HR, 15-10-2013, nr. 12/00440
ECLI:NL:HR:2013:944, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-10-2013
- Zaaknummer
12/00440
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:944, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:957, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU5450, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0401 met annotatie van P.A.M. Mevis
Uitspraak 15‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Onttrekking aan het verkeer bij vrijspraak. Niet is voldaan aan het vereiste van art. 36b.1ahf.3° Sr, nu de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen is bevolen maar de bestreden uitspraak niets inhoudt omtrent de vaststelling van enig strafbaar feit. De HR gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte.
Partij(en)
15 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/00440
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 november 2011, nummer 24/000383-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de akte van cassatie niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. van den Brink, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de onttrekking aan het verkeer, zal bepalen dat de onder de verdachte inbeslaggenomen rijzweep en de longeerzwepen aan hem zullen worden teruggegeven, en het beroep voor het overige zal verwerpen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de onttrekking aan het verkeer heeft bevolen zonder te hebben vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij, op een of meer tijdstippen in de maand mei 2009, te Vlagtwedde, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een paard pijn of letsel heeft veroorzaakt, danwel de gezondheid van het paard heeft benadeeld, door dit paard arbeid te doen verrichten, welke zijn fysieke grens te boven ging en/of het paard telkens nodeloos met een zweep te slaan en/of het paard te blinddoeken en/of het paard op een plaats te laten staan zonder de mogelijkheid te rusten en er geen zorg voor dragen dat de box waarin het paard verbleef was voorzien van een bodembedekking."
2.2.2.
De verdachte is hiervan vrijgesproken. Deze vrijspraak is als volgt gemotiveerd:
"Het hof overweegt ten aanzien van het hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd als volgt.
Er zijn door omwonenden waarnemingen gedaan omtrent slaande bewegingen met een zweep, die verdachte maakte in de richting van het paard. Door de grote afstand vanwaar deze waarnemingen zijn gedaan kan naar het oordeel van het hof niet op basis van deze waarnemingen worden bewezen dat het paard daadwerkelijk met de zweep werd geraakt, laat staan dat bewezen kan worden dat het paard op die momenten nodeloos werd geslagen.
Het hof wordt in dit oordeel gesterkt doordat noch de verbalisanten noch de dierenarts verwondingen op het lichaam van het paard hebben waargenomen die ten gevolge van het slaan met een zweep zouden kunnen zijn ontstaan. Hetgeen hierover is overwogen geldt evenzeer met betrekking tot het tegen het hoofd slaan van het paard en het blinddoeken van het paard.
Wel hebben de verbalisanten en de dierenarts waargenomen dat het paard in een slechte conditie verkeerde. De dierenarts heeft in een diergeneeskundige verklaring d.d. 5 juni 2009 opgetekend dat het paard te mager was, boos en argwanend overkwam en last had van dampigheid, een chronische longziekte bij paarden. Naar het oordeel van het hof volgt echter niet uit de bewijsmiddelen dat deze slechte conditie het rechtstreeks gevolg was van de handelingen die aan verdachte worden verweten. Dit mede gelet op de verklaring die de dierenarts op 5 juli 2011 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Het voorgaande maakt dat het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Derhalve zal verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd."
2.2.3.
Voorts is de onttrekking aan het verkeer bevolen van de volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
- een rijzweep, itemnummer 6556;
- een longeerzweep, itemnummer 6558;
- een longeerzweep, itemnummer 6560.
Deze beslissing is als volgt gemotiveerd:
"De hierna te noemen in beslag genomen voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvan verdachte verdacht werd aangetroffen. De voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat deze voorwerpen niet meer in hun normale toestand zijn, maar zodanig zijn aangepast dat het ongecontroleerde bezit ervan de gezondheid van dieren kan bedreigen."
2.3.
Art. 36b, eerste lid aanhef onder 3°, Sr luidt:
"1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden uitgesproken:
(...)
3° bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan."
2.4.
De verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde. Bij gebreke van een bewezenverklaring is de rechter in het kader van het beslissingsschema van art. 350 Sv dus niet toegekomen aan de vraag of sprake was van een strafbaar feit. Nu de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen is bevolen maar de bestreden uitspraak niets inhoudt omtrent de vaststelling van enig strafbaar feit, is niet voldaan aan het vereiste van art. 36b, eerste lid aanhef onder 3°, Sr.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en dat het tweede middel geen bespreking behoeft. De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid zelf de zaak afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
gelast de teruggave van de hiervoor genoemde inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2013.