Hof Den Haag, 19-01-2021, nr. 200.250.203/01
ECLI:NL:GHDHA:2021:12
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-01-2021
- Zaaknummer
200.250.203/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:12, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑01‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1035, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑01‑2021
Inhoudsindicatie
leidingschade, onrechtmatige daad, betwisting van de schade, stelplicht en bewijslast, berekening van de schade,
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.250.203/01
Zaaknummer rechtbank : 6613615 RL EXP 18-2065
arrest van 19 januari 2021 bij vervroeging
inzake
Evides N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Evides,
advocaat: mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen
Klever Boor- en Perstechniek B.V.,
gevestigd te Oudewater,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Klever,
advocaat: mr. B.M. Breedijk te Amsterdam.
Het geding
1.1.
Bij exploot van 3 oktober 2018 is Evides in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag (hierna: de kantonrechter), tussen partijen gewezen vonnis van 3 juli 2018. Bij memorie van grieven met producties heeft Evides acht grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft Klever de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld. Evides heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel met producties. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten op 20 november 2020. In verband met maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus heeft de zitting plaatsgehad via videoverbinding. Voorafgaand aan het pleidooi heeft Evides bij akte 4 producties overgelegd. Klever heeft bij akte aanvullende productie 13 overgelegd.
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
2.1.
De door de rechtbank in het vonnis van 3 juli 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. Op zaterdag 28 mei 2016 heeft Klever bij de uitvoering van een zogenoemde horizontale boring aan de Rotterdamseweg ter hoogte van huisnummer 137 te Delft schade veroorzaakt aan de waterleiding, behorende tot het net van Evides. Evides is op dezelfde dag overgegaan tot reparatie.
b. Evides is een drinkwaterbedrijf in de zin van art. 7 van de Drinkwaterwet, met zuidelijk Zuid-Holland als verzorgingsgebied.
c. Klever heeft de aansprakelijkheid voor de schade erkend.
2.3.
In deze procedure vordert Evides van Klever betaling van € 18.806,83, te vermeerderen met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met proceskosten. Voormeld bedrag is opgebouwd uit een hoofdsom van € 17.463,89 (waarvan € 1.200,-- voor een expertiserapport), € 542,94 aan wettelijke rente vanaf de dag van de schade en € 800,-- aan kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en verhaal van de schade.
2.4.
De kantonrechter heeft van de hoofdsom € 14.520,39 toegewezen met rente vanaf de dag van de schade. Voor het overige is de vordering afgewezen. De proceskosten heeft de kantonrechter gecompenseerd. Daarbij heeft de kantonrechter op Evides de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de hoogte van haar vordering gelegd. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat Klever een bedrag van € 14.520,39 heeft erkend en dat het verschil tussen dit bedrag en het gevorderde voldoende gemotiveerd is betwist waartegenover Evides haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
2.5.
Het geschil betreft de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding, de afgewezen kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en verhaal van de schade en de proceskosten.
Evides stelt zich op het standpunt dat het oorspronkelijk door haar gevorderde alsnog dient te worden toegewezen. Klever wenst dat beperkt te zien tot € 7.493,46.
2.6.
Grief I in het incidenteel appel richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat Klever de schade voor € 14.520,39 heeft erkend. Deze grief strekt het verst en zal het hof daarom als eerste bespreken.
2.7.
De grief slaagt. In de stukken is geen grondslag te vinden voor een erkenning van Klever van de schade tot dit bedrag en Evides heeft in haar reactie op deze grief bij memorie van antwoord in incidenteel appel onderschreven dat Klever geen algehele erkenning heeft gedaan. Uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg blijkt dat Klever het wel eens is met de kosten voor het uitvoeren van een nieuwe gestuurde boring, welk standpunt zij in hoger beroep niet heeft gewijzigd. Dat betekent dat de hele hoofdsom voor het overige ter discussie kan worden gesteld.
2.8.
De grieven 1 tot en met 5 in het principaal appel betreffen de verdeling van de bewijslast en de stelplicht. Deze grieven falen.
2.9.
Niet is in geschil dat sprake is van zaakschade. Evides vordert vergoeding van de waardevermindering. De zaaksbeschadiging betreft een onrechtmatige daad. Bij een actie uit onrechtmatige daad, zoals de onderhavige, rusten de stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast voor de (omvang van de) schade op degene die stelt dat een onrechtmatige daad is gepleegd en dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden. Indien de aangesproken partij gemotiveerd verweer voert is het aan de eisende partij om tegenover dat verweer nadere feiten te stellen of de door haar gestelde feiten nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het geven van een nadere toelichting op de schadeopstelling. Indien de eisende partij dit vervolgens nalaat kan de vordering als onvoldoende onderbouwd worden verworpen.
2.10.
Het beroep van Evides op de omkeringsregel kan haar niet baten. Allereerst niet omdat de omkeringsregel Evides niet bevrijdt van haar stelplicht wat betreft de omvang van de schade. Dat beroep hoeft geen bespreking nu de omkeringsregel alleen relevant is in het kader van het causaal verband tussen daad en schade, terwijl in deze zaak slechts nog de omvang van de te vergoeden schade ter discussie staat.
2.11.
Evides heeft gesteld de daadwerkelijk gemaakte kosten, zoals zij achteraf zijn berekend, te hebben gevorderd. Zij stelt zich op het standpunt dat dat bedrag gelijk is aan de naar objectieve maatstaven te begroten schade. Klever betwist niet dat de volgens Evides verrichte werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, dat de kosten die Evides stelt ook feitelijk aan Evides in rekening zijn gebracht en evenmin dat Evides het in rekening gebrachte heeft betaald. Klever betwist in feite nut en noodzaak van bepaalde werkzaamheden en het gebruikte materieel, verwerkte materiaal en de aan de werkzaamheden bestede tijd, waarbij zij in haar pleitnota heeft opgenomen dat zij de eenheidsprijzen als zodanig niet betwist.
2.12.
Ook bij een abstracte schadeberekening kan de aangesprokene de schadeposten betwisten, ook door het overleggen van een tegenbegroting. Evides heeft haar vordering door middel van de producties bij de akte overlegging producties ten behoeve van de comparitie gespecificeerd. Uit het gedetailleerde verweer van Klever in hoger beroep - de in hoger beroep overgelegde tegenbegroting bevat een correctie van de door Evides opgevoerde posten – is af te leiden dat die productie de vordering van Evides voldoende duidelijk maakt. Het hof begrijpt het betoog van Klever allereerst zo, dat zij alleen de kosten wil vergoeden die zouden zijn gemaakt als zij het herstel zelf zou hebben verzorgd. Daarbij heeft Klever in hoger beroep een volledig nieuwe tegenbegroting opgemaakt. Deze zal het hof bij de beoordeling van het verweer van Klever als uitgangspunt hanteren, waarbij het hof aanneemt dat Klever afstand neemt van de eerdere begroting.
2.12.
Het betoog van Klever dat het gevorderde schadebedrag niet toegewezen kan worden omdat zij de werkzaamheden voor een lager bedrag zou kunnen verrichten wordt verworpen. Er is geen sprake van een vordering tot herstel, maar van een vordering wegens waardevermindering. Weliswaar betreft die vordering herstelkosten, maar die herstelkosten zijn gemaakt door een derde in te schakelen. De door de derde gehanteerde tarieven zijn dan in beginsel leidend, tenzij deze onredelijk zijn (in de woorden van Evides: niet marktconform).De eenheidsprijzen zelf worden als gezegd door Klever niet betwist.
2.13.
Niet in geschil is dat de werkzaamheden op zaterdag en zondag zijn verricht. Hoewel partijen het er overigens over eens zijn dat het in deze zaak gaat om een graafschade van het type “dertien in een dozijn” zijn zij het op vele punten oneens. Nu Klever echter bij pleidooi niet langer heeft betwist dat de door Evides gestelde werkzaamheden zijn verricht, kan de (hierna in 2.15 bedoelde) deskundige uitgaan van de lezing van Evides. Dat betreft ook de toelichting van Evides bij pleidooi dat zij het asfalt van het fietspad heeft moeten opbreken voor het uittreden van de nieuwe boring. De opmerking van Klever dat niet Evides het in het gat van Klever verschenen water en betoniet heeft verwijderd met de 16- of 18-tons kraan, maar Klever zelf dat heeft gedaan, door het water en de waterige substantie uit het boorgat af te zuigen, heeft Evides niet weersproken, zodat de deskundige van dit feit uit kan gaan.
Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Evides met betrekking tot de feitelijke gang van zaken verklaard, dat zij, hoewel zij het er niet mee eens, akkoord kan gaan met de lezing van Klever dat (i) de storingsmelding is gedaan om 11.21 uur, (ii) Heijmans is ingeschakeld om 12.15 uur, (iii) de afsluiting van de leiding heeft plaatsgevonden om 13.00 uur en (iv) Heijmans om 13.30 uur nog niet was gearriveerd.
Desgevraagd hebben partijen, ondanks de over en weer gedane bewijsaanbiedingen, ter gelegenheid van het pleidooi beide verklaard, geen behoefte te hebben aan het horen van getuigen. Het hof zal daarom in dit stadium van het geding niet overgaan tot het gelasten van bewijslevering door getuigen. Voor zover uit de te gelasten akte wisseling zou blijken dat partijen het toch niet eens zijn over de feiten, lijkt bewijslevering door getuigen noodzakelijk voordat, zoals hierna zal worden overwogen, een deskundigenbericht kan worden gevraagd. De deskundige dient immers uit te kunnen gaan van een onomstreden feitencomplex.
2.14.
Klever heeft in de memorie van antwoord de volgende concrete bezwaren tegen de gevorderde schadevergoeding geformuleerd (de ongespecificeerde verwijzing naar productie 1 voldoet niet aan de eisen van voldoende concretisering, zodat het hof aan de opmerkingen in dit stuk, die niet hun weerslag vinden in de gedingstukken, voorbij gaat):
1. de inzet van de 16-tons kraan. Klever heeft gemotiveerd aangevoerd dat de inzet onnodig en inefficiënt zou zijn; een midigraver zou hebben volstaan; de aan de kraan gerelateerde aan- en afvoerkosten zijn nodeloos gemaakt;
2. de aanwezigheid van de fitter van Heijmans gedurende 11 uur; als deze aanwezigheid samenhangt met de zoektocht naar de schadelocatie, dan is een zoektocht van 11 uur buitensporig; de aanwezigheid van een fitter van Evides naast deze fitter was niet nodig;
3. 2,2 uur voor het aan- en afvoeren van materieel is te veel;
4. de herstelwerkzaamheden, inclusief boring zouden in redelijkheid niet meer dan 7,5 uur hebben mogen duren;
5. het zand had niet afgevoerd behoeven te worden, het had kunnen worden teruggestort, slechts 1 m3 nieuw zand is redelijk;
6. de opgevoerde hoeveelheid zand kan onmogelijk benodigd zijn geweest; er is sprake van een rekenfout. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Evides aangegeven dat zij bereid is een rekenfout te herstellen als Klever kan zeggen welk bedrag er is gemoeid met haar betwisting en de nodige gegevens aanlevert. Ter zitting is dit bedrag niet gespecificeerd, maar het hof gaat ervan uit dat Klever dit alsnog zal doen opdat dit geschilpunt uit de weg kan worden geruimd.
7. het plaatsen van de hekken was niet nodig.
2.15.
Evides heeft er in de memorie van grieven op gewezen dat schadeafwikkeling van schade die veelvuldig voorkomt, zoals deze leidingschade, wordt bevorderd door hantering van uniforme maatstaven in de vorm van een forfaitair systeem. Evides wijst er echter ook zelf op dat een forfaitair systeem voor de afwikkeling van leidingschades niet voorhanden is. Het hof zal aan deze stelling dan ook voorbij gaan. Het is niet de taak van de rechter dergelijke uniforme maatstaven of een forfaitair systeem vorm te geven. Dat betekent dat telkens in het individuele geval beoordeeld dient te worden of, bij gemotiveerde betwisting, de gevorderde schade toewijsbaar is. Nu partijen ieder gemotiveerd tot een ander schadebedrag komen, zal het hof opdracht geven aan een deskundige om een en ander te onderzoeken.
2.17.
Partijen zijn het erover eens dat als maatstaf voor het vaststellen van de hoogte van de herstelkosten dient te worden gehanteerd: begroting naar objectieve maatstaven wat een redelijk bekwame en redelijk handelend reparateur voor het herstel zou rekenen. Ook de deskundige dient bij de beantwoording van de vragen van dit criterium uit te gaan.
2.18.
De deskundige zal de volgende vragen dienen te beantwoorden:
- 1.
Zijn de door Evides in het herstelproces verrichte handelingen/ gegeven opdrachten redelijk, in het bijzonder gegeven de situatie dat (i) op zaterdag een waterleiding was geraakt van de Haagse Hoge School, die op maandag weer zou openen, (ii) de Rotterdamseweg gelet op het verkeer niet kon worden opgebroken;
- 2.
Zijn de door Heijmans verrichte werkzaamheden ter uitvoering van de opdrachten in de gegeven situatie redelijk
- 3.
Dient Evides een “marge voor beoordeling” te worden gegund wat betreft kostenefficiëntie bij schades zoals de onderhavige, onder andere omdat het gelet op de tijdsdruk bij leidingschade, niet mogelijk zou zijn aan meerdere aannemers onafhankelijke offerte te vragen;
- 4.
Zijn de door Heijmans in rekening gebrachte bedragen redelijk, ervan uitgaand dat de eenheidstarieven niet ter discussie staan;
- 5.
Is relevant dat sprake was van een spoedopdracht en/ of de werkzaamheden op zaterdag en zondag zijn uitgevoerd;
- 6.
Zijn er nog andere punten die u van belang acht.
2.19.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over het aantal deskundige(n), een of drie, de persoon van de deskundige(n), het door de deskundige(n) in rekening te brengen voorschot, en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Voor het geval partijen na dit tussenarrest een minnelijke regeling zouden willen beproeven bespreekt het hof uit proceseconomische overwegingen ook de andere grieven.
2.20.
Grief 6 in het principaal appel is een bezemgrief, die in het licht van de behandeling van de grieven 1 tot en met 5 geen afzonderlijke bespreking behoeft.
2.21.
Grief 7 in het principaal appel klaagt over de afwijzing van de kosten tot vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal van € 800,--. Deze grief faalt. Ook in hoger beroep laat Evides na om inzicht te geven in het desbetreffende bedrag, namelijk welke concrete werkzaamheden het precies betreft, hoeveel tijd daaraan is besteed en wat het tarief is geweest. Bovendien legt Evides niet uit waarom zij dit bedrag vordert naast de € 1.200,-- die zij vordert voor de bemoeienissen van Bureau Hanselman.
2.22.
Op de toewijzing van de vordering voor de vergoeding van de kosten van Bureau Hanselman ziet grief 2 in het incidenteel appel. Deze grief faalt ook. Vast staat dat Klever aanvankelijk haar aansprakelijkheid betwistte. Dat Evides in die situatie Bureau Hanselman heeft ingezet om de toedracht van de schade te onderzoeken en de herstelkosten te begroten is redelijk, evenals het aantal van de in rekening gebrachte uren en het door Bureau Hanselman gehanteerde tarief per uur.
2.23.
Grief 8 in het principaal appel betreft de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Het hof zal deze grief bespreken bij het vaststellen van de proceskosten van het hoger beroep.
Slotsom
2.24.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte, waarbij partijen de gelegenheid zullen krijgen zich uit te laten over de onder 2.13. en 2.18. genoemde punten.
Beslissing
Het hof:
- -
verwijst de zaak naar de rolzitting van 16 februari 2021 ten einde partijen – Evides als eerste; Klever kan daarop reageren – in de gelegenheid te stellen zich op de voet van artikel 194 lid 2 Rv uit te laten omtrent mogelijke te benoemen deskundigen en het door deze in rekening te brengen voorschot, alsmede omtrent de door het hof voorgestelde onderzoeksvragen;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, B.J. Lenselink en E. Bauw en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2021 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.