ABRvS, 27-07-2016, nr. 201509466/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:2097
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-07-2016
- Zaaknummer
201509466/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2097, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑07‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2016/370 met annotatie van J.G. Brouwer, L.M. Bruijn
Uitspraak 27‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de loods aan de [locatie] te Landgraaf voor zes maanden te sluiten en gesloten te houden.
201509466/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Landgraaf,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 18 december 2015 in zaak nr. 15/3467 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Landgraaf.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de loods aan de [locatie] te Landgraaf voor zes maanden te sluiten en gesloten te houden.
Bij besluit van 13 november 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.H.M. de Crom en mr. J.L.E. Marchal, advocaten te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Bloebaum, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. R.A. Stoks, advocaat te Weert, zijn verschenen.
Overwegingen
1. appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] te Landgraaf. Hij woont in de op het perceel gelegen woning. Daarachter bevindt zich in een loods de onderneming van [appellant A], [onderneming]. Op 8 april 2015 heeft de politie in een kelder onder de studio’s van de onderneming een hennepkwekerij met 369 hennepplanten aangetroffen.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b van de Opiumwet gebruik heeft kunnen maken. [appellant] heeft volgens de rechtbank niet aangetoond dat het onmogelijk is om zijn onderneming te verplaatsen en dat zijn onderneming failliet gaat door een verplaatsing of tijdelijke sluiting. Nu de financiële gevolgen van een sluiting zijn verdisconteerd in het beleid, nopen die niet tot afwijking van het beleid. De mogelijke maatschappelijke gevolgen van een sluiting van de onderneming behoefden volgens de rechtbank voor de burgemeester evenmin aanleiding te zijn van het beleid af te wijken.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de kelder en de daarboven gelegen ruimten moeten worden aangemerkt als één lokaal, nu de kelder onlosmakelijk met de rest van de loods is verbonden. Daartoe is van belang dat er een doorgang tussen de kelder en de verdieping daarboven is, dat voor de hennepkwekerij illegaal stroom werd afgetapt vanaf de boven de kelder gelegen verdieping en dat de kelder, hoewel die beschikt over een eigen ingang, geen afzonderlijke functie heeft. Gelet op het belang van de kenbaarheid van de sluiting, mocht de burgemeester de hele loods sluiten, aldus de rechtbank.
3. [ appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester had moeten volstaan met het gelasten van de sluiting van de kelder. De hennepkwekerij is daar aangetroffen en de kelder moet los worden gezien van de rest van de loods. De kelderverdieping heeft een eigen, zelfstandige ingang en is derhalve anders dan de rechtbank heeft overwogen niet onlosmakelijk met de rest van de loods verbonden. Het luik in de vloer van de daarboven gelegen verdieping waarmee de kelderverdieping ook zou kunnen worden bereikt, is nooit gebruikt en bovendien is dat luik thans met cement volgestort. Voorts heeft de kelder een afzonderlijke functie, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Hennep staat op lijst II.
Volgens hoofdstuk 2 'Handhavend optreden tegen drugscriminaliteit op grond van artikel 13b Opiumwet' van de 'Beleidsregels van de burgemeester van Landgraaf voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet en 174a Gemeentewet‘ wordt in geval van handel in softdrugs in lokalen bij een eerste overtreding van de Opiumwet een waarschuwing gegeven, tenzij sprake is van een zodanig ernstig geval, dat niet met een waarschuwing of soortgelijke maatregel kan worden volstaan. Bij de afweging in concreto wordt in ieder geval met een of meer van de volgende indicatoren rekening gehouden: meer dan een geringe overschrijding van de handelshoeveelheid van 5 gram softdrugs of 5 hennepplanten, (...). Indien in geval van handel in softdrugs in lokalen wordt overgegaan tot sluiting dan is dat voor een periode van zes maanden.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de kelder waar de hennepkwekerij is aangetroffen op twee manieren kon worden betreden. De kelder heeft een eigen toegangsdeur die kan worden bereikt via een pad dat langs de woning en de loods loopt. Daarnaast is in een keuken bij de studio’s een luik naar de kelder.
3.3. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] een korte film getoond waarop de situatie ter plaatse te zien is. De kelder bestaat uit een aantal naast elkaar liggende ruimten die door openingen in de muren met elkaar zijn verbonden. Het perceel van [appellant] loopt naar achteren toe naar beneden af. Daardoor zijn de achterste gedeelten van de ruimten in de kelder, waar zich de toegangsdeur bevindt, zo hoog dat een persoon daar rechtop kan staan. De voorste, dichter bij de woning liggende, gedeelten van de ruimten zijn minder hoog, omdat de grond daar oploopt. Het luik tussen de keuken en de kelder is zodanig klein dat een fors persoon daar niet door past.
Het luik is dus weliswaar een verbinding tussen de kelder en de bovengelegen studio’s, doch biedt, anders dan de deur, geen gemakkelijke toegang tot de kelder. Nu de kelder een eigen toegangsdeur heeft, die deur gesitueerd is bij de achterste gedeelten van de ruimten in de kelder waar een persoon rechtop kan staan, de ruimten in de kelder gezamenlijk een behoorlijke inhoud hebben en het luik naar de bovengelegen verdieping klein is, is de kelder geschikt om een van de daarboven gelegen studio’s te onderscheiden functie te vervullen. De kelder is bijvoorbeeld geschikt om als opslagruimte aan een derde te worden verhuurd. Voorts zou de kelder door kleine aanpassingen geschikt kunnen worden gemaakt om als bedrijfsruimte aan een derde te worden verhuurd.
[appellant A] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat een elektricien die regelmatig klusjes voor hem verrichtte de hennepkwekerij in de kelder heeft ingericht. Hij had de elektricien de enige sleutel van de toegangsdeur van de kelder gegeven. Zij hadden afgesproken dat de elektricien de kelder geschikt kon maken voor een nagelstudio die de vrouw van de elektricien zou gaan exploiteren. [appellant A] had aldus de kelder aan de elektricien in gebruik gegeven. De kelder was derhalve in gebruik bij een ander dan de gebruiker van de bovengelegen studio’s, die geëxploiteerd worden door de onderneming van [appellant A].
Verder heeft [appellant A] ter zitting toegelicht dat elektriciteit werd afgetapt vanuit een meterkast in de keuken die zich boven de kelder bevindt en dat hij dat niet heeft opgemerkt omdat de kabel die naar de hennepkwekerij liep zich tussen tal van andere kabels bevond.
3.4. Gelet op de hiervoor onder 3.3 beschreven feiten en omstandigheden, is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat tussen de kelder en de rest van de loods niet een zodanige relatie bestond dat de bevoegdheid van de burgemeester zich mede tot de rest van de loods uitstrekte.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de burgemeester de hele loods mocht sluiten.
3.5. Het betoog slaagt.
4. Nu [appellant] ter zitting van de Afdeling te kennen heeft gegeven tegen de sluiting van de kelder geen bezwaar te hebben, behoeft hetgeen hij overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer. Voorts behoeft geen beantwoording de vraag of op het perceel [locatie] te Landgraaf nog andere loodsen staan en of de last tot sluiting ook op deze loodsen ziet.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de burgemeester van 13 november 2015 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van de burgemeester van 23 juli 2015 zal worden herroepen, voor zover de burgemeester daarbij heeft gelast meer dan de kelder te sluiten en gesloten te houden. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 18 december 2015 in zaak nr. 15/3467;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Landgraaf van 13 november 2015, kenmerk B.15.2119;
V. herroept het besluit van de burgemeester van Landgraaf van 23 juli 2015, kenmerk 15.12831, voor zover de burgemeester heeft gelast meer dan de kelder te sluiten en gesloten te houden;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de burgemeester van Landgraaf tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één appellant bevrijdend werkt ten opzichte van de andere appellant;
VIII. veroordeelt de burgemeester van Landgraaf tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één appellant bevrijdend werkt ten opzichte van de andere appellant;
IX. gelast dat de burgemeester van Landgraaf aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één appellant bevrijdend werkt ten opzichte van de andere appellant.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Slump w.g. Noordhoek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016
819.