Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2016, nr. 200.177.424
ECLI:NL:GHARL:2016:199
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-01-2016
- Zaaknummer
200.177.424
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:199, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑01‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling. Ouder zonder gezag geen belanghebbende. Ontbreken omgangsregeling onvoldoende basis voor ondertoezichtstelling.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.177.424
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 280464)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats],verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 september 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 19 oktober 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen mevrouw [A]. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B], jeugdbeschermer, en mevrouw [C], gedragsdeskundige.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder overgelegd een overzicht “Ontwikkelingslijnen” en “Ontwikkelingslijn Notities” betreffende na te noemen [kind], afkomstig van de peuterspeelzaal. Met instemming van de overige aanwezigen is dit stuk aan de processtukken toegevoegd.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit de relatie van de moeder en [vader] (verder te noemen: de vader) is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] geboren: [kind]. De relatie van de moeder en de vader is tijdens de zwangerschap van de moeder beëindigd. [kind] woont vanaf zijn geboorte bij de moeder. Alleen de moeder is belast met het gezag over [kind].
3.2
Bij beschikking van 26 juni 2013 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de vader op zijn verzoek vervangende toestemming verleend voor de erkenning van [kind]. De vader heeft [kind] erkend.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 24 juni 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op verzoek van de raad [kind] onder toezicht gesteld van de GI voor de periode van 24 juni 2015 tot 24 juni 2016.
3.4
Bij afzonderlijke beschikking van 24 juni 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een omgangsregeling tussen de vader en [kind] vastgesteld aldus dat de aard, frequentie en duur van de omgang alsmede de eventuele wijze van begeleiding worden bepaald door de jeugdbeschermer. Ook van deze beschikking is de moeder in hoger beroep gekomen, welk hoger beroep thans onder een ander zaaknummer bij dit hof aanhangig is.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking inzake de ondertoezichtstelling van 24 juni 2015. Kort samengevat verzoekt zij het hof deze beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad om [kind] onder toezicht te stellen alsnog af te wijzen en de vader niet als belanghebbende aan te merken.
4.2
De raad heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat zijn te dragen.
5.2
De vierde grief van de moeder behelst de klacht dat de kinderrechter de vader in deze procedure tot ondertoezichtstelling als belanghebbende heeft aangemerkt.
5.3
Het hof oordeelt daarover als volgt. Artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat voor de toepassing van de Eerste afdeling van Titel 6 onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. De rechter in hoger beroep dient zelfstandig, ongeacht het oordeel van de rechter in eerste aanleg, te bepalen of sprake is van een belanghebbende in de zin van de bewuste bepaling. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 12 september 2014 geoordeeld dat in een procedure tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling de niet met het gezag beklede ouder niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv, omdat - kort gezegd en voor zover hier relevant - de rechten en verplichtingen van deze ouder door de maatregel van ondertoezichtstelling niet rechtstreeks worden geraakt in de zin van deze bepaling (ECLI:NL:HR:2014:2665). In aansluiting daarop merkt het hof de vader niet als belanghebbende aan omdat hij niet (mede) het gezag over [kind] heeft.
5.4
Met de grieven 1 en 2 komt de moeder op tegen het oordeel van de kinderrechter dat is voldaan aan het wettelijk criterium van artikel 1:255 BW voor een ondertoezichtstelling. Het betoog van de moeder komt er in de kern op neer dat de in de bestreden beschikking genoemde omstandigheden dat [kind] al geruime tijd geen contact met de vader heeft en dat bij de moeder het draagvlak ontbreekt om aan dat contact mee te werken, geen toereikende motivering opleveren voor een ondertoezichtstelling. Er is geen sprake van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [kind]. Hij functioneert goed en ontwikkelt zich blijkens de diverse rapportages leeftijdsadequaat. Er zijn geen zorgen over de opvoedingsomgeving van [kind] bij haar. Het feit dat [kind] zonder vader opgroeit en de mogelijkheid tot omgang ontbreekt, kan niet als een ernstige ontwikkelingsbedreiging worden beschouwd, aldus de moeder.
5.5
Het standpunt van de raad kan als volgt worden samengevat.
Volgens het aan het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling ten grondslag liggende raadsrapport van 17 maart 2015, pagina 15, onder randnummer 7, is de ontwikkelingsbedreiging voor [kind] gelegen in het feit dat hij geen contact meer heeft met zijn vader. Dit is voortgekomen uit de strijd waarin de ouders verkeren en een ondertoezichtstelling is volgens het rapport een vereiste om weer contact tussen de vader en [kind] te realiseren en daaraan een juiste vorm te geven.
In zijn verweerschrift in hoger beroep voert de raad aan dat hoewel het ogenschijnlijk goed gaat met [kind], het ontbreken van contact met zijn vader een bedreiging voor zijn ontwikkeling kan vormen. [kind] heeft niet de mogelijkheid een beeld van zijn vader te vormen, hem te leren kennen en een band met hem op te bouwen. Daarnaast is zeer denkbaar dat [kind] de spanning rond de strijd tussen zijn ouders meekrijgt, wat voor zijn ontwikkeling niet goed is, aldus de raad.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raadsvertegenwoordigster verklaard dat de ontwikkelingsbedreiging is gelegen in het feit dat [kind] zijn vader wordt onthouden en dat de ervaring leert dat het voor een kind belangrijk is te weten wie zijn vader is en met hem een band te kunnen opbouwen. De moeder heeft een belast verleden met de vader en als de moeder met [kind] over de vader spreekt, zal [kind] aanvoelen dat er bij de moeder spanning omheen hangt. Daarmee raakt de vader verder van [kind] af. Het feit dat de moeder is belast, belast ook [kind]. Volgens de raadsvertegenwoordigster is nu geen concrete ontwikkelingsbedreiging zichtbaar, maar is de kans groot dat scheefgroei in de identiteitsontwikkeling van [kind] zal gaan optreden.
5.6
Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de maatregel uitspreekt zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze beide gronden aanwezig zijn, maar (onder meer) ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat het kind zodanig opgroeit dat het in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het totstandbrengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging voor zijn ontwikkeling opleveren. In een dergelijk geval moeten evenwel aan de motivering van de toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling hoge eisen worden gesteld. Zo levert de enkele kans dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling voor het kind nadelig of schadelijk zal zijn, onder meer omdat het daardoor in een loyaliteitsconflict zou kunnen komen te verkeren, geen toereikende motivering op. (Vgl. HR 13 april 2001, NJ 2002, nrs. 4 en 5.)
5.7
Het niet meewerken door de verzorgende ouder aan de omgang tussen het kind en de andere ouder kan meebrengen dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar daarvan is niet per definitie sprake. Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee een ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW eerst aan te nemen wanneer in de actuele situatie van het kind concrete, niet mis te verstane, aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden. De enkele mogelijkheid van bedreiging biedt onvoldoende basis voor de toepassing van de maatregel van ondertoezichtstelling.
5.8
Het raadsrapport van 17 maart 2015 vermeldt dat in het raadsonderzoek geen ernstige zorgen betreffende de ontwikkeling van [kind] naar voren zijn gekomen. Blijkens het rapport gaat het momenteel goed met [kind] en ontwikkelt hij zich leeftijdsadequaat. Dat het met [kind] goed gaat en dat hij zich prima ontwikkelt, is zijdens de GI ter mondelinge behandeling bevestigd. Het rapport vermeldt dat er momenteel evenmin zorgen zijn over de opvoedingsomgeving van [kind]. Volgens het rapport heeft de moeder stabiliteit en rust teruggevonden in haar leven, gaat het beter met haar sinds zij met [kind] naar haar huidige woonomgeving is verhuisd, heeft zij een hechte band met [kind] opgebouwd en reageert zij adequaat op hem.
Het hof constateert dat de moeder weigert aan omgang tussen [kind] en de vader mee te werken, maar naar het oordeel van het hof vormt dit een onvoldoende concrete aanwijzing dat thans sprake is van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [kind]. Dat er een grote kans is op scheefgroei in de identiteitsontwikkeling van [kind] indien geen contact met zijn vader tot stand zal komen, zoals de raadsvertegenwoordigster heeft verklaard, biedt onvoldoende basis voor het opleggen van een ondertoezichtstelling. Het risico op scheefgroei in de identiteitsontwikkeling betekent namelijk niet noodzakelijk dat [kind] op dit moment ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het feit dat [kind] de vader in de zomer van 2014 voor het eerst diverse keren heeft ontmoet en de moeder daaraan vervolgens in diezelfde zomer een einde heeft gemaakt wegens incidenten tussen de ouders, vormt evenmin een voldoende concrete aanwijzing dat thans sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [kind] was toen pas net twee jaar oud en het ging om ontmoetingen in een zeer korte periode anderhalf jaar geleden. Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat [kind] op dit moment zodanig wordt belast door de spanning rond de strijd tussen de ouders dan wel door de gekwetste gevoelens van de moeder vanwege haar verleden met de vader dat hij daardoor ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Zoals overwogen gaat het thans goed met [kind]. Het hof constateert dat de moeder een aanvang heeft gemaakt met de statusvoorlichting. De moeder heeft ter mondelinge behandeling bij dit hof verklaard dat zij [kind] inmiddels heeft verteld over het bestaan van zijn vader, dat zij een voor [kind] bestemde verjaardagskaart van de vader in de kast heeft staan en dat zij [kind] inmiddels twee maal een foto van zijn vader heeft laten zien, die zij in haar telefoon heeft opgeslagen.
5.9
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat op dit moment niet is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling van [kind] rechtvaardigen. In zoverre slagen de grieven 1 en 2. Gelet hierop heeft de moeder geen belang meer bij een bespreking van grief 3. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de raad alsnog afwijzen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 juni 2015 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad om [kind] voor de periode van twaalf maanden onder toezicht van de GI te stellen alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, G.P.M. van den Dungen en K.J. Haarhuis, bijgestaan door de griffier, en is op 14 januari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.