Hof Den Haag, 13-01-2022, nr. 22-000936-21
ECLI:NL:GHDHA:2022:15
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-01-2022
- Zaaknummer
22-000936-21
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:15, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑01‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1351
Uitspraak 13‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Van onbruikbaar maken ex art. 350 Sr is sprake wanneer het voorwerp, zonder het te beschadigen, onbruikbaar wordt gemaakt voor zijn bestemming. Derhalve wordt de verdachte veroordeeld wegens het verwijderen van beschoeiing langs een waterloop. Aan de verdachte wordt geen straf of maatregel opgelegd.
Rolnummer: 22-000936-21
Parketnummer: 10-263974-20 en 10-061750-21
Datum uitspraak: 13 januari 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en door de benadeelde partij naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het met parketnummer 10-263974-20 onder 1 en 2 en het met parketnummer 10-061750-21 onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,- met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is op de vordering benadeelde partij beslist als in het bestreden vonnis weergegeven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-263974-20:
1.hij, op of omstreeks 26 augustus 2020 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk beschoeiing en/of grond en/of buizen en/of drainage en/of bomen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [aangever] en/of [de publiekrechtelijke rechtspersoon] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.hij, op of omstreeks 31 augustus 2020 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk beschoeiing en/of grond en/of buizen en/of drainage en/of bomen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [aangever] en/of [de publiekrechtelijke rechtspersoon] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak met parketnummer 10-061750-21 (gevoegd):
1.hij op of omstreeks 1 augustus 2020 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk beschoeiing, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [aangever] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de op te leggen straf en dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak zaak met parketnummer 10-061750-21 (gevoegd)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met zijn vader (hierna ook: de medeverdachte) op 1 augustus 2020 te Klaaswaal circa 15 strekkende meter oude beschoeiing heeft verwijderd, die zich bevond op of nabij de grens van het perceel van aangever [aangever]. Naar het oordeel van het hof kunnen dienaangaande echter onvoldoende nadere feiten en omstandigheden worden vastgesteld die noodzakelijk zijn om het tenlastegelegde te bewijzen. Gelet hierop acht het hof dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-263974-20 onder 1 en 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-263974-20:
1. hij, op of omstreeks 26 augustus 2020 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk beschoeiing en/of grond en/of buizen en/of drainage en/of bomen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten die aan [aangever] en/of [de publiekrechtelijke rechtspersoon] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt en/of weggemaakt;
2. hij, op of omstreeks 31 augustus 2020 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk beschoeiing en/of grond en/of buizen en/of drainage en/of bomen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten die aan [aangever] en/of [de publiekrechtelijke rechtspersoon] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt en/of weggemaakt;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Door de raadsvrouw is ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities – vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat de grond waarop de tenlastegelegde vernielingen zouden hebben plaatsgevonden, eigendom is van de verdachten. Ook de zich daarop bevindende beschoeiing, bomen, grond, buizen en drainage is volgens de verdediging door natrekking eigendom geworden van de verdachten, waardoor geen sprake is van een goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort. Op grond van het voorgaande ontbrak volgens de verdediging bij de verdachte tevens het opzet op het plegen van het tenlastegelegde delict. Tenslotte is naar het oordeel van de verdediging geen sprake geweest van het vernielen, beschadigen, dan wel onbruikbaar maken van de beschoeiing. Na het verwijderen is de beschoeiing op het terrein van [aangever] gelegd, zodat hij er weer over kon beschikken.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het navolgende vast.
Aangever [aangever] (hierna: [aangever]) is eigenaar van een vrijstaande woning met tuin te Klaaswaal, met uitzicht op een naastgelegen waterloop (hierna ook genoemd: de sloot) en daarachter landbouwgrond, waarop het agrarisch bedrijf van de verdachten is gevestigd. Tussen het perceel van [aangever] en het perceel van de verdachten bevindt zich een smal perceel, dat eigendom is van [de publiekrechtelijke rechtspersoon] (hierna ook: [de rechtspersoon]). Tussen de verdachten en het [de rechtspersoon] bestaat al langere tijd een conflict over de locatie van de grenzen tussen deze percelen, in het bijzonder hoe deze grenzen zich verhouden tot de locatie van de sloot. In dit verband is namens de verdachten voorafgaande aan 26 augustus 2020 vergeefs een kort-geding procedure gevoerd tegen het [de rechtspersoon]. Het conflict omtrent de locatie van de erfgrenzen is (nog) niet ter beslechting in een bodemprocedure voorgelegd aan de daartoe bevoegde civiele rechter.
In de periode van 24 augustus 2020 tot en met 26 augustus 2020 is in opdracht van [aangever] en op aanwijzing van het [de rechtspersoon], die daarvoor vergunning heeft verleend en de plaats heeft aangewezen middels het plaatsen van piketpaaltjes, beschoeiing geplaatst langs de kant van de sloot aan de zijde van/richting het perceel van [aangever]. Deze beschoeiing bestond onder meer uit damwanden. Op 26 augustus 2020, terwijl werknemers nog bezig waren met het aanbrengen van de beschoeiing, en op 31 augustus 2020, heeft de verdachte samen met de medeverdachte deze beschoeiing met behulp van een kraan uit de grond gehaald.
Het hof stelt voorop dat aan de strafrechter geen zelfstandig oordeel toekomt over de locatie van betwiste erfgrenzen. De berechting van geschillen daarover is voorbehouden aan de daartoe bevoegde civiele rechter. Een onherroepelijke beslissing van de civiele rechter hierover ontbreekt. Het hof kan daarom thans niet vaststellen op wiens perceel de door de verdachten weggehaalde beschoeiing stond. Het staat met andere woorden rechtens niet vast wie de eigenaar is van de betreffende grond. Reeds om deze reden kan het verweer van de verdediging, inhoudende dat de betreffende beschoeiing door natrekking eigendom van de verdachte is geworden, niet slagen, zodat het verweer wordt verworpen.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld te bepleiten dat de verdachte in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat deze beschoeiing zich op zijn perceel bevond en dat deze door natrekking zijn eigendom was geworden, waardoor het opzet op het plegen van het tenlastegelegde ontbrak, kan dit evenmin slagen, reeds omdat de verdachte, mede gelet op de tevoren vergeefs gevoerde kort-geding procedure, moet hebben geweten dat over de locatie van de erfgrens rechtens nog geen uitsluitsel bestond. Het verweer wordt verworpen.
Voorts overweegt het hof dat het strafrechtelijke begrip ‘toebehoren’, zoals bedoeld in onder meer artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), niet noodzakelijkerwijs samenvalt met het civielrechtelijke eigendom.
Het hof is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat de voornoemde door de verdachten uit de grond gehaalde beschoeiing redelijkerwijs kan worden aangemerkt als toebehorende – in de zin van artikel 350 Sr - aan [aangever].
Niet is gebleken dat de beschoeiing door toedoen van de verdachten is vernield of beschadigd, zodat de verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, door de beschoeiing op 26 augustus 2020 en op 31 augustus 2020 tezamen en in vereniging met de medeverdachte uit de grond te halen, deze wel (voor zijn functie op dat moment) onbruikbaar gemaakt. In zoverre acht het hof het in de zaak met parketnummer 10-263971-20 onder feit 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde goederen (grond, buizen, drainage en bomen) acht het hof het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities – bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat op het grondgebied van de verdachte en de medeverdachte wederrechtelijk beschoeiing werd geplaatst, waardoor de teelgrond werd aangetast. Dit betrof een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van hun goed, waartegen de verdachte en de medeverdachte zich mochten verdedigen. Daarbij is voldaan aan het proportionaliteits- en het subsidiariteitsvereiste.
Het hof verwerpt dit verweer, reeds omdat – zoals hiervoor is overwogen – thans niet kan worden vastgesteld dat de betreffende beschoeiing op het perceel van de verdachte is geplaatst.
Het in de zaak met parketnummer 10-263974-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities – bepleit dat de verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte en de medeverdachte verontschuldigbaar in de stellige veronderstelling verkeerden dat de grond en daarmee de beschoeiing hun eigendom was, waarbij zij aan de geldende onderzoeksplicht hebben voldaan.
Het hof verwerpt dit verweer. Zoals hiervoor reeds overwogen moet de verdachte, mede gelet op de tevoren vergeefs gevoerde kort-geding procedure, hebben geweten dat over de locatie van de erfgrens rechtens nog geen uitsluitsel bestond. Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te bepleiten dat de verdachte verontschuldigbaar in de stellige veronderstelling verkeerde dat hij door natrekking eigenaar van de beschoeiing was geworden, kan zij daarin reeds op grond van het voorgaande niet worden gevolgd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aan het bewezenverklaarde ligt een langdurend geschil over de erfgrens van het perceel van de verdachte en de medeverdachte ten grondslag. Het had op de weg van de verdachte gelegen de geëigende weg te volgen en een bodemprocedure te starten om het civiele geschil op te lossen. In plaats daarvan heeft de verdachte samen met de medeverdachte het recht in eigen hand genomen en aan een ander toebehorende goederen onbruikbaar gemaakt. Dit valt de verdachte te verwijten en rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een straf.
Anderzijds heeft het hof kennis genomen van de wijze waarop de verdachte ongeveer twee maanden na de gepleegde feiten, zonder duidelijke aanleiding en zonder voorafgaande uitnodiging voor verhoor, in de vroege ochtend buiten heterdaad door de politie in zijn woning is aangehouden en geboeid is afgevoerd. Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft deze aanhouding een grote impact gehad op de verdachte en zijn gezin. Het hof is van oordeel dat de aanhouding op deze wijze in het onderhavige geval niet voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof zal dit in strafmatigende zin meewegen.
Het hof stelt voorts vast dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 december 2021 als first offender moet worden beschouwd.
Alles afwegende acht het hof het passend te bepalen dat met toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.545,64. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij, gelet op de daartegen door de verdediging gevoerde inhoudelijke verweren, een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Spreekt de verdachte vrij van het in de zaak met parketnummer 10-061750-21 tenlastegelegde;
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-263974-20 onder 1 en 2 heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-263974-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-263974-20 onder 1 en 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. mr. A.J.M. Kaptein, voorzitter, mr. M.A.J. van de Kar en mr. M.H. Vos, in bijzijn van de griffier mr. M.H.C. Stuij.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 januari 2022.
Mr. M.H. Vos en mr. M.H.C. Stuij zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.