens tot dagvaarding over te gaan, tot betaling van het resterende bedrag heeft gemaand.
15.
[gedaagde] had met de betalingen van € 3.000,00 en € 1.000,00 niet zijn volledige schuld betaald. Gelet daarop, alsmede hetgeen hiervoor is overwogen en beslist zal de kantonrechter de proceskosten in die zin compenseren dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering van Intrum af;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.M.A.M. Kager en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2010.