Rb. Arnhem, 22-03-2011, nr. AWB 11/322, nr. AWB 11/324
ECLI:NL:RBARN:2011:BP8580
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
22-03-2011
- Zaaknummer
AWB 11/322
AWB 11/324
- LJN
BP8580
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BP8580, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 22‑03‑2011; (Voorlopige voorziening)
- Vindplaatsen
NTFR 2011/1374 met annotatie van mr. J. Kastelein
Uitspraak 22‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Artikel 7:4 Awb. Voorlopige voorziening. Verweerder dient alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Verzoeker heeft een fundamenteel belang bij een tijdige en volledige informatieverstrekking. Dit is niet mogelijk zonder volledige inzage in alle relevante stukken, waaronder ook – nu sprake is van het opleggen van boetes – voor verzoeker ontlastende informatie en stukken. Dit geldt ook voor de bezwaarfase, die een volledige heroverweging van de primaire besluitvorming impliceert en dus een volledig en volwaardig debat tussen verzoeker en verweerder. Dit debat zou illusoir worden indien verzoeker pas in de beroepsfase de beschikking zou krijgen over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Verzoek wordt toegewezen.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, belastingkamer
registratienummers: AWB 11/322 en 11/324
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 22 maart 2011 in het geding tussen
[X], wonende te [Z], verzoeker,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Nijmegen, verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft aan verzoeker voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H77) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede bij beschikking een vergrijpboete en heffingsrente.
Verweerder heeft aan verzoeker voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].K87) vermogensbelasting opgelegd, alsmede bij beschikking een vergrijpboete en heffingsrente.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker tijdig bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 januari 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 maart 2011 te Arnhem. Namens verzoeker is daar verschenen mr. [gemachtigde], advocaat te [Z]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. [gemachtigde] en [A].
2. Overwegingen
2.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage. In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat het bestuursorgaan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het tweede lid achterwege kan laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan. In het zevende lid is bepaald dat gewichtige redenen in ieder geval niet aanwezig zijn, voor zover ingevolge de Wet Openbaarheid van Bestuur de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen.
2.3
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorziening te treffen dat verweerder wordt gelast alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te verstrekken, waaronder in elk geval een eventueel draaiboek of ander beleidsstuk, het achterliggende FIOD-rapport, het identificatieproces, gegevens over de kennelijke tipgever en de overeenkomst die de Staat met deze persoon heeft gesloten alsmede de berekeningswijze van de aanslagen, dan wel ieder ander stuk dat relevant zou kunnen zijn.
2.3
Verweerder heeft in de eerste plaats aangevoerd dat niet is voldaan aan het connexiteitsvereiste omdat de verzoeken geen betrekking hebben op een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of kan worden gemaakt. Ook ontbreekt volgens verweerder een spoedeisend belang dat zou nopen tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verzoeken betrekking hebben op de procedures inzake de door verweerder opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 1997 en vermogensbelasting 1998 waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt en waartegen, nadat uitspraak op de bezwaren is gedaan, beroep bij deze rechtbank kan worden ingesteld. Anders dan verweerder kennelijk meent, hebben de verzoeken dus geen betrekking op een zelfstandig verzoek om informatie waartegen ingevolge de belastingwetgeving geen bezwaar en beroep openstaat. Voor zover verweerder heeft gewezen op de mogelijkheid om uitstel van betaling te vragen zodat geen sprake kan zijn van een spoedeisend belang aan de zijde van verzoeker, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een fundamenteel belang heeft bij een tijdige en volledige informatieverstrekking zodat zorgvuldig op zijn bezwaren kan worden beslist. Dit is niet mogelijk zonder volledige inzage in alle relevante stukken, waaronder ook – nu sprake is van het opleggen van boetes – voor verzoeker ontlastende informatie en stukken. Ook het argument van verweerder dat in de beroepsprocedure door de rechter de vraag kan worden beoordeeld welke stukken door verweerder dienen te worden overgelegd kan niet leiden tot het oordeel dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft bij kennisname van de relevante stukken in de bezwaarfase, nu de bezwaarfase een volledige heroverweging van de primaire besluitvorming impliceert en dus een volledig en volwaardig debat tussen verzoeker en verweerder (vgl. Voorzieningenrechter Hof 's-Hertogenbosch 19 april 2004, 03/2778, LJN AP0827, V-N 2004/38.2 en de daar aangehaalde parlementaire geschiedenis Awb). Dit debat zou illusoir worden indien verzoeker pas in de beroepsfase de beschikking zou krijgen over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Overigens staat geen geschreven of ongeschreven regel eraan in de weg dat de voorzieningenrechter in een procedure als de onderhavige de vraag of en, zo ja, welke stukken verweerder in de bezwaarfase ter inzage dient te geven zonder terughoudendheid toetst.
2.5
Verweerder heeft in de tweede plaats aangevoerd dat reeds inzage is gegeven in alle relevante stukken. Dat zijn in dit geval een kopie van een deels onleesbaar gemaakte pagina uit een FIOD-rapport met daarop naam, adres en telefoonnummer(s) van verzoeker alsmede een bedrag en nummer in de kolommen "vermogen" en "rekeningnummer", en een kopie van een deels onleesbaar gemaakte pagina met daarop min of meer dezelfde gegevens en de vermelding "Rabobank Luxembourg S.A.". Verweerder heeft gesteld geen andere stukken onder zich te hebben. Op basis van deze stukken heeft verweerder naar eigen zeggen de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.
2.6
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de FIOD een onderzoek heeft ingesteld naar de betrouwbaarheid van de tipgever, zodat verweerder de aan hem verstrekte informatie ten aanzien van verzoeker voldoende vond om de navorderingsaanslagen alsmede de vergrijpboetes van 100% op te baseren. Daarbij heeft verweerder aangegeven over informatie te beschikken waaruit blijkt dat in gevallen als deze ongeveer 85% van de aangeschrevenen bekent zwartspaarder te zijn, hetgeen voor verweerder mede aanleiding is om te vertrouwen op de aan hem gegeven informatie over verzoeker. Hieruit moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden geconcludeerd dat er informatie bestaat over de (betrouwbaarheid van de) tipgever en de overeenkomst die met de tipgever is gesloten. Die informatie is relevant voor de onderhavige zaken en is door verweerder niet aan verzoeker ter beschikking gesteld. Verweerder heeft gesteld dat hij niet over die stukken beschikt en dus niet ter beschikking heeft kunnen stellen aan verzoeker. Dat vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel geen reden om die informatie aan verzoeker te onthouden. De informatie heeft betrekking op de zaak en het is de wettelijke plicht van verweerder om verzoeker die informatie te verschaffen. Verweerder heeft in dit verband ook nagelaten concrete feiten of omstandigheden te stellen die gewichtige redenen vormen om de bedoelde informatie al dan niet gedeeltelijk geheim te houden.
2.7
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting niet ontkend dat er mogelijk stukken zijn met betrekking tot de vraag of sprake is van een project waar verzoeker onder valt. Ook heeft verweerder aangegeven dat wellicht meer informatie kan worden gegeven over de wijze waarop de navorderingsaanslagen tot stand zijn gekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoren ook deze stukken – voor zover aanwezig – tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en heeft verweerder niet, althans niet gemotiveerd, gesteld dat ten aanzien van deze stukken gewichtige redenen bestaan die tot al dan niet gedeeltelijke geheimhouding nopen.
2.8
Gelet op het vorenoverwogene ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gevraagde voorziening op na te melden wijze te treffen, met dien verstande dat het proces-verbaal ter zake van het identificatieproces ter zitting door verweerder is overgelegd. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen voor wat betreft het opleggen van een dwangsom, nu verweerder ter zitting heeft aangegeven loyaal uitvoering te zullen geven aan een eventueel te treffen voorlopige voorziening.
2.9
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 874 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voor een proceskostenveroordeling krachtens artikel 2, derde lid, van het Bpb ziet de rechtbank geen aanleiding omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
gelast verweerder bij wijze van voorlopige voorziening om binnen drie weken alle op de zaken van verzoeker betrekking hebbende stukken over te leggen, waaronder stukken met betrekking tot: (-) de vraag of sprake is van een project en, zo ja, stukken met betrekking tot het project, (-) stukken met betrekking tot het onderzoek naar (betrouwbaarheid van de) tipgever, de tipgever en de overeenkomst die de Staat met de tipgever heeft gesloten, (-) stukken met betrekking tot de berekeningswijze van de navorderingsaanslagen en (-) overige stukken die betrekking hebben op de zaken van verzoeker, dan wel een overzicht te overleggen van op de zaak betrekking hebbende stukken die om gewichtige redenen al dan niet gedeeltelijk geheim worden gehouden met daarbij een opgave van die gewichtige redenen;
- -
wijst het verzoek af voor zover meer of anders is verzocht;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 874;
- -
gelast dat de verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: