HR, 25-09-2018, nr. 18/00431 H
ECLI:NL:HR:2018:1766
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-09-2018
- Zaaknummer
18/00431 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1766, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑09‑2018; (Herziening)
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑01‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0356
Uitspraak 25‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Poging doodslag (art. 287 Sr) en mishandeling, meermalen gepleegd (art. 300.1 Sr). Aangevoerd wordt dat van de bewezenverklaarde poging tot doodslag en mishandelingen camerabeelden moeten bestaan die aanvrager zouden kunnen vrijpleiten en dat twee personen de verklaringen van aanvrager als getuige zouden kunnen bevestigen. Aldus wordt miskend dat de enkele mogelijkheid van het bestaan van gegevens die aanvrager zouden kunnen vrijpleiten, geen gegeven is a.b.i. art. 457.1..c Sv. De aanvraag kan daarom - gelet op de art. 460.2 en 465.1 Sv - niet worden ontvangen.
Partij(en)
25 september 2018
Strafkamer
nr. S 18/00431 H
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Den Haag van 15 februari 2016, nummer 09/837091-15, ingediend door H. Romeijn, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. "poging tot doodslag", 2. en 3. "mishandeling, meermalen gepleegd" en 4. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen dan wel beschadigen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en heeft daarbij tevens gelast dat de aanvrager ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
2 De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Art. 460, tweede lid, Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening de gronden dient te vermelden waarop de aanvraag berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken.
3.3.
In de aanvraag wordt als grond voor herziening slechts aangevoerd dat (kort gezegd) van de bewezenverklaarde poging tot doodslag en mishandelingen camerabeelden moeten bestaan die de aanvrager zouden kunnen vrijpleiten en dat twee personen de verklaringen van de aanvrager als getuige zouden kunnen bevestigen. Aldus wordt miskend dat de enkele mogelijkheid van het bestaan van gegevens die de aanvrager zouden kunnen vrijpleiten, geen gegeven is als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvraag kan daarom - gelet op de art. 460, tweede lid, en 465, eerste lid, Sv - niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2018.
Beroepschrift 29‑01‑2018
HERZIENINGSVERZOEK EX ART. 457 SV
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Parketnummer: 09/837091-15
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
[verzoeker] (verder te noemen: ‘verzoeker’), geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], van Nederlandse nationaliteit, thans gedetineerd in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. S. van Mesdag te Groningen, in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van Smit Advocaat & Belastingkundige B.V. te (3031 CH) Rotterdam aan de Goudse Rijweg 70, van wie mr. H. Romeijn in deze zaak als raadsvrouw zal optreden, die door verzoeker bepaaldelijk is gevolmachtigd om dit herzieningsverzoek op te stellen, te ondertekenen en in te dienen, alsmede verzoeker bij de behandeling hiervan ter zitting bij te staan.
1.
Op 15 februari 2016 is verzoeker door de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Den Haag wegens een poging tot doodslag, een tweetal mishandelingen en een vernieling/beschadiging veroordeeld tot:
- —
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verzoeker in voorarrest heeft doorgebracht; — terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
- —
gedeeltelijke toewijzing van de vordering van benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van EUR 600,--;
- —
een schadevergoedingsmaatregel ten bedrage van EUR 600,--, subsidiair 12 dagen hechtenis.
(Productie 2)
2.
De veroordeling is op 20 mei 2016 onherroepelijk geworden (productie 3). Dit maakt dat tegen deze veroordeling geen andere rechtsgang meer openstaat dan herziening ten voordele van de verdachte als bedoeld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’).
3.
De hierna vermelde gegevens, die bij het onderzoek ter terechtzitting aan de rechtbank niet bekend waren, zijn op zichzelf of in verband met de destijds geleverde bewijzen met de bestreden uitspraak niet bestaanbaar, zodanig dat naar het oordeel van verzoeker het ernstige vermoeden ontstaat dat indien deze gegevens bekend zouden zijn geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak van verzoeker, althans tot een ontslag van alle rechtsvervolging, althans tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, althans tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
Aanleiding bewezen verklaarde feiten
4.
Op 19 mei 2015 ontving de politie de melding dat een medewerker van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden door verzoeker zou zijn mishandeld, waarna de opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] ter plaatste zijn gegaan.
5.
Eenmaal ter plaatse gekomen werd aan de opsporingsambtenaren medegedeeld, dat verzoeker tevens de heer [betrokkene 1] zou hebben geprobeerd te wurgen en vernielingen zou hebben gepleegd.
6.
Verzoeker werd door de opsporingsambtenaren aangehouden ter zake poging doodslag/moord.
Novum I: Camerabeelden
Ten aanzien van de poging tot doodslag op de heer [betrokkene 2]
7.
Op 19 mei 2015 raakte verzoeker in discussie met de heer [betrokkene 2], nadat hij door de heer [betrokkene 1] werd beschuldigd van beroving en mishandeling. Verzoeker meende dat hij onterecht naar zijn cel werd gestuurd door de heer [betrokkene 2], waarop hij met hem in discussie ging. Vervolgens is een tweede bewaarder erbij gekomen, die verzoeker eveneens heeft verzocht om naar zijn cel te gaan. Dit was voor verzoeker onverteerbaar, omdat hij zich onheus bejegend voelde door zowel de heer [betrokkene 1] als de bewaarders. Het waren immers de laatste 36 uur van zijn straf en dit wilde hij vieren door zijn eten met de medegedetineerden te delen.
8.
Verzoeker is daarop boos geworden. Volgens de aangifte van de heer [betrokkene 2] zou verzoeker een bloempot tegen zijn hoofd hebben gegooid. De twee andere bewaarders verklaarden dat het een aardewerken pot betrof.
9.
Verzoeker heeft aangegeven dat er meerdere bloempotten zijn gesneuveld, maar dat hij enkel een cilinder vaas, met daarin grint en een nepplant, in de richting van de heer [betrokkene 2] heeft gegooid. Deze vaas is op ongelukkige wijze tegen het hoofd van de heer [betrokkene 2] terecht gekomen.
10.
Verzoeker meent dat geen sprake is geweest van een poging tot doodslag. Het betrof immers geen zware vaas, omdat verzoeker de vaas met één hand heeft kunnen gooien. Het letsel dat de heer [betrokkene 2] daardoor heeft opgelopen bevestigt dat. Indien de heer [betrokkene 2] wel door een grote bloempot geraakt zou zijn, dan had het letsel veel ernstiger geweest.
11.
In de penitentiaire inrichting waar de vermeende poging tot doodslag zou hebben plaatsgevonden hangen camera's. Deze camera's moeten dan ook een en ander hebben vastgelegd. De beelden zijn echter nimmer door de politie bekeken.
12.
Verzoeker meent dat de beelden zijn verklaring kunnen bevestigen en hem kunnen vrijpleiten van de poging tot doodslag. De camerabeelden zijn om die reden te kwalificeren als een novum.
Ten aanzien van de mishandelingen van de heer [betrokkene 1]
13.
Als bewijs voor de mishandeling van de heer [betrokkene 1] op 12 en 19 mei 2015 bevat het dossier de aangifte van de heer [betrokkene 1], alsmede een aantal foto's waarop enige vorm van licht letsel aan het lichaam van de heer [betrokkene 1] zichtbaar is.
14.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij op 12 mei 2015 door de heer [betrokkene 1] is aangevallen, waarbij verzoeker hem heeft gebeten om van hem los te kunnen komen. De heer [betrokkene 1] had hem namelijk in een nekklem. Het handelen van verzoeker dient in dat geval als noodweer te worden gekwalificeerd.
15.
De rechtbank lijkt te zijn voorbijgegaan aan het noodweerverweer van verzoeker. De mishandeling op 12 mei 2015 is onterecht bewezen verklaard met slechts een opgave van de bewijsmiddelen. Dit is in strijd met artikel 359, tweede lid, Sv.
16.
Voor wat betreft de mishandeling op 19 mei 2015 heeft verzoeker aangegeven dat hij onterecht door de heer [betrokkene 1] is beschuldigd. Verzoeker zat op de bewuste dag te schaken in de cel van de heer [betrokkene 3]. Op enig moment hoorde verzoeker de heer [betrokkene 1] schreeuwen dat hij zou zijn beroofd, waarna verzoeker een kijkje is gaan nemen. Verzoeker werd vervolgens door de heer [betrokkene 1] aangewezen als degene die de beroving zou hebben gepleegd en hem zou hebben geprobeerd te wurgen. Verzoeker betwist de aantijging ten stelligste. Hij heeft de indruk dat de heer [betrokkene 1] hem uit rancune heeft beschuldigd vanwege het eerdere akkefietje op 12 mei 2015.
17.
Zoals reeds aangevoerd hangen in de penitentiaire inrichting camera's. Deze camera's moeten een en ander hebben vastgelegd. Op de beelden zou te zien kunnen zijn wie zich bij de heer [betrokkene 1] bevond op het moment van de vermeende poging tot wurging, dan wel wie in zijn cel is geweest op het bewuste moment.
18.
De camerabeelden zijn derhalve ook ten aanzien van de mishandeling op 19 mei 2015 te kwalificeren als een novum.
Novum II: Getuigenverklaringen
19.
Voorts geeft verzoeker aan dat er getuigen zijn die de verklaring van verzoeker kunnen bevestigen. Ook dit is nimmer door de politie onderzocht.
20.
Het ziet ernaar uit dat de politie gelet op hetgeen tussen verzoeker en de heer [betrokkene 2] heeft plaatsgevonden, ervan uit is gegaan dat de mishandeling van de heer [betrokkene 1] ook door verzoeker zou zijn begaan. Hetgeen getuigt van bevooroordeeld politiewerk.
21.
Verzoeker geeft aan dat de heer [betrokkene 4], een medegedetineerde op dat moment, kan bevestigen dat verzoeker een cilinder vaas vanaf een afstand in de richting van de heer [betrokkene 2] heeft gegooid. Verder kan de heer [betrokkene 4] over de toedracht verklaren.
22.
De heer [betrokkene 3] zou kunnen verklaren dat verzoeker inderdaad met hem in de cel aan het schaken was en dat hij zich niet bij de heer [betrokkene 1] bevond op het moment van de vermeende poging tot wurging.
23.
De getuigenverklaringen van de heer [betrokkene 4] en de heer [betrokkene 3] worden eveneens als novum aangedragen.
Concluderend:
24.
Het dossier bevat te veel onduidelijkheid om tot de bewezenverklaring te kunnen komen, zoals verwoord in het vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 15 februari 2016.
Verzoeker is te lichtzinnig veroordeeld voor de poging tot doodslag op de heer [betrokkene 2], alsmede de mishandeling van de heer [betrokkene 1].
25.
Indien de rechtbank op 15 februari 2016 van de vorengenoemde nova kennis had kunnen nemen, zou het onderzoek niet hebben kunnen leiden tot veroordeling van verzoeker ter zake van een poging tot doodslag op de heer [betrokkene 2] en mishandeling van de heer [betrokkene 1] op 12 en 19 mei 2015.
26.
Gelet op het vorenstaande verzoekt verzoeker herziening van zijn veroordeling van 15 februari 2016.
27.
Verzoeker ondergaat thans de aan hem opgelegde straf, te weten de terbeschikkingstelling met dwangverpleging in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. S. van Mesdag. Hij heeft er derhalve belang bij dat de verdere tenuitvoerlegging daarvan wordt opgeschort of geschorst.
Afsluitende opmerkingen
28.
Verzoeker zat op 19 mei 2015 de laatste 36 uur van zijn straf uit. Als gevolg van de valse beschuldiging door de heer [betrokkene 1] en de overijverige vervolging door de officier van justitie, ondergaat verzoeker al geruime tijd en voor een lange tijd de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Hetgeen door verzoeker als uiterst onrechtvaardig wordt ervaren.
Redenen waarom:
verzoeker u Edelhoogachtbaar College verzoekt de herziening van de uitspraak in de strafzaak van verzoeker met parketnummer 09/837091-15 te willen bevorderen, met zodanige verdere beslissing als zal worden vermeend te behoren.
Rotterdam, 29 januari 2018
Raadsvrouw
mr. H. Romeijn